Ik had u, in mijn reeks over het handboek van De Blois en Van der Spek vorige keer achter gelaten bij de moord op Julius Caesar. Zijn moordenaars waren senatoren die de macht wilden teruggeven aan de Senaat. Maar het hoge college was verdeeld. Veel leden hadden leven en positie te danken aan de dictator en sympathiseerden met de nieuwe leider van zijn partij, Marcus Antonius. Binnen enkele dagen was hij meester van stad en imperium. De moordenaars kregen gratie als ze instemden met de maatregelen van de dictator en werden naar onbeduidende provincies weggepromoveerd.
In juli verscheen een komeet aan de hemel en opperpriester Marcus Aemilius Lepidus verklaarde dat dit betekende dat Caesar was opgenomen onder de goden. Dat gaf Antonius rugdekking: voortaan rechtvaardigde hij zijn optreden met een beroep op de vergoddelijkte Julius. Hij beheerste de situatie volkomen.
[Slot van het op de deze blog onvermijdelijke overzichtsartikel over Julius Caesar. Het eerste deel was hier.]
De Tweede Burgeroorlog
In Rome keerde na een half jaar de rust terug en Pompeius, inmiddels hertrouwd, liet zijn nieuwe schoonvader tot consul kiezen: de behoudende Quintus Caecilius Metellus Pius Scipio. In de volgende maanden werden de regels voor de verkiezingen zó aangepast dat Caesar zich moeilijk kandidaat kon stellen. De Senaat was op ramkoers gegaan met de succesvolle generaal, die zijn troepen samentrok in de Moezelvallei en daar plannen voor een oorlog lijkt te hebben voorbereid. Het kamp bij Hermeskeil bij Trier is geïdentificeerd.
Wellicht stoort u zich aan de gimmick waarmee ik de stukjes over Caesars burgeroorlogen steeds begin: het omrekenen van de datum. Maar het doet er echt toe of het 26 september was (op de Romeinse kalender) of 11 juli (op onze kalender). In juli was het mogelijk om per schip over te steken van Korfu naar Tarente; eind september was dat riskant. Een Romein zou dan de voorkeur hebben gegeven aan de kortere oversteek van Orikon (in het huidige Albanië) naar Brindisi.
Kortom, het was 11 juli 47 v.Chr. en niet 26 september toen Caesar aankwam in Tarente. Vandaag 2069 jaar geleden. Sinds de slag bij Zela waren slechts zeven weken verstreken, wat bewijst dat de dictator haast had. Wij weten al dat Caesar uiteindelijk de alleenheerschappij zou vestigen en zelfs een gespannen rust zou garanderen, maar in 47 verkeerde de Romeinse Republiek nog in chaos.
[Laatste deel van het verslag over de slag bij Farsalos. Het eerste was hier.]
Niet zonder trots legt Julius Caesar in zijn Burgeroorlog uit dat hij bij Farsalos de zege had behaald met minimale verliezen. We hebben hier te maken met geregistreerde Romeinse burgers. Dit zijn niet per se de gebruikelijke overdreven cijfers.
Dit gevecht kostte Caesar niet meer dan tweehonderd soldaten, maar hij verloor ongeveer dertig moedige centurio’s. Ook de reeds genoemde Crastinus sneuvelde, onverschrokken vechtend, doordat hij een zwaard recht in zijn gezicht kreeg. Wat hij had gezegd toen hij ten strijde trok was geen leugen geweest. Want Caesar was van mening dat Crastinus in deze slag buitengewone moed had getoond en dat hij aan hem zeer veel te danken had.
Van het Pompeiaanse leger waren, naar het scheen, ongeveer vijftienduizend man gesneuveld. Meer dan vierentwintigduizend man capituleerden. (Burgeroorlog 3.99)
Mozaïek van een gebochelde (Archeologisch museum van Antiochië)
Het zou de titel van een roman kunnen zijn, “De bochelaar van Antiochië”, maar ik denk aan niet meer dan het mozaïek hierboven. Het is te zien in het plaatselijke museum. Qua stijl zijn de Syrische mozaïeken wat minder verfijnd dan de Afrikaanse, maar dat laat onverlet dat de Antiocheense kunstenaars hun eigen verhalen te vertellen hebben. Alleen weet ik niet altijd welk.
Hierboven een gebochelde met een opvallend groot geslacht. Ik vermoed dat hij visser is, want hij houdt twee sprieten vast van de soort waarmee je een vis spietst. Maar misschien zie ik dat verkeerd. Ik zou geen vragen hebben gehad als er niet twee Griekse woorden bij hadden gestaan, καὶ σὺ, “ook jij”. Dat is een gebruikelijke formulering uit grafschriften. Het Latijnse equivalent is hodie mihi, cras tibi, “heden ik, morgen gij”. Een beroemd voorbeeld is de waarschuwing die de stervende Julius Caesar zijn moordenaar Brutus voorhield: καὶ σὺ τέκνον, “ook jij, m’n zoon”.
Misverstand: Caesars laatste woorden waren “Et tu, Brute?”
Na Caesars overwinningen in Gallië draaide het Romeinse politieke leven om nog maar twee politici: Pompeius en Caesar. Ze kwamen gewapend tegenover elkaar te staan in een burgeroorlog. De laatste won. Vanaf 48 v.Chr. was Caesar alleenheerser in wat officieel nog steeds een republiek was. Veel senatoren, ook degenen die hun benoeming aan hem hadden te danken, vonden dat zoveel macht bij één man gevaarlijk was. Op 15 maart 44 v.Chr. vermoordden ze de al te succesvolle generaal. Een van de moordenaars was Marcus Junius Brutus Caepio, de zoon van Caesars maîtresse.
