Vreugde der Wet

Yosef Caro-synagoge, Safed: de Tien Geboden.
Yosef Caro-synagoge, Safed: de Tien Geboden.

Ik kondigde al aan dat ik zou bloggen over het veranderende beeld van de apostel Paulus en beschreef het oude beeld al. Daarin gold het jodendom van die tijd als verstard: redding was voor zondaars alleen mogelijk door zich strikt te houden aan de Wet. Tot de “werken van de Wet” behoorden offers (wat na de verwoesting van de tempel in Jeruzalem in 70 geen optie meer was), liefdadigheid en een reeks starre regels die uiteindelijk hun neerslag vonden in de Talmoed. Hiertegenover plaatste Paulus het geloof in Christus. Wie de genade had ontvangen in Christus te kunnen geloven, zou door dit geloof alleen worden gered – de verstarring van de Wet is vervangen door Gods genade.

Dit is, cru samengevat, de kern van met name het protestantse christendom. Het katholicisme verschilt hiervan omdat het meent dat de gelovige invloed heeft op zijn redding door de werken van barmhartigheid te doen die worden genoemd door de evangelist Matteüs (25.35-36). Protestantse theologen beschouwen deze menselijke invloed op de redding van een ziel als afbreuk aan de almacht Gods.

De schets van het jodendom is echter een karikatuur, waarin het oude geloof wordt gemeten aan het christelijke idee dat de mens zondig is en gered moet worden. Het gaat me er nu niet om dat de termen “zonde” en “redding” nogal christelijk zijn, terwijl een jood het destijds zou hebben gehad over het verwerven van het Leven of de Erfenis. Mijn punt is fundamenteler dan het gekozen jargon: het idee dat de mens aan zijn redding moet werken (of iets behoort te doen om de Erfenis te verwerven), komt maar zelden voor in de antieke teksten van het jodendom. Simpel gezegd: een jood wás al gered, want hij behoorde tot het uitverkoren volk. God had Zijn genade al doen gelden toen Hij Zijn volk wegleidde uit Egypte en had Zijn genade bekrachtigd in het Verbond met Mozes.

Dit betekent dat we heel anders naar al die “wettische teksten” moeten kijken. De regels waren geen voorwaarde waaraan moest worden voldaan om tot het Verbond te worden toegelaten en te worden gered; ze moeten eerder worden bezien als een soort gedragscode die God aan de mensen suggereert, en waaraan ze zich kunnen houden doordat ze al gered zijn.

(Tussen haakjes: het is misschien aardig hier te verwijzen naar de ambiguïteit van het zo omineus klinkende woord timshel, dat meestal wordt vertaald als “gij zult”, als een bevel. Het Hebreeuws heeft echter een veel bredere betekenis, die het ook mogelijk maakt de Tien Geboden te lezen als een advies of zelfs als een voorspelling dat het ooit allemaal in orde zal komen. Het is ook de ambiguïteit van het bevel / het advies / de voorspelling die God doet aan Kaïn: “Handel je slecht, dan ligt de zonde op de loer, begerig om jou in haar greep te krijgen; maar jij moet/kunt/zult sterker zijn dan zij.” Kijk hier voor de verschillende oplossingen die de diverse vertalers hebben gekozen. Wellicht herkent u de plot van Steinbecks East of Eden (1952), waarin een Chinees aan de christelijke boeren van Californië toont hoe ze de Bijbel zouden kunnen lezen. Haakjes sluiten.)

De Wet en de talloze regels zijn dus geen toelatingsexamen voor de hemel, maar een advies, en van een goede jood, die wist dat hij was gered, werd verwacht dat hij het advies overnam. Sterker nog, juist doordat hij al gered was, kon hij naar die regels leven. Dit laat echter onverlet dat God, als het nodig was, Zijn volk kon straffen als het al te ver van de Wet afdwaalde, en het zo op het juiste pad hield. “Als ik wankel,” schrijft de auteur van de Gemeenschapsregel (een van de Dode Zee-rollen), “zijn Gods gunstbewijzen voor altijd mijn redding”. En het mooi geformuleerde: “Als ik struikel voor ongerechtigheid, is mijn recht gegrond op Gods gerechtigheid.”

Je kunt dit onaardig samenvatten als “zondig maar wat aan, want het komt toch wel goed”, maar dat is niet hoe men destijds dacht. Iemand als Johannes de Doper was beslist niet de enige die zijn publiek voorhield dat het onvoldoende was dat het Abraham als vader had. Zijn toehoorders konden hun plaats in het Verbond, die hun dus wél was beloofd, alleen bewaren als ze tot inkeer kwamen, als ze oprecht wilden leven conform de Wet. Je zou dit kunnen parafraseren als “je bent zeker van een plaats in de hemel, gedraag je daar nou ’s naar”. Jezus van Nazaret gaat nog een stap verder als hij zijn optreden samenvat als het “redden van de verloren schapen van Israël”, Met andere woorden: “je bent zeker van een plaats in de hemel, en ik zal je helpen je daarnaar te gedragen”.

Voor dit stukje al te suikerzoet wordt: Johannes en Jezus waren bepaald geen lieve jongens. Hun woede dat de uitverkorenen zich niet gedroegen zoals je van geprivilegieerden mocht verwachten, is oprecht en ze schrokken bepaald niet terug voor een belediging meer of minder. Voor ons klinkt een woord als “adderengebroed” vooral grappig, maar bedenk wat het betekent: “je moeder doet het met slangen”. “Geitenneuker” had ook gekund.

Kortom, het antieke jodendom eiste niet dat mensen zich hielden aan de Wet om in de hemel te komen. Dat was namelijk al zeker. Op die gunst hoorde een jood te reageren door ernaar te streven enkele gedragsregels in acht te nemen. Lukte het niet, dan voorzag de Wet in offers en goede werken, waarmee het alsnog goed kon worden gemaakt. De Wet moet dus niet worden beschouwd als een loodzware en onmogelijke eis, maar als een aanbod en een genade. De joden kennen dan ook een feest dat Vreugde der Wet heet.

Dit beeld van het jodendom is vooral gepropageerd door E.P. Sanders, wiens boek Paul and Palestinian Judaism in 1977 verscheen. Het roept echter een probleem op. Tot nu toe konden christenen denken dat ze zich onderscheidden van de joden doordat in het nieuwe geloof Gods genade centraal stond en in het oude geloof de starre Wet. Nu die Wet niet zo star blijkt te zijn en het vermogen je eraan te houden voortkomt uit dezelfde genade die voor christenen belangrijk is, komt de vraag op waar het verschil dan in zit. Anders geformuleerd: als Paulus’ boodschap niet kan zijn dat de Wet is vervangen door Gods genade, wat is zijn boodschap dan wel?

[wordt vervolgd]

Deel dit:

Een gedachte over “Vreugde der Wet

  1. MNb

    “gij zult”
    Kom je ons nu vertellen dat het bijna pastafariaanse “ik heb liever dat je ….” een prima vertaling is van “timshel”? Dat zou het toppunt van ironie zijn.

    “Je kunt dit onaardig samenvatten”
    Dat is niet alleen onaardig, vlak erboven heb je beschreven dat dat eenzijdig is. Teveel zondigen put gods geduld uit. De Joodse god als een combinatie van een liefhebbende vader, die af en toe een corrigerende tik uitdeelt, en een humeurige antieke superheld die omgekocht moet worden – opmerkelijk. De verwoesting van de Tempel in 70 moet een veel grotere impact hebben gehad dan ik me voorheen kon voorstellen.
    Mijn compliment voor je onvervalste cliffhanger aan het eind.

Reacties zijn gesloten.