
Een paar weken geleden zat ik met iemand van de Leidse universiteit in het restaurant van het Rijksmuseum van Oudheden te praten over mijn komende boek. In Oudheidkunde is een wetenschap (samenvatting) vertel ik waar momenteel de dynamiek zit in de oudheidkundige vakken. Denk aan ecokritiek, denk aan de gevolgen van bredere prospectie, denk aan digitale paleografie en denk aan de DNA-revolutie. Bij dit boek heb ik regelmatig advies nodig. Mijn gesprekspartner en ik hadden het over de wijze waarop een oudheidkundige een antiek denkbeeld reconstrueert, constateert dat wij over zo’n onderwerp anders denken, voor dat verschil een verklaring zoekt en zo aan inzicht wint in zowel de antieke als de eigen cultuur. Anders gezegd, we hadden het over de vertaalslag die bekendstaat als hermeneutiek: de kunst om culturen te begrijpen. De gedeelde methode van de geesteswetenschappen.
Toen begon de lichtshow. Dat is een klank-en-licht-presentatie, waarbij mooie beelden op de tempel van Taffeh worden geprojecteerd en een luide stem de mensen in het museum verwelkomt. Omdat ons gesprek werd overstemd en we elkaar niet meer konden verstaan, haalden mijn gesprekspartner en ik een nieuwe kop koffie, berustend in het feit dat de komende minuten waren bedoeld voor mensen die voor het eerst in een oudheidkundig museum komen.
Is de Oudheid voorbij?
Alle berusting ten spijt ergerde ik me. Niet aan de show als zodanig maar aan de marketingtaal. De lichtshow beschrijft een prachtige archeologie, heel aantrekkelijk, maar wel een die niet langer bestaat. Sta me toe wat zout op slakken te leggen. De tekst bestaat uit een stuk of dertig regels, zoals:
De Oudheid is nog niet voorbij en leeft voort.
De Oudheid is hartstikke voorbij. Dat is juist de pointe. Als ze niet voorbij was, zouden we haar immers niet kunnen contrasteren met onze eigen cultuur en konden we niets ontdekken over onszelf. De claim dat de Oudheid nog niet voorbij is stamt uit de negentiende eeuw, toen men eeuwenlange continuïteiten aannam en de Oudheid beschouwde als bakermat van de westerse beschaving. De opkomst van de sociale wetenschappen heeft dit soort claims geproblematiseerd. Een continuïteit moet je niet claimen maar bewijzen en dat is (uitzonderingen als de invloed van Domitianus daargelaten) haast ondoenlijk.
Dat wil niet zeggen dat de bestudering van de Oudheid geen relevantie heeft. Die ontstaat dus doordat de Oudheid, voorbij als ze is, wezenlijk anders is en ons dwingt de vertaalslag te maken waardoor we komen tot zelfinzicht. Noem het culturele dialoog, noem het hermeneutiek, noem het geesteswetenschappen.
Ideaal en praktijk
Archeologie laat je kijken naar het heden en het verleden.
Iets preciezer: archeologie laat je via het verleden kijken naar het heden. En als je echt precies wil zijn: idealiter. In de praktijk doen archeologen dat namelijk niet langer.
De laatste Nederlandse archeoloog die serieus werk maakte van deze dialoog met het verleden was Wim van Es, de opgraver van Dorestad. (De bundel artikelen die hij bij zijn emeritaat kreeg aangeboden, heette dan ook In Discussion with the Past.) De afgelopen dertig jaar is in de archeologie de aandacht van dit didactische aspect verschoven naar samenwerking met de erfgoedsector. Samen met bouwend Nederland konden archeologen het bedreigde bodemarchief beter bewaren. Heel goed, maar de prijs is dat de didactische kant inmiddels onderbelicht is. De hermeneutische dialoog is de afgelopen dertig jaar steeds meer op de achtergrond geraakt. Het vak is een andere kant op vernieuwd dan de lichtshow suggereert.
Oude talen en culturen helpen je onze herkomst te begrijpen.
De historische taalkunde ontbreekt in het Rijksmuseum van Oudheden. Een gemis is dat wel. De reconstructie van de Indo-Europese taalfamilie is een van de grootste triomfen van de geesteswetenschappen, met een Leids tintje. Het is bovendien een belangrijk thema: de wijze waarop oudheidkundigen die taalfamilie reconstrueerden, heeft het hedendaagse nationalisme gevormd. Wie de herkomst van onze cultuur wil begrijpen, kan inderdaad niet om taal heen. Ik wil positief zijn: een samenwerking tussen het Rijksmuseum van Oudheden en de vakgroep historische taalkunde achter het Taalmuseum zou best de moeite waard kunnen zijn.