De laatste woorden van de vernietiger van de republiek worden vaak aangehaald als “Et tu, Brute?”, “Ook jij, Brutus?” Deze woorden zijn op geen enkele plaats vermeld vóór Shakespeares toneelstuk Julius Caesar.
Betere papieren heeft “Tu quoque, Brute?”, wat hetzelfde betekent. Deze woorden zijn voldoende bekend om specialisten in de argumentatieleer ertoe te brengen de jij-bak officieel aan te duiden als het tu quoque-argument. Maar ook deze uitspraak heeft Caesar niet gedaan. Als hij al iets zei, deed hij dat in het Grieks. De biograaf Suetonius schrijft:
Toen hij merkte dat hij van alle kanten met getrokken dolken werd belaagd, omhulde hij zijn hoofd met zijn toga en trok gelijk met zijn linkerhand de plooien van zijn toga omlaag tot aan zijn voeten, zodat ook het onderste gedeelte van zijn lichaam bedekt zou zijn en hij er behoorlijk bij zou liggen. Alleen bij de eerste stoot kermde hij zonder een woord, al hebben sommigen overgeleverd dat hij, toen Marcus Brutus zich op hem stortte, in het Grieks tot hem heeft gezegd: “Ook jij, mijn zoon?” (Suetonius, Leven van Caesar 82.2)
Naschrift
In een aardig artikel uit 2016 wijst Ioannis Ziogas erop dat Caesars laatste woorden niet de vraag zijn van een verbijsterd man. De Griekse woorden kai su betekenen letterlijk “ook jij”, maar betekenen in feite “morgen gij”.
Nu u hier toch bent…
Door de coronacrisis ben ook ik aan huis gebonden. Terwijl ik graag wat had gedaan om mijn boek te promoten over de wedloop tussen papyrusvervalsers en wetenschappers, Bedrieglijk echt. Dat de oudheidkunde wordt gebruikt om de winst van zwarthandelaren op te drijven, vond (en vind) ik voldoende verontrustend om het wat meer onder de aandacht te hebben willen brengen. Dus bestel, lees en bespreek dat boek. Of bekijk dit filmpje. Ik ben trouwens ook beschikbaar voor betaald schrijfwerk.
[In mijn hier begonnen reeks over het conflict tussen enerzijds Marcus Antonius en Octavianus en anderzijds de moordenaars van Caesar, Brutus en Cassius, behandelde ik gisteren de eerste slag bij Filippoi, die onbeslist eindigde, al pleegde Cassius zelfmoord.]
Appianus van Alexandrië schrijft dat Brutus een grafrede hield voor zijn collega en hem prees als de “laatste der Romeinen”. Onze andere bron, Cassius Dio, moet deze informatie achterwege laten, want voor hem vormden de overwinning van Octavianus en de stichting van het keizerrijk, ondanks de weinig nobele motieven waarmee dit was gebeurd, een goede zaak. Er waren nog vele generaties goede Romeinen geweest. De keuze tussen vrijheid en stabiliteit, zoals Caesar en Octavianus en de feiten hadden uitgelegd, was in Dio’s tijd geen actuele meer.
[Ik blogde vorige week over de Derde Burgeroorlog, het conflict dat na de moord op Caesar de Romeinen verdeelde tussen zijn aanhangers, aangevoerd door Marcus Antonius en Octavianus, en zijn tegenstanders, aangevoerd door Brutus en Cassius. Hun legers raakten slaags bij Filippoi in oostelijk Macedonië. De Grieks-Romeinse auteur Cassius Dio presenteert het als een conflict tussen de vrijheid van een republiek tegen de rust van de monarchie.]
Hoewel Cassius Dio weergeeft wat ruwweg de inzet van het conflict was, klopt er weinig van zijn verhaal over de veldslag, zoals blijkt als het wordt vergeleken met dat van Appianus van Alexandrië. Die vertelt hoe de twee legers tegenover elkaar lagen en hoe Marcus Antonius besloot een dam door het moeras te bouwen om zo achter de kampen van Cassius en Brutus te komen en de weg naar hun aanvoerbasis af te snijden. Tien dagen lang werkten de legionairs in het moeras.
[Ik blogde gisteren over de Derde Burgeroorlog, het conflict dat na de moord op Caesar de Romeinen verdeelde tussen zijn aanhangers, aangevoerd door Marcus Antonius en Octavianus, en zijn tegenstanders, aangevoerd door Brutus en Cassius. Hun legers stonden tegenover elkaar bij Filippoi in oostelijk Macedonië.]
Opgehouden door Brutus en Cassius richtten Marcus Antonius en Octavianus een groot kamp in en begonnen ze met de verkenning van de omgeving. Een moeras maakte een omtrekkende beweging naar het zuiden onmogelijk en bergen belemmerden een noordelijke omweg. Omsingelen was dus onmogelijk.
Een tijd lang kwam het niet tot een formeel gevecht, terwijl Octavianus en Antonius er juist op gebrand waren het snel op een treffen te laten aankomen. Immers, ze hadden wel betere soldaten dan hun tegenstanders, maar hun bevoorrading liet te wensen over. … Cassius en Brutus hadden helemaal niets tegen een formele veldslag. Hun troepen waren weliswaar van mindere kwaliteit, maar ze hadden er wél meer. Maar toen zij de positie van hun tegenstanders nog eens overdachten en die vergeleken met die van henzelf – iedere dag kregen zij er bondgenoten bij en hun schepen zorgden voor een overvloedige aanvoer van proviand – was dat voor hen juist reden om zich niet al te druk te maken. Misschien konden ze wel de overwinning behalen zonder al te veel risico of verlies aan mensenlevens.
Je moet ingelogd zijn om een reactie te plaatsen.