Lof der botheid

stipriaan_botheid
Lof der botheid is het nieuwe boek van René van Stipriaan en dat is niet de eerste de beste. Van Stipriaan, die lange tijd heeft gewerkt bij de onvolprezen Digitale Bibliotheek der Nederlandse Letteren, is bijvoorbeeld de auteur van Het volle leven: Nederlandse literatuur en cultuur ten tijde van de Republiek (ca. 1550-1800), een van de mooiste mij bekende boeken over de Gouden Eeuw. Ik was dus benieuwd naar Lof der botheid, ook door de ondertitel Hoe de Hollanders hun naïviteit verloren. Het boek stelde me niet teleur.

Laat ik het zwakke punt maar meteen benoemen, dan hebben we dat ook gelijk gehad: Lof der botheid is een bundel ongepubliceerde lezingen en in ontoegankelijke tijdschriften gepubliceerde artikelen. Weliswaar zijn er voldoende terugkerende motieven om het geheel meer te maken dan de som der delen, maar de waarheid gebiedt te zeggen dat het soms een wat onaffe indruk maakt. Zo is er een hoofdstuk dat zou moeten gaan over de memoires van Jan Francken, de knecht van Johan van Oldenbarnevelt, maar in feite gaat over de carrière en ondergang van die laatste. Juist als je denkt “mooi, ik begrijp de context, nu wil ik weten wat die Francken te melden heeft over de raadspensionaris”, breekt het hoofdstuk af. Uit de verantwoording blijkt dan dat het de inleiding is geweest bij Thomas Rosenbooms hertaling van Franckens herinneringen aan Van Oldenbarnevelt.

Dat boek heb ik dus maar meteen besteld, want Van Stipriaan weet de lezer nieuwsgierig te maken. Er is een spannend hoofdstuk over de dramatisch mislukte campagne van Willem van Oranje aan de Maas, een halfvergeten gebeurtenis uit 1568 die vooral duidelijk maakt wat een knappe generaal Alva moet zijn geweest. Oranje stortte na zijn nederlaag mentaal in, wat voor Van Stipriaan een argument is om, in het volgende hoofdstuk, de totstandkoming van het Wilhelmus niet in 1569 te willen dateren, maar liever in 1570 of 1571. Dat klinkt als een triviale kwestie maar is belangrijk voor de eeuwigdurende discussie over het auteurschap van ons volkslied (“de nationale whodunnit“, in Van Stipriaans woorden).

Zoals u merkt zit er tussen de losse stukken dus wel degelijk verband en dat maakt Lof der botheid uiteindelijk een spannend boek. P.C. Hooft en Constantijn Huygens komen langs, auteurs die de hoofse vormen in Holland introduceerden en meer zwier hadden dan de wat stugge Vondel. (Over hem zou u overigens de biografie kunnen lezen die Piet Calis een paar jaar geleden publiceerde.) Ook wat minder bekende namen als Matthijs van der Merwede en Willem Godschalck van Focquenbroch passeren de revue.

Een voor mij, oudhistoricus, héél herkenbaar punt is Van Stipriaans observatie dat je als neerlandicus soms teveel kunt weten. Zeker, het is nuttig als je iets weet van het christendom, omdat dat voor alle toenmalige auteurs een vertrouwd denkkader was, maar je loopt het risico dat je noties over het contemporaine christendom terugprojecteert op het verleden. Wij vinden het wonderlijk dat een gelovige christen aan een scabreuze klucht werkt op een kerkelijke feestdag, maar het is maar de vraag of Huygens dat als een probleem heeft ervaren toen hij Trijntje Cornelis schreef.

Hiermee stuiten we zonder meer op een van de grootste problemen bij onze benadering van de vroegmoderne tijd. We moeten er ernstig rekening mee houden dat het denkraam van de zeventiende-eeuwer fundamenteel anders is dan dat van iemand uit de eenentwintigste eeuw.

Het is krek zo en het geldt eveneens voor de Oudheid, de Middeleeuwen en zelfs voor de negentiende en twintigste eeuw.

Het laatste stuk, “De geest van Andries Bicker. Kleine anatomie van de Amsterdamse branie” vond ik zelf het aardigst. Hierin vlecht Van Stipriaan enkele uitgesponnen rode draden samen. Hij heeft in de eerdere essays beschreven hoe de Hollanders – het gaat echt niet over Nederland – in de Tachtigjarige Oorlog naar de status van grootmacht werden gekatapulteerd en een eigen, unieke burgerlijke eigenwijsheid ontwikkelden. Botheid speelde daarbij een rol: een soort provocerende eerlijkheid die internationaal niet altijd wordt begrepen, laat staan gewaardeerd.

Kortom, Lof der botheid is een boek dat ik, net als Het volle leven, met heel veel plezier heb gelezen. Wat is neerlandistiek toch een fijn vak.

Deel dit:

10 gedachtes over “Lof der botheid

  1. henktjong

    Ik neem aan dat je met “halfvergeten gebeurtenis” bedoelt dat de meeste mensen die in de jaren 60-80 op de lagere school hebben gezeten wel de slag bij Heiligerlee kennen (kenden?), maar niet die van Dalhem, Jenningen, Lanakerveld en Geldenaken. Historici kennen de ‘mislukte’ veldtochten van Willem van Oranje wel hoor.

