
Ik wilde deze week elke dag een stukje schrijven over een aspect van de Romeinse cultuur en had niet zo’n zin om in te gaan op de catastrofale wijze waarop de oudheidkundige disciplines steeds weer in het nieuws komen. Daar leek deze week mij niet het moment voor.
Ik had gerekend buiten Bibi Netanyahu.
De paus bezocht Israël en premier Netanyahu maakte een opmerking dat Jezus daar ook had geleefd en dat hij Hebreeuws had gesproken. De paus corrigeerde hem meteen: Jezus had Aramees gesproken. Netanyahu moest erkennen dat dat waar was en probeerde zijn gezicht te redden met de woorden dat Jezus weliswaar Aramees had gesproken maar ook Hebreeuws had gekend. De paus had gelijk en als Netanyahu met zijn tweede uitspraak bedoelde dat Jezus de teksten begreep die in de synagoge werden gelezen, had ook hij gelijk.
Dat wist u allang. Als u het niet hebt opgepikt in de discussie rond The Passion of the Christ, dan is het wel uit het Cultureel Woordenboek of anders hebt u het in de krant gelezen. In de Syrische Burgeroorlog is regelmatig gevochten om het stadje Maaloula, en elke keer als daarover werd geschreven, werd erbij gezegd dat “de bewoners Aramees spreken, de taal van Jezus” (voorbeeld).
De Romeinse wereld was meertalig, Jezus sprak Aramees en dat is algemeen bekend. Sinds de negentiende eeuw alweer. Dus waarom besteedt de BBC aandacht aan de door Jezus gesproken taal? De stoommachine, de luchtballon, de spinmachine, de zuil van Volta en de morfine zijn toch óók geen onderwerpen die de BBC uitlegt? Waarom vergast de BBC ons op twee eeuwen oude informatie?
Falende journalistiek
Ik zou willen kunnen zeggen dat de BBC geen sterke historische redactie heeft, en dat is ook zo, maar ze is de enige niet. Onze eigen Volkskrant, een toch alleszins redelijk medium, heeft onlangs groot uitgepakt met een verhaal over de domesticatie van de dromedaris waarin niets stond dat niet al bekend was in de jaren dertig van de vorige eeuw. Het pleit voor de journalist, Maarten Keulemans, dat hij de geïnterviewde onderzoeker wist te ontfutselen dat er niets nieuws was ontdekt, maar het was natuurlijk beter geweest het onderzoek te laten verzinken in welverdiende vergetelheid.
Dezelfde krant plaatste vorige maand een artikel over de Sumerische wortels van het christelijke lijdensverhaal. Dit keer gaat het niet om oude informatie, maar om een verouderd perspectief. Eind negentiende, begin twintigste eeuw begonnen de Mesopotamische en Egyptische teksten bekend te worden, en in de eerste onderzoeksfase werden overal parallellen gezien met de latere Joodse, Griekse en Romeinse wereld. Die zijn er soms ook, maar inmiddels de wetenschap toch wel wat teruggekomen van het al te enthousiaste panbabylonisme.
Wat ik maar zeggen wil: de pers is niet in staat kaf en koren te scheiden. En zelfs als het goed gaat, kan het fout gaan. Ooit gaf ik met mijn collega Arjen Bosman een interview aan Het Parool waarin hij vertelde over het archeologisch onderzoek in Velsen, en waarin ik aangaf dat de vroegste bewoners van wat later Amsterdam zou heten, regelmatig Romeinse schepen moeten hebben zien passeren. Dat was onberispelijk weergegeven in het interview, maar de samenvatting op de voorpagina luidde dat Amsterdam door Romeinen was gesticht. Ik ben een heel weekend bezig geweest om het van websites af te krijgen. De journalistiek is dus minder dan volmaakt.
Misleidende wetenschappers
Het falen van de pers is echter maar een deel van de problemen, want er wordt welbewust kaf tussen het koren geplaatst. Van de persberichten over archeologie bevat 40% fouten die de betreffende opgravers hadden moeten herkennen.
