
Sinds afgelopen vrijdag toont Museum het Catharijneconvent in Utrecht de doek waarmee de heilige Cunera uit Rhenen zou zijn gewurgd. Ik had naar de persconferentie gewild maar moest zo nodig, juist toen ik mijn huis verliet om naar Utrecht te gaan, mijn enkel verzwikken. Daarom kan ik u niets vertellen over de presentatie.
Jammer, want de legende van Cunera, die we kennen uit een Middelnederlands gedicht, is best interessant. Na wat verhalen over haar geboorte in Brittannië en enkele voorspellingen van haar latere heiligheid, trekt Cunera in het jaar 337 met de heilige Ursula naar Rome, waar paus Cyriacus hen ontvangt. Op de terugreis langs de Rijn belanden ze in Keulen, dat zich net in deze tijd moet verdedigen tegen een leger van barbaren. Ursula en haar gevolg – elfduizend maagden, volgens de traditie – sterven de marteldood, maar Cunera weet te ontkomen en wordt opgevangen door de koning van de Rijn, Radboud.
Cunera treedt in dienst van Radboud, wiens kasteel in Rhenen is, en staat al snel aan het hoofd van de huishouding. Ze leidt – het is immers een legende – een voorbeeldig christelijk leven, bijvoorbeeld door de etensresten van de koninklijke dis uit te delen aan de armen. Langzamerhand groeit er een rivaliteit met de koningin, die uiteindelijk haar bediende wurgt met haar halsdoek. Dit zou zijn gebeurd op 28 oktober van het jaar 340.
De moordenares verbergt Cunera’s lijk in de stal, maar natuurlijk komt het misdrijf uit: de paarden weigeren er namelijk nog binnen te gaan. Koning Radboud ontdekt het lijk, begrijpt hoe de vork in de steel zat en drijft zijn vrouw tot zelfmoord. Voor Cunera zelf wordt een grafheuvel opgeworpen, waar bisschop Willibrord van Utrecht in de late zevende eeuw een kerkje bouwt.
Zoals met alle middeleeuwse legendes is er flink wat verdichting. Het verhaal van Ursula en haar elfduizend maagden geldt al heel lang als onbetrouwbaar, er is nooit een paus Cyriacus geweest en rond 337 na Chr. waren er geen barbaarse invallen die een stad als Keulen konden bedreigen. Dat de paarden verrieden waar het lijk was, is een standaardmotief uit volksverhalen, terwijl “Radboud” nogal eens wordt gebruikt als een dichter een naam nodig heeft waarop het makkelijk rijmen is.
We kunnen echter ook te pessimistisch zijn. Zo is het helemaal niet zeker dat het jaartal 337 uit de legende hetzelfde is als ons jaar 337 na Chr., omdat er in de Late Oudheid verschillende dateringssystemen naast elkaar bestonden. Als de 337 jaren niet zijn gerekend vanaf Christus’ geboorte maar vanaf zijn dood, speelt het verhaal rond 370 na Chr.: het moment waarop het Romeinse Rijnland te kampen had met barbaarse invallen. Ook een datering in de vijfde eeuw is denkbaar.
Meer in het bijzonder moet erop worden gewezen dat de historisch-onbetrouwbare informatie vooral zit in het verhaal over Ursula, terwijl datgene wat over Cunera wordt verteld, eigenlijk zo vreemd niet klinkt. Sterker nog, het staat vast dat Rhenen in de vierde eeuw een grote Frankische nederzetting heeft gekend, waarvan het grafveld is opgegraven. Het is zeker niet onmogelijk – er zijn althans parallellen – dat een geletterde christelijke krijgsgevangene een vooraanstaande positie verwierf aan het hof van een Frankische vorst.
En tot slot: er is de wurgdoek, die ruwweg uit de juiste periode stamt en al vanaf de tijd van Willibrordus vereerd lijkt te zijn. Persoonlijk ben ik wat sceptisch: het betekent hooguit dat men in de zevende eeuw antieke voorwerpen herkende. Ik vermoed dat het Catharijneconvent ook nogal terughoudend is over de authenticiteit.
U moet zelf maar gaan kijken, het museum is alleszins de moeite waard. In elk geval spreekt de laatantieke datum van de wurgdoek de historiciteit van Cunera’s verhaal niet tegen – en dat is al heel wat.
[Mijn wekelijkse religiecolumn, afgelopen maandag op Sargasso.]