Platitudes
De tegenpool van reclametaal is niet dor, wetenschappelijk taalgebruik, maar natuurlijk Nederlands. Er is geen reden voor platitudes als
Wij verzamelen verhalen.
De scherven, de voorwerpen, de schoonheid van ons verleden komt hier samen.
[Het museum is] tweehonderd jaar oud, twee eeuwen jong.
Overigens had het erger kunnen zijn. Niets betekenende woorden als “iconisch” en “interdisciplinair” ontbreken.
Ter zake nu
Genoeg zout op genoeg slakken. Sinds de sluiting van het archeologiemuseum in Brugge ontbreekt in de Lage Landen uitleg van wat archeologie is. Dus het is op zich goed dat de lichtshow begrijpelijk wil maken wat er op het spel staat. Alleen: de lichtshow benoemt een niet langer bestaand, didactisch soort archeologie. Voor de duidelijkheid: ik zou ook willen dat die er nog was. We moeten echter realistisch zijn. Het vak heeft zich in een andere richting ontwikkeld. Zoals de lichtshow nu is, wekt ze verkeerde verwachtingen.
Ik blog hierover omdat ik bang ben dat in de oudheidkundige voorlichting de feitelijke accuratesse wel vaker ondergeschikt raakt aan marketing. De woorden dienen niet langer om accuraat te informeren, maar om exposure voor een product te krijgen of om een specifieke visie uit te dragen. Ruim de helft van de oudheidkundige nieuwsberichten is te typeren als junk news, bedoeld om door constante herhaling een bepaalde boodschap over het voetlicht te krijgen. Veel geschreeuw en weinig wetenschap.
Enfin. Berustend gingen mijn gesprekspartner en ik tijdens de lichtshow koffie halen. Ons gesprek was overstemd. Daarmee is de lichtshow symbolisch voor de oudheidkundige wetenschapscommunicatie: veelal junk news waarmee marketeers correcte informatie en de dialoog overstemmen.
Je noemt (terecht) dat het RMO twee verouderde rechtvaardigingen van archeologie vermeldt: de bakermat en de dialoog. Wat volgens mij gaande is, is dat de archeologie zich weliswaar vernieuwt, maar dat men niet nadenkt over de rechtvaardigingsgronden. Desgevraagd lepelen archeologen op wat ze ooit hebben gehoord en wat mooi klinkt (“de oudheid is niet voorbij”), maar er is geen terugkoppeling meer op de eigenlijke, veranderde activiteit.
Zo sta je dus, antwoordloos, als een minister vraagt waarom hij musea met opgegraven potten en pannen moet subsidiëren. Archeologen hebben geen weldoordachte antwoorden meer. Toen archeologie eenmaal in de diverse wetten was verankerd, stopte de reflectie.
Dat is beter geformuleerd dan ik het zelf zei.
Oh, ik heb wel wat doordachte antwoorden. Niet dat ik het geheel oneens ben met deze karakterisering.
Licht eens toe? Ik denk dat er meer archeologen zijn die een actuelere schets van de archeologie kunnen geven.
En ik snap niet hoe binnen de tak der historie elk sub-genre zijn eigen discipline vormt (“ik ben immers geen classicus”), maar dat “een archeoloog” zo langzamerhand een verzamelnaam voor de grote hoop begint te worden in dit blog.
Nu zijn de museummedewerkers al “archeologen” !
Het museum was overigens vorige week voor niet-Leidenaren lastig te bereiken: de archeologen staakten… en ik was ook nog eens zeiknat (de archeologen hadden t verkeerd voorspeld).
Gelukkig kwam ik uiteindelijk tòch goed aan omdat ik een bus kon nemen.. die historicus werkte gelukkig nog wèl!
Het RMO presenteert alle soorten archeologie als één groep. De opleidingen zijn grotendeels gemeenschappelijk. Er is één Reuvensoverleg. In musea trekken archeologen gezamenlijk op zonder anderen. Dus het mag zeker als eenheid getypeerd worden.
Dat is wel heel kort door de bocht, om niet te zeggen onzin. Het RMO heeft gescheiden afdelingen, die behoorlijk van elkaar verschillen, voor regio’s en periodes. Binnen de opleidingen zijn er behoorlijke specialisatiemogelijkheden, en volledig losstaande Mastertrajecten, er zijn grote verschillen tussen de opleidingen, er zijn niet-archeologie opleidingen waar je wel min of meer als archeoloog kunt afstuderen, en bijna alle grote musea met archeologische afdelingen (Allard Pierson, Drenthe, Groningen, Limburg, Amsterdam Museum, Nijmegen, tot op zekere hoogte ook het Rijksmuseum), zijn multidisciplinair. Het Reuvensoverleg gaat alleen maar over archeologie van Nederland, dat is maar een deel van de archeologie in Nederland.