Een ander voorbeeld van welbewuste manipulatie van de pers is de gaffe rond het zogenaamde Evangelie van de Vrouw van Jezus, waarvan anderhalf jaar geleden al vaststond dat het een vervalsing was. Er kwam onderzoek, waarbij meteen vraagtekens werden geplaatst, omdat elke vervalser makkelijk kan komen aan oud papyrus. Ook antieke roet (nodig om een inkt te maken die in het lab niet kan worden herkend als vervalsing) is simpel te bemachtigen. Zoals te verwachten viel, leverde het onderzoek niet op dat het een vervalsing was – het onderzoek kón immers niets opleveren – maar dat werd naar buiten gebracht als “het is dus echt”. De universiteit als holle bluffer.
Geloofwaardigheidsverlies
We hebben dus serieuze problemen met de voorlichting over de Oudheid: een deel van de naar buiten gebrachte informatie is onzinnig en wordt door menigeen ook als onzinnig herkend. (Livius.org krijgt elke week wel een vraag over de slordigheden in de boeken van Fik Meijer.) Veel nieuwsberichten zijn te stompzinnig voor woorden. Mijn favoriete voorbeeld is de ontdekking dat vrouwelijke gladiatoren topless vochten: als dit het nieuws is waarmee een vakgebied naar buiten treedt, moeten de beoefenaren van dat vak er niet van opkijken als het publiek het vakgebied afschrijft als triviaal.
Het blijft echter niet bij onzinnige berichten. Veel mensen zijn geïnteresseerd in de Oudheid en opperen eigen ideeën. Een voorbeeld is Tom Holland, die in zijn Persian Fire continuïteiten postuleert die hij niet bewijst en op het moment suprême feiten verzint, en die in zijn The Shadow of the Sword goropiseert dat het een aard heeft. Het is kwakgeschiedenis van de ergste soort, maar hij heeft de ruimte gekregen doordat geen enkele oudheidkundige aan het publiek heeft uitgelegd hoe je een historische continuïteit beargumenteert, dat “de terugkeer van de verhalende geschiedenis” niet wil zeggen dat je gebeurtenissen mag verzinnen en dat goropiseren alweer een eeuw of drie uit de mode is.
En daar zit de crux. Het onderscheid tussen een Tom Holland en een oudhistoricus is dat de laatste een methode volgt. Als de laatste iets zegt, is het doorgaans wél gefundeerd. De methode is dé troef van de wetenschapper en daarom liggen er allerlei adviezen om in de wetenschapsvoorlichting het wetenschappelijk proces uit te leggen. Eén voordeel is dat je toont dat wetenschappelijke kennis beter is dan kwakgeschiedenis, een ander is dat je het publiek aanspreekt op zijn intellectuele vermogens.
Zo neem je types als Holland de wind uit de zeilen, zo vermijd je dat je met topless gladiatoren in het nieuws moet komen. Het is dus mogelijk over de Oudheid te schrijven zonder het publiek te vertellen wat het al weet (het Romeinse Rijk was meertalig, Jezus sprak Aramees), zonder malle overdrijvingen (archeologie) en zonder te bluffen (Vrouw van Jezus).
De naderende catastrofe
Sterker nog, het is niet alleen mogelijk intelligent over de Oudheid te schrijven, het moet. Zoals het nu gaat staan de oudheidkundige disciplines keer op keer in hun hemd en kalft het aanzien van het vakgebied met de dag verder af. En een discipline zonder aanzien zal vroeg of laat verdwijnen, zoals is gebeurd met de agogiek.
Ik denk niet dat de academische instituten allemaal zullen worden opgeheven, maar de catastrofe is nabij. In het kader van de valorisatie moeten onderzoekers uitleggen wat het publiek aan het onderzoek heeft en de KNAW stelt momenteel criteria op waaraan de wetenschapsvoorlichting moet voldoen. Gegeven de wijze waarop de oudheidkundige disciplines zich nu uitleggen – of beter: zich niet uitleggen – zullen ze die normen niet halen. Dat is het begin van het einde.