Sterkte met je enkel.
Vriendelijke groet,
Prachtig verhaal van Cunera, mooi dat het teruggeeft aan het daglicht. Het deed me onmiddellijk denken aan een verhaal in dichterlijke vorm uit het begin van de 20e eeuw in het oude Strijpsel, tweelingstadje met Knechtsel, niet ver van wat nu Eindhoven heet. Het verhaal heeft geen enkel geschiedenisbolwerk gehaald, is in geen dichtbundel vermeld maar slechts in overlevering bewaard gebleven, van moond op mond, van vader op zoon, van dochter op dichter.
Op de grote saeligkeyt van Strijpsel woonde in een tolhuis ‘de witte dame’ een verdere naamduiding is niet bekend. Men vroeg de Witte Dame om raad in allerlei dameskwesties, wie zal mij uithuwen en wie mij consummeren. De Witte Dame raadpleegde haar moeder de Moraal en haar neef De Grote Tuchter en brouwde daar alchymisch een brouwsel van op klaarlichte dag zodat het voor iedereen goed zichtbaar was.
In de Kleine Saeligkeyt Knaechtsel woonde in die jaren een chocoladekuntje, genoemd naar haar verdienste van plezier. Voor elk wat wils , met raad en daad, Chocoladekuntje was van alle markten thuis. Maar enkel ’s nachts. Overdag werkte ze in het huis van de Witte Dame te Strijpsel, sopte er de gangen schoon, boende haar na met zand op zachte chocoladekuntjeknieeen. De voordeur mocht ze niet openen daarvoor was ze niet gekleed maar de achterdeur voor de leveranciers, dat was haar domein. Zo leerde ze de tegenkant van Moraal en Tuchtiging , stond bij ze in het krijt.
Als het op de laatste zaterdag van de maand op uitbetaling aankwam, nam ze het volle pond gretig in beslag en kocht er zeven flessen whiskey voor, voor al haar leveranciers.
Moe en lamgestreden kwam ze dan des avonds weer in Knechtsel aan, ontstak de kleine olielamp voor het vensterraam, al snel stroomde het volk dan binnen om haar te laven, te troosten en als het moest bij tijd en wijle een bosje tinteling van dame Agape.
Ik denk verder niet dat er tentoonstellingen van zijn, Jona. Wat zeker een groot voordeel met zich meebrengt. Je voet kun je niet aan haar verzwikken.
Cunera is een van die vreselijk interessante heiligen omdat ze past in een laat-Romeins netwerk van verhalen rond vroegchristelijke martelaren. Er bestaat dan een spil (Ursula in dit geval) waaromheen een serie van nevenlegenden is geweven, waarvan we moeilijk of niet kunnen vaststellen of ze lokaal zijn of bij de spil behoren. Die 11.000 maagden (heb ik wel eens horen beweren) zijn misschien gebaseerd op de Middeleeuwse ontdekking van het grafveld bij Krefeld-Gellep. Voor het gemak werd dat dan tot massagraf bestempeld, een rijke bodem voor talloze (wel, 11.000) heiligen.
Wat de authenticiteitswaarde van Cunera is kan ik niet zeggen. Haar naam bevat een Keltische stam (Cun-) die lokaal zou kunnen zijn. Het leuwendeel van het verhaal is sowieso ondateerbaar of jong (een ‘kasteel’ stond er niet te Rhenen), maar de plaats is authentiek – er waren sterke machthebbers aanwezig die rijke Romeinse voorwerpen in hun grafheuvels achterlieten.
Voor de toeristen onder u, aanstaande zaterdag (20 juni, 13.00-17.30) is er op de Hof in Amerongen een bescheiden evenement ter ere van Cunera, af te sluiten met een processie vanaf 18.30.
“Ursula en haar gevolg – elfduizend maagden, volgens de traditie – sterven de marteldood”
Als kind was mijn reactie: “ooohhh, wat errug!”. Als ouwe cynicus mijn reactie is “toen ze uiteindelijk stierven waren ze vast geen maagd meer.”
Mijn nieuwsgierigheid echter betreft echter de elementen die wel eens historisch zouden kunnen zijn.
De voorzienigheid heeft je beschermd: die doek, hè, daar schijnt al eens eerder iemand mee gewurgd te zijn…. (Ver bij uit de buurt blijven!) Zoiets? Sterkte met je enkel!