
[Tweede en laatste deel van een artikel over de alternatieve topografieën van de Lage Landen in de Romeinse tijd. Het eerste deel is hier.]
Ik heb, zoals de meeste mensen, in mijn week maar 168 uur. Daarin moet ik ook mijn geld verdienen, slapen, eten en een eigen boek schrijven. Per dag stromen er zo’n 200 mailtjes voorbij. Ga ik tijd besteden aan een boek van een – overigens wel degelijk welwillende – auteur die een mijns inziens niet-noodzakelijke hypothese oppert over de locatie van Trajectum, en deze onderbouwt door het bewijsmateriaal dat ertegen pleit (de vondsten die een limesweg attesteren die eindigt bij Katwijk) weg te laten? Ik kan niet uitsluiten dat ik een belangrijke wetenschappelijke ontdekking negeer en een groot onderzoeker te weinig krediet geef, en ik schrijf dat zonder sarcasme, maar de weinige uren die ik elke week vrij te besteden heb, geef ik liever aan een boek dat van tevoren meer rendement belooft.
Kortom, ik neem het gambiet niet aan: ik ga dit boek niet recenseren en schrijf hier een signalement. Als ik oneindig veel tijd had zou ik inhoudelijk kunnen ingaan op elk boek dat me werd toegestuurd, maar zolang ik niet oneindig veel tijd heb, zal ik selecteren moeten.
Datzelfde geldt voor Rozemeyers boek De ontdekking van Dorestad, waarin hij zegt dat Dorestad niet moet worden gezocht bij Wijk bij Duurstede, maar bij Doornik. Misschien klopt het, vermoedelijk niet, en in elk geval roept de nieuwe identificatie de vraag op hoe de enorme stad aan de splitsing van Rijn en Lek dan heette. Het klinkt onaardiger dan ik het bedoel, maar ik denk dat ik mijn tijd productiever kan gebruiken dan met een discussie over weinigbelovende boeken.
Daarin zit iets schrijnends. Rozemeyer en de auteurs die meewerkten aan de publicaties die de Studiekring, zoals het net verschenen Friezen, Franken en Saksen, hebben er veel tijd in gestoken. Dan is het wat sneu als een inhoudelijke reactie uitblijft: hun enthousiasme verdient beter. Maar ik kan niet anders.
Er is echter nog iets veel schrijnenders. We hebben hier te maken met mensen die de geesteswetenschappen een warm hart toe dragen en bereid zijn mee te denken. En we hebben universiteiten die de gemeenschap moeten dienen. Als er vraag is naar wetenschappelijke kennis, zoals de activiteiten van de Studiekring duidelijk tonen, horen de universiteiten die vraag te beantwoorden. Dat is immers de reden waarom ze vanuit de gemeenschapsmiddelen worden gefinancierd. De universiteit is de dialoog inderdaad aangegaan: ik weet dat bijvoorbeeld professor Bogaers en mijn leermeester Wim van Es met Albert Delahaye hebben gedebatteerd. Uiteindelijk waren die gesprekken vruchteloos, en dat wordt doorgaans verweten aan de koppigheid van Delahaye.
Dat kan zijn – ik was er niet bij – maar ik denk dat óók een rol kan spelen dat wetenschappers niet goed weten hoe ze moeten omgaan met gesprekspartners die in hun ogen irrationeel te werk gaan. Een wetenschapper zal een irrationeel argument niet erkennen en negeren, waardoor hij aan degene voor wie het wel belangrijk is, in feite het signaal afgeeft dat hij niet serieus wordt genomen. Dat is inderdaad het geval, en vanuit wetenschappelijk perspectief is dat ook terecht, maar de niet-wetenschapper blijft achter met een gevoel frustratie én een zorg die niet is weggenomen. Ik heb het mechanisme hier beschreven.
