
Het vijfde nummer van uw favoriete oudheidkundige tijdschrift nadert zijn voltooiing. Het thema is de Griekse sportcultuur, maar er is desondanks geen reden voor paniek. Natuurlijk, de sportprogramma’s op TV zullen weliswaar ook deze zomer gemakzuchtig items hebben over de antieke Olympische Spelen (“we moeten deze maand ons percentage cultuur nog halen”), maar juist daardoor kan het tijdschrift van die ellende afzien. Ancient History Magazine biedt daarom de Pythische Spelen, de Nemeïsche Spelen, de Isthmische Spelen, de lokale spelen van Rhodos en de laatantieke festivals in Antiochië. De Griekse festivals zijn veel breder, gevarieerder en interessanter dan je zou denken – zoals de Oudheid veel breder, gevarieerde en interessanter is dan een verplicht cultureel variéténummer ter onderbreking van de sport.
Verder zijn er stukken over Ovidius, over de Laokoöngroep, dendrochronologie en het ontstaan van de Stoa. Tot slot zijn er twee stukken over het DNA-onderzoek: een ervan biedt, om het zo te zeggen, een overzicht van de eerste vruchten van deze betrekkelijk jonge wetenschap, het ander gaat over het Indo-Europese vraagstuk, dat enkele jaren geleden door DNA tot een oplossing is gebracht.
Waarom is dat DNA-onderzoek voor de oudheidkunde zo belangrijk? Om te beginnen helpt het om menselijke resten uit het verleden beter te begrijpen. Toen ik vijfentwintig jaar geleden studeerde, was het nieuws dat ze er in het lab in waren geslaagd vast te stellen of skeletmateriaal van een man of een vrouw was geweest. Inmiddels kunnen we ook uitspraken doen over bijvoorbeeld de huidskleur, oogkleur en haarkleur van mensen en hun vatbaarheid voor ziektes. Van bijvoorbeeld Ötzi, de Kopertijd-jager wiens lichaam in een gletsjer in Tirol is gevonden, weten we dat hij ziek zou zijn geworden als hij koeienmelk dronk. Ook helpt DNA-onderzoek om de relaties tussen mensen vast te stellen, zoals we onlangs zagen toen de mummies van de familie van Toetanchamon naar het lab werden gezonden.
Bovendien helpt dit onderzoek antieke migraties te documenteren. Voor de Oudheid zijn de eerste resultaten nog niet heel overweldigend spectaculair (voor de Prehistorie des te meer), maar ze zijn er wel degelijk. Zo is er bijvoorbeeld een correlatie tussen de Griekse kolonisatie en de verspreiding van de Y-DNA-haplogroepen die bekendstaan als E-V13 en M92. De Etrusken lijken uit Anatolië te komen (al is het laatste woord daarover nog niet gezegd) en de Karthagers lijken etnisch even gevarieerd te zijn geweest als hun materiële cultuur al deed vermoeden.
Niet heel overweldigend spectaculair, inderdaad. Maar je kunt dat ook anders zien. Tot voor kort konden we de Oudheid bestuderen met maar drie soorten bewijsmateriaal: we hadden antieke teksten en antieke vondsten, en de daarop gebaseerde reconstructies konden we toetsen met behulp van etnografische parallellen. Ellendig is hierbij dat de teksten en vondsten meerduidig zijn en dat we er altijd te weinig van hebben. Het zwakke punt van de oudheidkunde is haar gierende datagebrek en het boeiende van de oudheidkunde is het complex van haar methoden, dat in de loop van een half millennium is ontwikkeld om dat datagebrek te omzeilen.
In de loop der tijd is er een reconstructie van het verre verleden ontstaan die weliswaar empirische basis heeft, maar eigenlijk maar een heel zwakke. De garantie dat een specifieke oudheidkundige bewering waar is, is meer gelegen in het feit dat de methoden in hun algemeenheid betrouwbaar zijn dan in het feit dat uit de data slechts één conclusie kan worden afgeleid. Anders gezegd: niet de correspondentietheorie van de waarheid is relevant, maar de coherentietheorie.
Als we dit in overweging nemen, zijn de weinig spectaculaire conclusies van het DNA-onderzoek ineens heel belangrijk: ze bevestigen namelijk dat de algemene reconstructie van de oude geschiedenis ruwweg klopt en dat een discipline waar de kwaliteitsgarantie niet ligt in de empirie maar in het complex van methoden, toch betrouwbare resultaten kan opleveren. Naast de antieke teksten, de antieke vondsten en de vergelijkingen is er door het DNA-onderzoek een vierde venster op de Oudheid opengegaan.
“het ander gaat over het Indo-Europese vraagstuk, dat enkele jaren geleden door DNA tot een oplossing is gebracht.”
OK. Da’s interessant. En bevat dat artikel een complete literatuurlijst van alle Centraal-Aziatische DNA vindingen die overtuigend bewijzen dat de blanke Yamnayas definitief de zwarte Indus hebben veroverd? Of is dit weer zo’n Europees etnocentrisch stuk?
Wat zijn dat? (circumpolaire) etnografische parallellen?
Vergelijking met andere (voorindustriële, agrarische…) culturen. Als je zou concluderen aan de hand van bijvoorbeeld het Romeins Recht dat vrouwen gelijkwaardig waren aan mannen, zal zo’n vergelijking je leren niet al te zeker te zijn van die conclusie. Die kan waar zijn, maar het kan ook betekenen dat je de schaarse data verkeerd hebt geïnterpreteerd.
En wat is “correspondentietheorie van de waarheid”?
Er zijn drie theorieën over wat waarheid is. De correspondentietheorie zegt: als een stelling is gebaseerd op feiten, dus daarmee correspondeert. De coherentietheorie zegt dat als bepaalde informatie juist is, daaruit voortvloeiende conclusies ook juist zullen zijn (als een methode in X gevallen klopt, zal die methode ook in X+1 gevallen wel kloppen). En tot slot zijn er relativisten die beweren dat elke waarheid een constructie is.