En wat nog het ergste is: niemand zal merken dat er iets van waarde verloren gaat. Hoe zou het publiek dat de afgelopen dertig jaar immers hebben moeten vernemen? Werkelijk álles is gedaan om het vak in de media te krijgen als triviaal, werkelijk níets is gedaan om uit te leggen dat het een w.e.t.e.n.s.c.h.a.p is.
Wat te doen?
Wat hebben we nodig om de oudheidkundige disciplines te redden?
- We moeten informatie overdragen waar mensen haar zoeken. Leg dus al die leuke ontwikkelingen in de taalkunde uit op het internet.
- We moeten het publiek serieus nemen en het niet lastigvallen met gebeuzel over gladiatoren, topless of niet. Ik zal a.s. zondag bloggen over enkele serieuze onderwerpen.
- We moeten de informatie leveren die mensen vragen. Tijdens deze Romeinenweek, waarin duizenden mensen iets willen leren over het oude Rome, schrijnt het dubbel dat we het publiek niets goeds kunnen tonen over het Romeinse Rijk: er is geen Nederlandse website die de laatste stand van het onderzoek uitlegt. Er is zelfs geen boek waarin de geschiedenis adequaat wordt naverteld.
Deze drie punten vormen geen onhaalbaar programma. De middelen om het goed te doen, zijn er. We hebben enkele verdraaid goede musea die tienduizenden bezoekers per jaar trekken. Het publiek kan worden bereikt met bestaande tijdschriften. Hermeneus is een van de oudste en meest respectabele wetenschappelijke publiekstijdschriften in ons land, en daarnaast hebben we tijdschriften als Phoenix en Archeologie Magazine. Ik zeg niet dat ze volmaakt zijn, maar de redacties zijn competent en ik acht ze in staat goede websites te ontwikkelen naast de tijdschriften.
Kopij mag geen probleem zijn: er is momenteel een overschot aan oudhistorici en archeologen. Ook het geld is er om de investeringen te doen die nodig zijn om enerzijds websites te ontwikkelen en anderzijds de omslag te maken naar uitleg van het wetenschappelijk bedrijf. Vier procent van de “eerste geldstroom” waarmee de universiteiten worden gefinancierd, is immers geoormerkt voor wetenschapscommunicatie. Als de ontwikkeling van websites en de omslag van de wijze van communiceren daarmee niet kan worden gesubsidieerd, weet ik niet welk project wel subsidiabel is.
Boven alles: er is veel vraag. Er zullen dit weekend weer duizenden mensen zijn op het Romeinenfestival. Die mensen mogen we niet teleurstellen. Het zou fijn zijn als we over twee jaar, bij het volgende festival, wél een goed boek kunnen tonen over de geschiedenis van het Romeinse Rijk, als er websites zijn waarin de Latijnse grammatica volgens de laatste inzichten wordt uitgelegd en als de genoemde tijdschriften de methode beter uitleggen. Het is haalbaar – maar wie neemt het initiatief om de vraag, het geld, de tijdschriften, de musea en de academische kennis samen te brengen?
Volgens mij bedoel je The Passion of the Christ.
Dank je wel. Gecorrigeerd!
Jona, volgens mij vergeet je dat journalistiek iets anders is dan wetenschap. Ik vond het helemaal geen onzinnig stukje op de BBC-website. Het bevatte dan wel geen nieuws, maar de aanleiding was duidelijk: de discussie tussen de paus en Bibi Netanyahu. En die discussie was wel nieuws. Bovendien: Als Bibi al in het ongerede verkeert over de taal die Jezus waarschijnlijk sprak (want zeker weten doen we niks), dan zal dat ook gelden voor menig BBC-volger. Beter een keer te vaak iets vertellen, dan de onwetendheid bestendigen. Kortom: er was een duidelijke nieuwsaanleiding voor dit stukje, er stond geen onzin is, dus is er journalistiek gezien niks mis mee.