Gebrek aan inzicht in wetenschapscommunicatie leidt er zo toe dat de geesteswetenschappen mensen afstoten die hun een warm hart toedragen. De reden waarom men de eigen expertise niet vergroot, is bekend: universitaire onderzoekers zijn niet zeker van hun financiering, beperken zich dus tot de taken waarmee ze geld kunnen binnenhalen (onderzoek, onderwijs) en laten hun verplichtingen jegens de gemeenschap domweg achterwege.
De dialoog tussen de universiteiten en de Studiegroep wordt daarnaast nog bemoeilijkt doordat de Studiegroep zich bezighoudt met een onderwerp dat aan de universiteiten niet lekker ligt. In de jacht naar geld beperken onderzoekers zich immers tot onderwerpen waarmee valt te verdienen – en dat is niet topografie of chronologie.
Zoals ik er geen twijfel over wil laten bestaan dat de antieke chronologie en topografie vakken zijn waar wetenschappers te gemakkelijk theorieën aannemen voor feiten, zo wil ik er ook geen twijfel aan laten bestaan dat ik denk dat de wetenschap nog altijd het beste wordt gegarandeerd door onze universiteiten. Het is echter puur wensdenken aan te nemen dat de universiteiten goed genoeg zouden zijn. Een wetenschappelijke instelling die er niet in slaagt te komen tot een vruchtbare dialoog met degenen die oprechte belangstelling voor wetenschap hebben en een bijdrage willen leveren, doet iets echt heel grondig verkeerd.
Ik kan het niet eens zijn met de theorieën van Joep Rozemeyer en de Studiegroep Eerste Millennium. Of beter: ik zie niet voor welk probleem de nieuwe identificaties de oplossing zijn. Dat wil niet zeggen dat ik het niet vriendelijk vind dat ze me ongevraagd hun boeken toesturen of dat ik zou miskennen dat ze de oudheidkunde een goed hart toedragen. Dit stukje was geen recensie van vier boeken; daarvoor ontbreekt me de tijd. Ik heb wel geprobeerd aan te geven hoe verschrikkelijk triest het is dat de universiteiten niet in de positie zijn juist de mensen die meest enthousiast zijn voor het verleden, wat meer te helpen.
Jona, ik begrijp je punt helemaal, als ontvanger van goedbedoelde boeken over de 5de eeuw in Engeland en allerhande theorieën over Koning Arthur zou je soms een maand of 3 per jaar vrij willen zijn van alle verplichtingen.
Echter: ik vind je ook te positief in je reactie. Mijn indrukken zijn iets anders, in die zin dat een goede discussie geen zin heeft met deze groep, of eigenlijk: er is geen goede discussie mogelijk. De hoofdreden hiervoor is dat we hier niet met een groep te maken hebben die alternatieve oplossingen voor bestaande problemen hebben, maar met een groep ‘gelovigen’. Deze mensen hebben een thema, en daar houden ze aan vast ondanks een overvloed aan bewijs voor het tegendeel. Ging dat vroeger nog tot op zekere hoogte goed omdat het bewijs mager was, tegenwoordig kan dat alleen nog maar door musea vol materiaal weg te laten. Ik heb wel eens met en ‘Delahaye-discipel’ (zo noem ik ze maar) gediscussieerd, en de man vervolgens (wegens gebrek aan tijd) aan mijn broer overgedaan. Ik heb de afschriften van de discussie nog (mijn broer is ook aardig vasthoudend), en het komt er op neer dat men in het ‘Delahaye-kamp’ vooral schermt met twee dingen. Het ene noemde je al: er zijn nog steeds gaten in de beste theorie. Hun tweede ‘poot’ is dat er nog onderzoek moet worden gedaan. In het geval van Nijmegen betekent dat: Nijmegen was niet Romeins, Noviomagus ligt in Noyon (F). Ons argument ‘daar is toch nooit een legioenskamp gevonden’ wordt steevast weggewuifd met een ‘dat komt wel als men er ooit gaat graven’. Ik noem dat geen discussie.
