
Regelmatig sturen uitgevers me ongevraagd boeken toe met het verzoek ze op deze blog te bespreken. Soms doe ik het wel, soms doe ik het niet: het hangt af van de beschikbare tijd, onderwerp, belangstelling, auteur en die merkwaardige, subjectieve kwaliteit “of d’r een stukje in zit”. Dat ik niet eerder heb geschreven over de boeken van de Studiekring Eerste Millennium, die me meer dan eens zijn toegestuurd, heeft te maken met de eerste factor: tijd. Ik zal ze ook nu niet bespreken, maar er zit wel een stukje in en het is wel zo beleefd althans iets te schrijven als mensen je boeken cadeau doen.
In de tweede helft van de vorige eeuw trok Albert Delahaye (1915-1987) de aandacht met zijn theorie dat de Romeinen nooit, of maar heel kort, in de Lage Landen zouden zijn geweest. Dat dit nu wat merkwaardig klinkt, is omdat wij weet hebben van de archeologische dataexplosie die sindsdien heeft plaatsgevonden. Ook destijds was het idee niet verdedigbaar, maar het bewijsmateriaal was nog niet zo overdonderend rijk als tegenwoordig en Delahaye had zeker zijn bewonderaars. Na zijn dood erkenden die dat de theorie onhoudbaar was, maar ze meenden ook dat er problemen waren met de wetenschappelijke reconstructie van de Romeinse topografie. Onder andere om die te bestuderen, richtten ze de genoemde studiekring op.
Ik wil er geen enkele twijfel over laten bestaan dat er inderdaad problemen zijn. Nog vorig jaar heeft Jan Verhagen een overtuigend voorstel gedaan om de topografie van het Gelderse deel van de limes aan te passen. Plaatsen waarvan onderzoekers zeker meenden te weten waar ze lagen, bleken toch elders gezocht te moeten worden.[noot]
Het is met de antieke topografie als met de chronologie: het bewijsmateriaal schiet tekort en de puzzel is moeilijk oplosbaar. Op een bepaald moment hebben de wetenschappers besloten dat het beter was andere onderwerpen te onderzoeken, omdat daar meer winst te behalen viel. De puzzel raakte vergeten en nieuwe generaties studenten kenden de problemen niet langer. Er ontstonden onvermijdelijk schijnzekerheden.
De topografische problemen in de Lage Landen zijn echter niet heel groot en ik verwacht dat door nieuwe opgravingen in Nederland en België de laatste puzzels vroeg of laat wel zullen worden opgelost. Tot dat moment is er enige twijfel – over steeds minder en steeds kleinere onderwerpen, maar toch: er is meer reden tot twijfel dan je zou denken als je door bijvoorbeeld de Barrington Atlas bladert.
Tot zover kan ik dus meegaan met de Studiegroep Eerste Millennium. De aangedragen oplossingen zitten me echter niet lekker. In 2007 verscheen het boek De Peutingerkaart en de Lage Landen met verschillende artikelen over de Peutingerkaart, een middeleeuwse kopie van een Romeinse wegenkaart. Eén daarvan is die van Joep Rozemeyer, die meent dat de weg die vanuit Nijmegen naar de zee loopt, niet eindigt bij Katwijk, zoals doorgaans wordt aangenomen, maar bij Antwerpen. Wetenschappers hebben, zoals blijkt uit het artikel van Verhagen, inderdaad te snel plaatsnamen gekoppeld aan archeologische vindplaatsen, maar de limesweg naar Katwijk is goed gedocumenteerd. Je kunt natuurlijk aannemen dat er twee wegen zijn geweest, maar het is, om Ockham te parafraseren, geen goede methode je studieonderwerp zonder noodzaak te verdubbelen.
In zijn boek Kroniek van Trajectum – het is me inmiddels twee keer toegestuurd – neemt Rozemeyer zijn theorie over een weg naar Antwerpen als uitgangspunt om aan te tonen dat de plaats Trajectum, doorgaans geïdentificeerd met Utrecht, moet worden gezocht te Antwerpen. On n’a pas besoin de cette hypothèse: de traditionele identificaties zijn niet volmaakt maar voldoen genoeg.
Noot
Jan Verhagen, “De Gelderse Limes herzien. Een nieuwe identificatie van Romeinse plaatsnamen in Gelderland”, in: Archeobrief 17/3 (2013) 29-37.
Voor een aardig beeld van de ‘oplossingen’ van Delahaye en zijn navolgers verwijs ik altijd graag naar de website van de heer W. Bruijnesteijn van Coppenraeth, een ex-aanhanger die naar een paar discussies vooral viseel heel leuk uit de doeken doet wat de gevolgens zijn voor Romeinse reisroutes als je de Peuteringer kaart en de Itinerarium Antonini gaat uitleggen zoals Delahaye dat doet:
http://www.brucop.com/millennium/nederlands/
En vooral:
http://www.brucop.com/millennium/nederlands/travelguides/
Beste Jona,
Bedankt dat je, ondanks je zeer beperkte tijd, toch zo uitgebreid (en zo vriendelijk) op mijn Trajectum-boek bent ingegaan. Graag wil ik in het kort even wat toevoegen.
Over mijn visie op de Peutingerkaart heerst nog steeds het misverstand dat ik het bestaan van de Rijn-limes in Nederland ontken. Het enige dat ik betoog is dat de noordelijke PATAVIA-route van de Peutingerkaar niet de weg langs de limesforten was. De kaart toont een weg langs nederzettingen. Overigens eindigt die Patavia-route niet in Antwerpen – dat was de oversteekplek van de Schelde (een Trajectum) – maar in Gent, in de regio waar Claudius sporen heeft nagelaten en tevens de naam Lugdunum.
Jammer dat de tijd je ontbreekt mijn boek te lezen, de aangevoerde argumenten zijn m.i. allesbehalve irrationeel. Vóór Trajectum-Utrecht en Trajectum-Maastricht bestond er in de Merovingische tijd al een Vetus Trajectum. Dat heeft ook ergens moeten liggen. Ik hoop inderdaad maar op de vruchtbare dialoog met universitaire wetenschappers.
Groet, Joep Rozemeyer