Ontsporende wetenschap

(Zeedijk 8, Amsterdam)

Een mij tot vanmorgen niet bekende Ingrid Robeyns stelt via Twitter de vraag: “dat onderzoeksgeld nu vooral via aanvragen loopt heeft grote invloed op thema’s waarop onderzoek gedaan wordt. Is dit wenselijk?” Dat is een heel goede vraag, misschien zelfs dé kwestie waar het momenteel om zou moeten gaan. De vraag is echter breder dan Robeyns in de honderdnogwat karakters van Twitter kan aangeven. Daarom benut ik mijn blog om wat varianten te noemen.

1. Dat onderzoek wordt gedaan door universiteiten, heeft grote invloed op de conceptualisering van het onderzoek. Het wordt immers altijd gedaan vanuit een bepaald vakgebied, dat historisch zo is gegroeid en waarvan de grenzen zelf niet wetenschappelijk zijn. Hoe groot is de invloed van de traditie? Ik kan voorbeelden noemen van zaken die niet goed gaan; de Nationale Wetenschapsagenda bevat minstens één vraag die niet oplosbaar is zonder dat we de traditionele  disciplines vervangen door iets nieuws (voorbeeld). Dat wetenschap is verdeeld in soms oeroude disciplines, structureert ons denken: het helpt een probleem herkennen en aanpakken, maar blokkeert onze visie op de oplossingen. Is dit wenselijk?

2. Dat onderzoek wordt gedaan door academici, heeft grote invloed op de onderwerpskeuze. We onderzoeken immers dat wat binnen onze belangstelling staat, en dat is voor hoogopgeleiden iets anders dan voor laagopgeleiden. Het meest verbijsterende aan de Fortuyn-revolte was dat het Sociaal-Cultureel Planbureau haar niet had zien aankomen, terwijl ze wel degelijk haar schaduwen vooruit heeft geworpen. De noodzakelijke vragen kwamen echter bij de onderzoekers niet op. Het feit dat academici een eigen plaats hebben in de samenleving, beïnvloedt hun vragen en definieert de breedte van hun blikveld. Is dit wenselijk?

3. Dat onderzoeksgeld bij voorkeur wordt uitgegeven aan onderzoek dat resultaat zal opleveren, leidt ertoe dat inzicht verloren gaat. Het voorbeeld dat ik eens heb behandeld op deze blog, is de chronologie van de Romeinse Republiek. Dat onderzoek is vastgelopen; de subsidies gaan naar onderzoek dat meer resultaten oplevert; de conclusies die er wél zijn, zijn inmiddels vergeten, en oudhistorici presenteren nu onjuistheden als feit. Gezond financieel beleid betekent tegelijkertijd het verloren gaan van kennis. Is dit wenselijk?

4. Dat onderzoekers elkaar controleren, heeft grote invloed op de kwaliteitsbeoordeling. De bestudering van de Oudheid (mijn eigen vakterrein) is gebaseerd op axioma’s die zijn ondergraven door de sociale wetenschappen. Er zit echter zelden een antropoloog of een socioloog in de redacties of in de visitatie- dan wel subsidiecommissie: daarvoor is de wetenschap te verkokerd. Een discipline met negentiende-eeuwse aannames heeft zo de eenentwintigste eeuw kunnen bereiken. Tegelijkertijd is een zekere deskundigheid vereist om een wetenschappelijke subsidieaanvraag te beoordelen. Wetenschap is vaak specialistisch werk dat door slechts weinig mensen kan worden beoordeeld. Is dit wenselijk?

Het probleem dat Robeyns aansnijdt is dat de context waarin het onderzoek wordt gedaan, deel uitmaakt van het proces van kennisverwerving. Dat universiteiten waardevolle tradities hebben, blokkeert de visie op oplossingen; de maatschappelijk bevoorrechte positie van de onderzoekers impliceert een blinde vlek; dat onderzoek resultaat moet opleveren, leidt tot het verloren gaan van inzichten; specialisme verhindert discussie over vooronderstellingen; dat onderzoeksgeld nu vooral via aanvragen loopt heeft grote invloed op de onderwerpskeuze. Anders gezegd: voor/buiten/suprawetenschappelijke kaders dragen bij aan de totstandkoming van de onderzoeksresultaten, die daarmee een onwetenschappelijk element in zich hebben.