Dus als jij stelt dat “Gebrek aan inzicht in wetenschapscommunicatie leidt er zo toe dat de geesteswetenschappen mensen afstoten die hun een warm hart toedragen”, reageer ik met “Deze groepen dragen de geesteswetenschappen geen warm hart toe, maar misbruiken ze voor hun theorieën, en negeren ze als het op een echte discussie aankomt.”.
Evenals Jona ervaar ik een zekere sympathie jegens mensen die vragen stellen bij de gevestigde wetenschap. Enkele jaren geleden heb ik daarom met veel plezier voor de Stichting Eerste Millennium een lezing gegeven over de Romeinse limes, meer specifiek het weggedeelte Nijmegen-Xanten. Dat leidde echter in hun verenigingsblad tot enkele discussies zoals Robert hierboven ook al beschreef: sceptici die tot het einde toe argumenten en (archeologisch) bewijsmateriaal blijven ontkennen. In het geval van de limesweg, die de afgelopen twintig jaar op zo’n 100 plaatsen tussen Vechten en Katwijk ook daadwerkelijk is opgegraven, was er zo’n hardnekkige ontkenner die zich vooral baseerde op oude literatuur. Ik gaf hem een lijstje met nieuwe literatuur en de dringende suggestie om die toch maar eens te lezen. Dat heeft hij inderdaad gedaan, maar met het rode potlood heeft hij alle passages aangestreept waar archeologen de woorden ‘misschien’, ‘mogelijk’, ‘is niet zeker’ gebruiken, en die op een rijtje gezet. ‘Zie je wel’, was zijn triomfantelijke reactie, de archeologen weten het ook niet.
Toen ben ik afgehaakt.
De kracht van een club als Stichting Eerste Millennium is inderdaad de passie voor het verleden, maar dat wordt vertroebeld en verpest door een paar individuen die geheel in de school van Delahaye zich een heel vervelende en gemankeerde manier van discussiëren hebben eigen gemaakt, gebaseerd op het ontkennen en negeren van argumenten, bronnen en bewijsmateriaal. Alle archeologen, ook Van Es en Bogaers, hebben het geprobeerd, en allemaal zijn ze afgehaakt. Dat ligt echt niet aan de zwakte van de gevestigde wetenschap of een gebrek aan intentie, maar aan de manier van communiceren van deze individuen (met de zoon van Delahaye als dubieuze hoeder van het geestelijk erfgoed van zijn vader).
Let wel, ik wil de leden van Stichting Eerste Millennium zeker niet over één kam scheren. Maar het probleem van de vereniging als geheel is dat ze te weinig zelfkritisch en zelfcorrigerend vermogen heeft. Om met de wetenschap in discussie te gaan, moet je op z’n minst ook dezelfde taal spreken. Als sommige lieden dat bot blijven weigeren, geeft het geen pas om de wetenschap de schuld te geven van het zo ontstane gat in de communicatie.
Ik geloof dat we het grotendeels eens zijn, maar ik heb een andere inschatting van de rol van de universiteit. Het ontstane gat in de communicatie is namelijk niet uniek. Denk aan de discussies – of het gebrek daaraan – met mensen die een UMTS-antenne in de buurt krijgen. Ze hebben wetenschappelijk ongelijk, maar ook als wetenschappers de moeite nemen hun methoden en technieken uit te leggen, laten ze zich niet overtuigen omdat hun achterliggende bezorgdheid niet wordt weggenomen. Ze hebben bijv. hoofdpijn, dat moet komen van die antenne, en ze willen erkenning voor de hoofdpijn, ongeacht of het met die UMTS samenhangt.
Wetenschapscommunicatie is een drietrapsraket: eerst de feiten, dan de methode uitleggen, als dat niet werkt kijken wat de achterliggende zorg is die mensen blokkeert om zich te laten overtuigen. Ik heb er hier meer over geschreven en de inaugurele rede van Hedwig te Molder (UTwente) documenteert het eveneens. Ik kan er helaas niet meer naar linken, het boekje is niet meer online.
