
In mijn reeks stukjes rond het handboek van De Blois en Van der Spek, namelijk Een kennismaking met de oude wereld, eindigde ik vorige keer met een vermelding van het Romeins Recht. Daar valt meer over te vertellen. Veel meer. En omdat er zoveel meer te vertellen is, ga ik eerst in op een andere vraag: waarom is er eigenlijk zoveel aandacht voor dat Romeinse Recht? Waarom is bijvoorbeeld het Corpus Iuris integraal in het Nederlands vertaald?
Belang
Antwoord: omdat dit rechtsstelsel opnieuw is ingevoerd. Eeuwen nadat keizer Justinianus het had laten optekenen. Voor de vorsten in de twaalfde eeuw bood het antieke recht namelijk enkele voordelen. Primo, het was eerbiedwaardig oud. Secondo, elke middeleeuwse jurist kende het, dus een Fransman en een Duitser wisten waarover ze het hadden. Terzo, het erkende uitsluitend de keizer als bron van recht. Geen gedoe met pausen en prelaten meer. En dus werd het opnieuw ingevoerd. Of beter: een selectie. Dat is een verhaal apart, misschien voor een andere keer. In elk geval kreeg het Romeins Recht een tweede leven en daardoor kon je in Duitsland tot 1900 een rechtszaak voeren volgens Romeinsrechtelijke regels. Bovendien: de uiterlijke vormen – dat je een advocaat meeneemt naar de rechtszaal bijvoorbeeld – zijn geëxporteerd naar andere rechtsstelsels. Ook in een islamitische republiek als Iran krijg je een advocaat in de rechtszaal.
Maar: hét Romeins Recht bestaat niet, al hebben de Romeinse rechtsgeleerden alles gedaan om het te maken tot een eenheid, tot een corpus, tot één lichaam. Dat dit corpus ook werkelijk is gaan lijken op een goed-geordende structuur, pleit voor de zesde-eeuwse juristen, want het corpus is feitelijk samengesteld uit de meest uiteenlopende onderdelen.
Het begin van het Romeins Recht
Om te beginnen waren er wetten. Het idee om de regels op schrift te stellen, was vanzelfsprekend al oud: de Grieken gingen de Romeinen voor, de Babyloniërs gingen de Grieken voor en de Sumeriërs gingen de Babyloniërs voor. De oudst, gedeeltelijk overgeleverde Romeinse codificatie is de verzameling die bekendstaat als de Twaalf Tafelen, die dateren uit het midden van de vijfde eeuw v.Chr. Magistraten legden wetsvoorstellen voor aan de volksvergadering en als die ze accepteerde, hadden ze kracht van wet: de leges.
Daarnaast was er het edictum van de praetor. De twee praetoren waren verantwoordelijk voor de burgerlijke rechtspraak, de praetor urbanus voor disputen tussen Romeinse burgers en de praetor peregrinus voor disputen met niet-Romeinen. Aan het begin van hun ambtsjaar maakten ze bekend hoe ze welke zaken zouden behandelen. Dit was doorgaans niet meer dan een aanpassing van wat hun voorgangers hadden vastgesteld. Toen Rome eenmaal provincies had, deden de gouverneurs hetzelfde: als ze aantraden, publiceerden ze een edict.
De Senaatsbesluiten vormden een derde rechtsbron. Hoewel deze besluiten de status hadden van advies aan deze of gene magistraat, vernietigde een ambtsdrager die zich er niet aan hield, doorgaans zijn kansen op een nieuw ambt. Daarmee werden senatus consulta de facto toch een bron van recht. Toen keizer Tiberius (r.14-37) de volksvergadering opschortte, droeg hij de wetgevende bevoegdheden over aan de Senaat, zodat senatus consulta ook werkelijk leges, wetten, werden.
Kortom: wetten, edicten en senaatsbesluiten vormden vanouds de drie bronnen van Romeins Recht. Dat vonden de Romeinen zelf ook wat verwarrend en er waren daarom priesters, pontifices, die advies gaven aan de ambtsdragers. In Rome waren dat doorgaans generalisten, die nu eens een leger commandeerden, dan weer een spelen organiseerden en vervolgens een financiële taak hadden. De details van het recht kenden ze niet en het werd complexer toen ze te maken kregen met inheemse rechtstradities en met filosofische ideeën over natuurrecht. Vanaf de tweede eeuw v.Chr. groeide er een klasse van iuris prudentes, “rechtsgeleerden”, die responsa, “antwoorden” gaven als hun iets werd gevraagd. Weer een bron van recht.
Je moet ingelogd zijn om een reactie te plaatsen.