De discussie over de wetenschap moet op een veel dieper niveau worden gevoerd. Van de universiteiten en van organisaties als NWO en KNAW valt weinig te verwachten: niemand kiest vrijwillig voor grote veranderingen die kunnen leiden tot winst maar ook leiden tot verlies. (Het mechanisme staat bekend als loss aversion.) Van de politiek lijkt het, zoals ik eerder deze week schreef, momenteel ook niet te komen. Men is te bezig met Europa.

Toch blijf ik hopen op de politiek, en blijf ik een voorstander van een parlementair onderzoek naar de uitvoering van artikel 1.3.1 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek.

Deel dit:

2 gedachtes over “Ontsporende wetenschap

  1. H.J.Vrielink

    Klopt niet helemaal wat je zegt. Steeds meer werken oudheidkundigen samen met sociale wetenschappers, Archeologen doen dit ook, lees eens: Villa landscapes of the Roman North, van Roymans, of ander publicaties recentelijk gedaan over de sociaal-culturele invloed van dood, religie, politiek en andere zaken uit maatschappijen van de oude wereld.

    Ook wat je zegt over het onderzoek naar de Romeinse republiek klopt niet. Natuurlijk het is een terechte en zeer goede vraag die je op Twitter ontving. Maar ik denk niet dat je up to date kan zijn in welk oudheidkundig onderzoek dan ook als je niet alles LEEST. (Dat kan overigens ook niet want dan ben je langer bezig dan je leeft…).

    Het probleem is dat wetenschappers boeken vaak niet in hun geheel lezen als ze onderzoek doen, maar dat ze kleine stukjes die voor hun onderzoek van belang zijn gebruiken, die inwerken in hun eigen thesis, zonder dat ze het boek waar het uitkomt daadwerkelijk ook in zijn geheel gelezen hebben.

    Nee, ze lezen de conclusie, pikken een paar stukken tekst die ze quoten met noot, plunderen de literatuurlijst en denken dan dat ze goed onderzoek hebben gedaan. En dat is een structurele fout die studenten op menig universiteit wordt aangeleerd !

    1. Dank voor je reactie, maar ´steeds meer´ is academische prietpraat. Men moet interdisciplinair claimen te zijn, en inderdaad doen archeologen meer hun best dan veel anderen, maar ook dan is de beweging er een van toenemende specialisatie. De tijd dat archeologiestudenten verplicht klassieke talen, redelijk veel geschiedenis en een stevig blok culturele antropologie volgden, ligt achter ons. De tijd dat archeologen en oudhistorici de sociologie hielpen vormen, is nog langer geleden. (De eerste sociale wetenschappers waren zonder uitzondering oudheidkundigen. Weber was een leerling van Mommsen.)

      Wat we nodig hebben, is bovendien niet het lenen van modellen uit de sociale wetenschappen. Dat kan een kind en is intellectueel niet interessant. Wat we zoeken is ijking van de axioma´s.

      Ik deel ondertussen je mening dat mensen boeken en artikelen geheel moeten lezen. Als je een artikel inlevert dat de conclusie gebruikt waarvoor ze dient (perspectief bieden op het grotere plaatje) krijg je, zoals je constateert, het verzoek daarvan een samenvatting te maken. En inderdaad, dat wordt studenten aangeleerd.

      Het gebeurt ook met bronnen. De kwakhistorische ideeën over de bekering van Constantijn veronderstellen een visioen dat in 337 werd beschouwd als samenhangend met de slag bij de Milvische Brug, maar dat wordt vermeld in 309, drie jaar voor de bedoelde slag. Dan is het ook de zonnegod die verschijnt, niet Christus. De oplossing is het citeren van Lactantius (schreef in 313) die Constantijns DROOM vermeldt. Ergo, al in 313 werden visioen/droom in verband met de veldslag.

      Als mensen Lactantius in hun geheel zouden hebben gelezen, zouden ze hebben gemerkt dat ook Licinius heel wat afdroomt. M.a.w., de droom is een literaire fictie en is een red herring die afleidt van het doodeenvoudige feit dat er geen verband is tussen het lichtvisioen van 309 en de slag, tot Constantijn dat verband in 337 zelf legde. Hij zal te goeder trouw zijn geweest, maar Lactantius kan niet de legende bewijzen, en als mensen hun bronnen zouden lezen, zouden ze beter weten.

Reacties zijn gesloten.