Zoals je weet heb ik zelf laatst voor Dagblad van het Noorden een groot verhaal over de opstanding geschreven waar voor veel velen ongetwijfeld ook niks nieuws in stond. Maar er was een duidelijke aanleiding (Pasen en de aanwezigheid van gasthoogleraar Steve Mason in Groningen) en je wilt niet weten voor hoeveel mensen het verhaal wel nieuw(s) was. Kortom: niks mis met het herhalen van voor wetenschappers bekende feiten in nieuwsmedia als daar een aanleiding voor is. Sterker nog: alleen zo kan ‘nieuwe’ kennis gemeengoed worden.
Ja, je hebt gelijk, maar leggen we de lat dan niet te laag? Zou ik bij de BBC hebben gewerkt, ik zou hebben geschreven over het zionistische geschiedbeeld (Hebreeuws is altijd de norm geweest) dat Netanyahu parten speelde.
Oké, dat had gekund en misschien ook wel gemoeten, maar ik vrees dat je het algemene kennisniveau van het publiek overschat. Toen ik bezig was met mijn verhaal over de opstanding heb ik eens wat rondgevraagd om erachter te komen hoe hoog of laag ik moest inzetten. Zelfs enkele academisch ontwikkelde collegae die ik zeer hoog acht wisten op mijn vraag hoeveel evangeliën er in het Nieuwe Testament zijn opgenomen slechts ‘eh, twee? Of waren het er drie?’ te stamelen. Dus…
Ik heb zelf iets van: “Ik doe geen concessies.” Ik veronderstel het cultureel woordenboek bekend. En inderdaad, ik richt me op een publiek dat de middelbare school heeft afgemaakt. Als het gaat om oude geschiedenis, is dat de groep die elke keer weer opnieuw wordt genegeerd, en dat is raar, want ik denk dat een derde van de mensen die oude geschiedenis boeiend vindt, gymnasium heeft gedaan en naar een universiteit is doorgestroomd.
Ik ben wiskundige, geen oudheidkundige, en telkens als ik met volwassenen, die niet alleen de middelbare maar ook de hoge school hebben afgemaakt, praat over wiskundige concepten en methoden, sta ik weer versteld van hoeveel er verloren is gegaan. De meesten hebben nog net een lineaire intuïtie, met de “regel van drie” als hoogste werktuig. Dat verdient een website op zich, maar vanuit die ervaring denk ik dat Job hier gelijk heeft.
“Geen concessies doen”, op wat waar is, akkoord. Maar de snelheid waarmee je de waarheid blootlegt, je veronderstellingen over voorkennis, je inschatting van het leervermogen van in loondienst afgestompte hoogopgeleiden … daar zal je toch concessies moeten doen, denk ik.
“Onze eigen Volkskrant, een toch alleszins redelijk medium”
Dat ben ik met je oneens. Een belangrijke reden dat ik van die krant ben weggegaan – na ongeveer 20 jaar! – is de herhaaldelijke nonsens die in het wetenschappelijk katern begon te verschijnen. Daarbij blonk Francisco van Jole uit.
En de baarlijke nonsens die in de rest van die krant begon te verschijnen was op zich geen reden genoeg?
De Volkskrant is een kutkrant.
Het is een feit, kranten worden steeds dikker en er staat steeds minder in. Toch vind ik de Volkskrant nou net een van de betere kranten.
Eén van de betere? Als je zou zeggen “één van de minst slechte” dan zou ik wel kunnen instemmen.
NRC vind ik (nog) integerder dan de Volkskrant. Maar ook die heeft het moeilijk om een zeker niveau vast te houden.
En verder had ik gewoon een aanleiding nodig om een liedje van Joop Visser / Jaap Fischer te linken 😉
Die vraag riekt naar een stropop. “Een belangrijke reden” suggereert dat er meer waren.
Ik ben overgestapt op Trouw in 1996 ….