Bogaers, Van Es e.a. zijn tot en met stap twee gegaan en dat siert ze. Het is verder dan hun oudhistorische collega’s gaan als ze in discussie treden met mensen die denken dat Jezus dezelfde was als Caesar. Classici en oudhistorici hebben nooit zelfs maar de moeite genomen de Lachmanmethode uit te leggen. Maar onze archeologen hebben nooit geprobeerd zich echt te verdiepen in de motieven van de fanatiekste aanhangers van Delahaye. Op een bepaald moment vinden wetenschappers de aanhangers te drammerig, te koppig, te irrationeel en dat is niet de aanleiding om te vragen waarom dat zo is. Ik zou van wetenschappers een wetenschappelijkere aanpak van wetenschapscommunicatie hebben verwacht.
Opnieuw: de archeologen doen het beter dan hun collega’s bij klassieke talen en oude geschiedenis, en dat ze stap numero drie niet zetten, is niet uniek. In de discussie over ClimateGate gaven de betrokken onderzoekers toe dat ze niet voorbereid waren op wat er kwam, dat ze geen communicatieplan hadden liggen.
Hoe dit zo komt? Doordat de financiering te onzeker is. Men beperkt zich tot onderzoek en onderwijs, waarmee geld valt binnen te halen. Wetenschapsvoorlichting en de burger zijn de sigaar.
“Maar onze archeologen hebben nooit geprobeerd zich echt te verdiepen in de motieven van de fanatiekste aanhangers van Delahaye.”
Met alle respect, vaak is dat puur persoonlijk en gewoon het karakter van de ‘gelovige’. Ik ben ooit ook met von Däniken en consorten begonnen, puur en alleen al omdat die boeken makkelijk te lezen waren. Maar ik ben verder gegaan en heb kennis genomen van de saaie versie die niet zo spectaculair was, terwijl velen niet verder komen dan die ‘populaire telegraafstijlboeken’. DAT verwijt ik de moderne (geestes)wetenschap – men schrijft alleen voor het vakgebied en niet voor de massa. Doe je dat wel, dan ben je 80% van deze groep ‘sensatie-aanhangers’ kwijt.
Ik wil geen jijbak presenteren, maar het zelfkritisch vermogen van de universiteiten is ook niet voldoende groot. Zeker als het gaat om de “softe wetenschappen”.
Ik denk, Charles, dat je er rekening mee moet houden dat het inzicht dat er iets moet veranderen, wel begint door te breken: zie bijv. Science in Transition. Ik weet ook dat sommige faculteiten GW in de gaten hebben dat ze zich, door zichzelf niet uit te leggen aan een steeds hoger opgeleid publiek, in de vingers snijden.
Het is inderdaad weinig en laat, dat wel, maar beter ten halve gekeerd dan ten hele gedwaald.
“groot onderzoeker”
Denk het niet. Na het success van de Relativiteitstheorie en de Quantummechanica heeft de natuurkunde het belangrijke correspondentieprincipe geformuleerd. Een nieuwe theorie moet niet alleen nieuwe empirische data correct beschrijven maar ook alle tot zover bekende. Tijdens mijn opleiding heb ik aan de hand daarvan nog een berekening moeten uitvoeren.
Dat hoeven oudheidkundigen natuurlijk niet. Maar als ik dit lees
“door het bewijsmateriaal dat ertegen pleit weg te laten?”
ben ik klaar.
“Maar ik kan niet anders.”
Aannemende dat je die boeken gelezen hebt zou je ze als kapstok kunnen gebruiken om je andere doel te bereiken: de wetenschappelijke methode zoals toegepast in de Oudheidkunde uitleggen, in dit geval door op de fouten te wijzen.
http://en.wikipedia.org/wiki/Correspondence_principle
Moet dat nu zo: een groep mensen over een kam scheren? Ik ken ‘de mensen’ van de SEM van zeer nabij, ben zelfs SEM-lid, maar de generaliserende toon van Vermaat doet geen recht aan hun oprechte zoektocht naar de ‘historische waarheid’. Vermaats ‘eigen indrukken’ zijn maatgevend voor een vernietigend oordeel. Het mooie van de SEM is juist het ongecensureerde ervan, waardoor rijp en groen naast elkaar mogen bestaan en er nieuwe ideeën opduiken. En reken maar dat er ook onderlinge kritiek bestaat.
