Dood in Triëst (1)

Mengs’ portret van Winckelmann

Dertien jaar geleden: ik was op weg naar Rome, of eigenlijk Ostia, waar ik gedurende een paar weken wilde werken aan een boek. Het werd een gouden tijd, onvergetelijk doordat AS Roma landskampioen werd. De pret begon echter al op de heenweg: we reden om over Udine omdat we naar het eiland Krk wilden. Niet dat er iets is te zien, maar mijn reisgenoot en ik waren als kind, bladerend door de atlas, al gefascineerd geraakt door een plaatsnaam zonder klinker.

Tenzij u kikt op zwaarlijvige Duitsers die in een te kleine zwembroek op een scooter over de boulevard crossen, kan ik u Krk niet aanraden. Triëst des te meer. Het is de laatste Italiaanse stad voor je Slovenië binnenrijdt. De Porto Vecchio, het Romeinse amfitheater en de witte wijn bij de lunch schieten me als eerste te binnen, maar we kwamen voor het graf van Johann Joachim Winckelmann (1717-1768), de grondlegger van de kunstgeschiedenis.

Hij nam de schoonheid dodelijk serieus, menend dat er een ideale kunst bestond. Zijn poging criteria op te stellen om te bepalen wat mooi was komt op ons wat bizar over, maar er waren destijds wel meer geleerden die zulke lijsten opstelden. Zij zouden niet vreemd hebben opgekeken van Winckelmanns opmerkingen dat het lichaam van een man mooier was dan dat van een vrouw, dat het lichaam het beste zonder versiering kon worden afgebeeld en dat het beter was als emoties beperkt bleven. Emoties waren immers slechts tijdelijk, en de ware, eeuwige schoonheid bleef onverstoord door tijdelijke passies. Niets was Winckelmann een grotere gruwel dan de sculptuur van Bernini, waaraan hij in zijn woonplaats Rome dagelijks moet hebben geleden en die alleen ongeschoolden zou imponeren.

Nee, dan de Grieken. Dat was pas échte kunst. Maar waarom was de absolute schoonheid ontstaan in Griekenland? Wat maakte dat land anders dan Egypte, Fenicië, Perzië en Etrurië? Winckelmann zocht het in het gematigde klimaat, waardoor de bewoners naakt konden sporten. Aangezien in gezonde lichamen gezonde geesten gedijen, ontwikkelden de Griekse kunstenaars een ongebruikelijk groot vakmanschap. Bovendien konden ze natuurlijk niet anders dan geïnspireerd raken door de aanblik van al die naakte atleten. Dezelfde gezonde geest bevrijdde zich bovendien, anders dan in de oosterse despotieën, van allerlei beperkende politieke tradities. Artistieke innovatie en vrijheid waren dus twee kanten van dezelfde medaille. Het Griekse klimaat strekte zo niet alleen de kunst maar ook de politiek tot voordeel.

Winckelmanns Grieken waren dus eigenlijk een soort nobele wilden die, doordat ze de eersten waren die zich tot beschaving opwerkten, een deel van hun noblesse hadden behouden. Bij kunstenaars die de Grieken later navolgden, lag decadentie op de loer. Toch was het volgen van de Grieken het beste wat Winckelmann zijn tijdgenoten kon adviseren.

Der einzige Weg für uns, groß, ja, wenn es möglich ist, unnachahmlich zu werden, ist die Nachahmung der Alten.

Met dit advies uit zijn Gedanken über die Nachahmung der Griechischen Werke (1755) werd Winckelmann niet alleen de grondlegger van de kunstgeschiedenis maar ook van het classicisme. Bovendien plaatste hij in het denken over de oude wereld de vrijheid centraal.

Het is moeilijk na te voelen hoe ingrijpend dat was. Tot dan toe waren de antieke beschavingen bestudeerd door mensen voor wie de oudheidkunde slechts een vak was met belang voor andere vakgebieden, zoals de godgeleerdheid en wijsbegeerte. De Oudheid als zodanig had geen belang gehad.

Met Winckelmann kwam de Oudheid, als het tijdvak waarin de mens de vrijheid had ontdekt, ineens centraal te staan in het maatschappelijk debat. De Europese cultuur zou zich steeds meer gaan beschouwen als erfgenaam van vooral Athene. Deze visie op het verleden bestaat nog altijd, zelfs al is het idee dat er continuïteit is van de Oudheid tot op heden nooit onderbouwd met de noodzakelijke sociaalwetenschappelijke argumenten.

[Winckelmann overleed in Triëst. Of niet. In elk geval later meer.]

Deel dit:

5 gedachtes over “Dood in Triëst (1)

  1. Winckelmann was de oorzaak van het gegeven dat kunstgeschiedenis gebaseerd is op subjectieve interpretatie van wat de dames en heren kh’s denken te zien, in plaats dat ze onderzoek deden (en dikwijls nog doen) naar de historische context van wat ze (denken te) zien.

  2. mnb0

    “Artistieke innovatie en vrijheid waren dus twee kanten van dezelfde medaille.”
    Dat is natuurlijk niet zo’n heel gekke gedachte. De artistieke vrijheid in het tsaristische Rusland vanaf zeg 1860 leverde een hele reeks innoverende componisten op. Na 1917 raakte de SU geïsoleerd en afgesneden van westerse invloeden. Het innoveren ging echter door, zij het ondergronds. Na 1991 zijn er unieke werken tevoorschijn gekomen, die nauwelijks iemand had kunnen horen tot dan toe.
    Roslavetz wist schoonheid met een atonaal systeem te combineren:

    http://www.youtube.com/watch?v=_RjhzTohsKo

    Ustvolskaja gooide het ideaal van schoonheid het raam uit en stelde alles in dienst van pure expressie:

    http://www.youtube.com/watch?v=dI1XaKV3O8o

    Dus moeten we de kunst uit het onvrije Perzië toch maar liever niet negeren …..

    1. Of kunst mooi of niet mooi is blijf ik een moeilijke discussie vinden. Of kunst in vrijheid of gevangenschap beter wordt durf ik helemaal niet te bedenken.

      Het ontstaan van kunst en de kunstenaar zelf beinvloeden weer wel of ik iets mooi of lelijk vind.
      De Afrikaanse Blues vind ik mooi op mijn gehoor, terwijl ik er niets van versta of begrijp. Op mijn gevoel kan ik vaak horen of het Westelijke of Oostelijke Afrikaanse Blues is. Uitleggen kan ik het alleen niet.
      Dit als tegenhanger op mijn eigen verhaal.

      Vriendelijke groet,

Reacties zijn gesloten.