“De woorden dienen niet langer om ….”
Dit wil ik preciseren. Marketing taal – men hoeft maar een paar tv-reclames te bekijken om dit bevestigd te krijgen – werkt in de eerste, tweede en derde plaats met associaties. Wetenschappelijke taal draait in de eerste, tweede en derde plaats om nauwkeurigheid. Dat heeft zijn nadelen (niemand leest voor zijn plezier een notarisakte, waarin nauwkeurigheid tot in het extreme wordt doorgevoerd), maar het is al lange tijd bekend dat marketingtaal ergernis kan opwekken. Dat lijkt mij een nog veel groter nadeel.
Nu je het zegt: het RMO en de andere musea doen weinig met taal. Terwijl juist daar continuïteit bewijsbaar is. Taal is ook erfgoed.
Maar het is een beetje moeilijk om te laten zien.
Ik denk dat museale animaties juist heel geschikt zijn. En zoals Jona al zegt: je toont het belang van het vak als je eens uitlegt hoe taalkundigen de munitie leverden voor het nationalisme.
Ja, maar dan zit je toch weer tv te kijken.
Niet per se. Je kunt de Indo-Europese stamboom als puzzel presenteren.
Wat een leuk idee! 👍
Dat is het inderdaad.
Met nog een volwassene heb ik met een elfjarig meisje drie musea in Leiden bezocht. Het Volkenkundig Museum biedt een ingewikkelde speurtocht door de zalen die ons alle drie aan het werk zetten, en veel leert. De Lakenhal biedt een speurtocht die gevarieerd is en voor een voor een elfjarige heel leuk is. En dan het Rijksmuseum voor Oudheden. Dat biedt niets voor kinderen: er is geen speurtocht en interactief valt er niets te beleven. De kunstzinnig uitgelichte zaal met Griekse vazen werd saai gevonden. De Mummies werden wel interessant gevonden en de lichtshow is ons gelukkig bespaard gebleven. Om misverstanden te voorkomen: ik waardeer het RMO zeer, maar voor een elfjarige is de Lakenhal leuker.
Er zijn in het RMO wel kinderactiviteiten en speurtochten hoor.
OK. Die hebben we toen kennelijk volledig gemist.
Je moet klein zijn om de verstopte ‘slaapkamers’ te vinden in de tentoonstelling ‘Archeologie van Nederland’.
Ik heb je link naar Dorestad gevolgd
De uitleg daar is ook niet om te roemen
kaartjes zonder uitleg
namen die niet worden ingeleid
geografisch jargon dat niet wordt uitgelegd
Een stad in Frankrijk genoemd die we niet moeten verwaaren met Dorestad zonder de naam van diie ene zonderling te noemen die de Putingerkaart op zijn eentje ging duiden (dacht ik) maar zonder verdere uitleg is hier niets van te begrijpen
Dat misschien maar wat snorrender taal voor de hlave leek zolas ik
Ik denk niet dat marketing het probleem is, maar de manier waarop er wordt vermarkt. (Wetenschaps)voorlichters mogen daar best op reflecteren, want als de woorden ‘reclame en marketing’ onmiddelijk negatieve associaties oproepen, is er iets grondig mis.
Als je die ronkende, nietszeggende holle frasen vervangt door ter zake doende inhoudelijke informatie – zoals jij die voorstelt – is het nog steeds marketing, want je vraagt immers aandacht voor je dienst of product. Daar is niks mis mee.
Daarin heb je gelijk!
Waarom leg je je opmerkingen niet eens voor in een interview met de directeur? En maak daar een blog van.
Het RMO moet zich verkopen en doet daar veel moeite voor. Volgens mij zijn er ook mensen ervoor in dienst. 30 jaar geleden waren het, bij wijze van spreken, de conservatoren die een tentoonstelling maakten (met wat begeleiding). Later zij er allemaal specialisten in dienst gekomen voor tentoonstellingen en marketing.
Volgens mij is de directeur een heel toegankelijke man. En kan hij goed uitleggen waarom het RMO doet wat het doet. Ook al kunnen we niet alles waarderen, wellicht kunnen we wel begrijpen waarom de dingen zo gaan.
Van mij mag hij reageren hoor. Wim is inderdaad toegankelijk.