Wat betreft de ‘wetenschap’ en zijn bedienaren: het doet me als oogarts pijn om te zien hoeveel van die voortreffelijke mensen ziende blind zijn. Ik zou zeggen: léés eerst eens de ingebrachte argumenten naast de gevestigde opvattingen, doe die oogkleppen weg, en kom dán met commentaar: graag!
Groet, Joep Rozemeyer
“Alle archeologen, ook Van Es en Bogaers, hebben het geprobeerd, en allemaal zijn ze afgehaakt.”
En al die archeologen, door RV en PvdH genoemd, zijn ziende blind en hebben nagelaten de ingebrachte argumenten naast de gevestigde opvattingen te lezen.
Typisch een bewering van de verongelijkte gelovige zoals door RV en PvdH beschreven: huilie huilie, de wetenschappelijke consensus neemt ons niet serieus!
Daarom stel ik u twee vragen die een Amerikaans blogger eens aan creationisten heeft gesteld met de voorspelling dat hij nooit antwoord zou krijgen. Die voorspelling is tot op heden (ze dateert van een jaar of vijf geleden) steeds weer uitgekomen.
1. Welk bewijs zou u accepteren als bevestiging van de wetenschappelijke consensus tav de limes en Dorestad? Graag een gedetailleerde, concrete beschrijving.
2. Welk bewijs zou u accepteren als weerlegging van uw lievelingshypothesen tav de limes en Dorestad? Alweer graag een gedetailleerde concrete beschrijving.
Het is geen toeval dat RV hiernaar verwijst in zijn reactie boven. Wie deze vragen niet kan of weigert te beantwoorden verwerpt namelijk de wetenschappelijke methode.
Sorry MNb (waar staat dit voor?), juist deze twee wetenschappers haakten niet af. Met prof. Bogaers heb ik indertijd uitgebreide conversatie en gesprekken gehad over PATAVIA op de Peutingerkaart. Hij heeft me zelfs geholpen ondanks mijn afwijkende visie, en na zijn dood nam ik op zijn aandringen contact op met prof. Hugo Thoen in Gent en prof. Haalebos in Nijmegen. Ook prof. van Es was een man die open stond voor alternatieve visies. Met hem heb ik meermalen geconverseerd en gesproken.
Nee MNb die archeologen zijn zelfs niet ziende, want mijn boek is warm van de drukkerij, dus ze hebben de er in genoemde argumenten nog niet eens kunnen lezen, laat staan reageren. Dus waarom zo’n haast met oordelen? Ga nou eerst eens rustig lezen en zet die vooroordelen opzij.
1. “Welk bewijs zou u accepteren als bevestiging van de wetenschappelijke consensus tav de limes en Dorestad? Graag een gedetailleerde, concrete beschrijving.”
Dat is simpel: als langs de limes op de juiste plek (!) van de etappe-plaatsen nederzettingen (!) worden gevonden zou ik dat als een bevestiging zien van de ‘wetenschappelijke consensus’. Maar er zijn alleen forten gevonden. Overal elders op de Peutingerkaart zijn uitsluitend nederzettingen aangegeven.
Welk bewijs zou ik accepteren in Wijk bij Duurstede: de vondst van resten van kerken van het christelijke Dorestad.
“2. Welk bewijs zou u accepteren als weerlegging van uw lievelingshypothesen tav de limes en Dorestad? Alweer graag een gedetailleerde concrete beschrijving.”