Leuk liedje van JF. Ik kende het toen nog niet.
Lees de stropop maar met een knipoog, die zet ik er niet altijd bij als ik iets half-serieuzigs schrijf.
Geloofwaardigheidsverlies: Met uw in het boek vermelde goedkeurende woorden betreffende het boek “De afvallige” van Jan van Aken was dat risico zeer sterk aanwezig. Na enige tijd uw blog gevolgd te hebben begrijp ik die ondersteuning van een kwakhistrie nog steeds niet. Kunt u alsnog uitleggen wat uw belangstelling voor dat fantasie verhaaltje gemotiveerd heeft?
Wat is er tegen een fantasieverhaal? Van Aken claimt toch niet dat hij historicus is, zoals Tom Holland doet?
Een vraag beantwoorden met liefst twee vragen… Er is niets tegen een fantasie verhaal, maar door uw naam eraan te verbinden die nu eenmaal als deskundige/autoriteit op een bepaald vakgebied geldt, wordt er gesuggereerd dat dat “varkensblazen-boek” een aura van geschiedkundige betrouwbaarheid krijgt. En de achtergrond van de op- en afgaande populariteit van het christendom die als hoofdlijn door het verhaaltje speelt is zeker de moeite van het verhalen waard. Maar de fantasie over de personen die de meest onwaarschijnlijke vermommingen en rollen spelen doet veel af aan de inhoud.
Eerlijk gezegd denk ik dat mensen prima uit elkaar kunnen houden wat feit en fictie is. Dus nee, ik ben niet bang dat het mijn reputatie zou beschadigen. Bedenk bovendien: mijn vak is wetenschapscommunicatie, ik spreek niet als autoriteit over de vierde eeuw n.Chr. Ik maak me er dus niet zo sappel om, maar ik vind het interessant dat u erop wijst – ik had er in elk geval nog nooit zo naar gekeken en het is nuttig dat ik dat nu wel heb gedaan.
Beste Jona, waarschijnlijk is de uitspraak van Netanyahu ook te verklaren uit het feit dat hij het Hebreeuws wil legitimeren. Het gesproken Hebreeuws is en blijft een kunstmatige taal. Ik kan me niet voorstellen dat hij werkelijk niet wist dat Jezus Aramees sprak.
Niettemin maak ik me als bijna-afgestudeerd historicus erg zorgen over de legitimiteit van het vak. Niet alleen de circulatie van rotzooi, maar ook de voortdurende discussies over het nut van het vakgebied baren me zorgen over de toekomst van geschiedenis en historici, terwijl de rijkheid van het vakgebied zo veel meer is dan een grabbelton aan anekdotes.
Het zijn de historici die op de eerste rang zitten om baanbrekende sociologische, antropologische, economische, politieke en zelfs ook milieuwetenschappelijke, ecologische, culturele en taalkundige inzichten te toetsen op de geschiedenis. Uit bronnen en hun methodologie weten ze een werkelijkheid te schetsen die het waard is om de wereld toonbaar te maken, veel meer dan alle andere triviale quatsch die de wereld in komt.
Volgens mij moet de geschiedenis vanuit haar kracht een legitimiteit voor zichzelf zien te vinden. Die moet ze dan niet voor zichzelf houden, maar daarmee moet ze naar buiten treden in de media.
“Wat te doen? Wat hebben we nodig om de oudheidkundige disciplines te redden?”
Nou, om te beginnen de boeken van de geschiedschrijvers van de oudhoud integraal vertalen in het Nederlands, waarbij eigennamen en begrippen zoveel mogelijk niet vertaald worden. Belangrijk voor de begripsvorming. En dat ze ook in druk blijven. Het is toch te bizar voor woorden dat Livius niet meer te verkrijgen is. En wat te zeggen van de zoveelste vertaling van Thucydides; wat een verspilling van energie.Teksten uit de jaren zestig zijn prima te volgen. Desnoods poets je het een beetje op.
Kortom; er moet aanbod zijn.