Ten aanzien van de limes is er geen probleem, die bestond gewoon. Het enige dat ik zeg is dat de weg langs de Rijn-limes in Nederland niet de noordelijke PATAVIA-route van de Peutingerkaart is. Ooit vroeg ik – op advies van prof. Thoen – aan prof. Haalebos of er bewijzen bestonden voor de aanwezigheid van Peutingerkaart-halteplaatsen langs de limes: het enige bewijs – dat zei hij letterlijk – dat volgens hem bestond was de Fectio-steen bij Vechten. Maar hoe logisch is het dat in Vechten een Fectio-steen zou staan? Kijk naar al die andere altaarstenen met opschriften: ze verwijzen altijd naar een plaats elders.
Welk bewijs zou de lokalisatie van Dorestad in Doornik onderuit halen: indien in Doornik geen opgravingen uit de Merovingische tijd boven water zouden komen zou Dorestad daar niet te plaatsen zijn.
Groet, Joep Rozemeyer
“Ga nou eerst eens rustig lezen en zet die vooroordelen opzij.”
Het is uw vooroordeel dat u mij van vooroordelen beticht. Niet dat dat terzake doet.
Wat ik wel en niet ga lezen maak ik zelf wel uit, dank u.
Mijn oprechte dank voor het beantwoorden van mijn twee vragen. U hebt helderheid verschaft.
MNb staat voor Mark Nieuweboer – maar waarom is dat van belang? Die naam zegt u nog steeds niets.
Sorry mijnheer Rozemeyer, maar u heeft mijn reractie niet goed gelezen. Ik ken SEM niet en reageer ook niet over ze. Ik weet niet of SEM voor 100% achter de ideeën van Delahaye staat of niet, maar ik schreef alleen over degenen met wie ik persoonlijk gesprekken heb gevoerd, en over anderen ik binnen- en buitenland met wie ik over allerhande onderwerpen gediscussieerd heb. Dus mijn ‘generaliserende toon’ zit vrees ik niet in mijn reactie. En mag ik misschien een oordeel hebben gebaseerd op mijn eigen indrukken? U kent mij totaal niet maa u geeft een eigen ‘vernietigend oordeel’ over mij.
Wat commentaren betreft, ik denk dat dit nu juist een punt is wat hier een paar keer naar voren wordt gebracht. Je kunt echt niet zeggen dat er niet naar de commentaren van groepen als SEM of Delahaye geluisterd wordt. Ik heb alles gelezen wat mijn gesprekespartners mij hebben toegestuurd en daar commentaar op gegeven. Dat ik het er niet mee eens was heeft niets met oogkleoppen te maken (ik vind dat een bijzonder zwak argument, want ik kan dat net zo goed over u zeggen). Het loopt in mijn geval stuk als een andere partij (en dat kan net zo goed in een discussie over Koning Arthur in Wales gaan) de wetenschappelijke methode wegwuift en alleen aan de eigen ideeën vasthoudt met argumenten als “maar niemand weet het zeker dus ik heb net zoveel gelijk als iemand die er als 20 jaar mee bezig is”. Pas op zo’n moment stop ik met de discussie, niet eerder.
Alhoewel ik geen alternatieve theorieen aanhang valt mij wel op dat er in deze discussie ook niet de moeite wordt genomen om
op het antwoord van de heer Rozemeyer op de twee gestelde vragen te reageren. Terwijl de heer Rozemeyer toch een zo volledig mogelijk antwoord tracht te geven.
In die zin passen de reactie’s volledig in de geest van dit artikel.
Er is wel een verschil tussen de plaats waar Rozemeyer zijn vraag stelt. Ik zit er niet voor. De universiteiten krijgen er geld voor in de eerste geldstroom en zijn verplicht hem te antwoorden. Het staat hem vrij zijn vragen en stellingen neer te leggen waar deskundiger mensen werken dan ik. Dat is voor iedereen beter.
We zijn vier jaar verder en in het spoor van Delahaye is steeds meer in het spoor van Jona Lendering geworden. Het leidt naar Dorestad, ’t is te zeggen: Wijk bij Duurstede. Morgen museum. Ben benieuwd.