  2. rjvbever69

    Ik heb het boek meteen aangeschaft en ben het aan het lezen. Het boek bevalt mij tot nu toe wel. Wat mij wel een beetje verwondert, is dat die botheid nog steeds bestaat. Ook de nooit ophoudende stroom van publicaties over de Gouden Eeuw. Ik heb bij de Open Universiteit een cursus gevolgd over de Zeventiende Eeuw, waarvan ook een belangrijk deel aan de kolonisatie van de ‘gordel van smaragd’, het latere Nederlands Oost-Indië gewijd was. Zeer verhelderend was daarbij de erkenning dat deze bloeiperiode mede het gevolg was van de immigratiegolven uit de toenmalige Zuidelijke Nederlanden (waarbij de allerbeste vaklieden, kunstenaars en geleerden die zich tot het protestantisme bekeerd hadden noordwaarts getrokken zijn) alsmede van de immigratie van Joden en Hugenoten. Lees de publicaties van Briels erop na.
    Ik ben door die cursus enorm gestimuleerd om veel over deze periode te gaan lezen.
    Helaas kom ik in vele publicaties weinig over de rol van deze groepen immigranten tegen. Als er al iets over gezegd wordt, beperkt het zich tot enkele regels. Als voormalige inwoner van Vlaanderen stelt mij dat vaak teleur.
    Wat de botheid betreft: daar staan de Nederlanders in het buitenland om bekend en zijn er zelfs vaak nog trots op ook. Ik woon hier al 46 jaar (ik ben 72 jaar, ik heb dus langer hier dan in Vlaanderen gewoond, maar ben nog steeds niet voor honderd procent immuun tegen deze botheid en directheid). Jan-Kees de Jager was als minister van Financiën berucht om zijn botheid en heeft ooit verklaard tegenover zijn collega’s dat dit bij Nederland hoort. Dit maakte hem bij zijn collega’s niet erg geliefd.Hierover verscheen eens een artikel in Le Monde. Ik vraag me af wat de toegevoegde waarde ervan is, bijvoorbeeld in onderhandelingen, etc.
    Tegelijkertijd wil Nederland op veel terreinen gidsland zijn en ik vraag me af waarom. Het is een goed land, maar waarom wil zo’n klein land altijd op de eerste rij staan?
    Er is hier zelfs een premier geweest die op bijna schreeuwde toon aan de volksvertegenwoordiging vroeg: Waar is de VOC-mentaliteit gebleven? Verkeerd voorbeeld!
    Ik ben benieuwd hoe Van Stipriaan in de rest van het boek van deze botheid denkt en of de titel ironisch bedoeld is of niet.

  3. Geband van Joop

    Geeft het boek ook mogelijke oorzaken van die Hollandse botheid (en wat heeft dat eigenlijk met die naïviteit te maken)?

    Heeft het bv. te maken met christelijk martelaarschap (nooit je geloof verloochenen, hoe groot ook de sociale druk is)? Heeft het te maken met het in de moderniteit invloedrijke scepticisme (zodat ‘waarneming’ als in het voor waar aannemen wat je ziet naïef gedrag wordt), zodat modernen subjectivistisch worden: we kunnen niet meer zeker zijn dat er een boom is als we een boom waarnemen; we kunnen slechts zeker zijn dat ik een boom zie (dat er een ‘plaatje’ van een boom in mijn bewustzijn verschijnt) als ik een boom zie. Dit impliceert dat waarheid een onbruikbaar begrip wordt en wordt ingeruild voor de deugd van eerlijkheid omdat waar we zeker van kunnen zijn – onze ideeën – niet door anderen waargenomen kunnen worden: ik durf niet te beweren dat er een boom is als ik een boom zie, maar ik kan wel eerlijk zijn over wat ik denk. Op dezelfde manier wordt ook moraal subjectivistisch: ik weet niet wat goed is voor de wereld (wat de gevolgen zijn, wat ‘objectief’ goed is) maar ik kan wel goed zijn in de zin dat mijn intenties goed zijn (en opnieuw kan de ander mijn intenties niet zien, zodat ik ook daar de keuze heb om er wel of niet eerlijk over te zijn). Of zit er een calvinisme achter dat iedereen gelijk is zodat niemand de ander de maat mag nemen en alleen God zal oordelen, resulterend in onverschilligheid over wat de ander van je denkt?

    Of zijn dit filosofische vragen waar historici zich niet mee bezig houden?

  4. henktjong

    ’t Is dat ik door mijn oudste zoon, die filosofie heeft gestudeerd, een beetje op de hoogte ben van de terminologie, maar ik vond het stukje van Geband van Joop moeilijk te lezen. Ik heb dat ook bij partijprogramma’s, theologische tractaten en invulbiljetten van de belastingen. Mijn ogen gaan tranen en ik wordt snel afgeleid door dingen in mijn directe omgeving. Het is evengoed verwonderlijk wat het toch best duidelijke stuk van Jona bij filosofen oproept. Ik ben niet zo iemand die dan direct roept dat GvJ niet zo moet zeuren en dat het allemaal geneuzel op de vierkante milimeter is, maar ik zou hem toch aanraden dat boek eerst maar te gaan lezen. Zelf moet ik ook nog, maar ik weet niet of het weer een ervaring à la Pley’s ‘Moet kunnen’ gaat worden: zie mijn blog hierover: http://tiecelin.blogspot.nl/2014/11/moet-kunnen.html?view=flipcard. Ik heb nog VVV bonnen en mijn lievelingsboekhandel accepteert die, dus ik ga vanmiddag maar eens langs om te zien of hij nog een exemplaar heeft. Ik laat nog wel van me horen: hier of op een eigen blog.

  5. henktjong

    Inmiddels heb ik Lof der Botheid uit. Behalve dat het goed geschreven is, vond ik de inhoud tegenvallen. De titel werd in het geheel niet waar gemaakt. Behalve in het voorwoord, het inleidende hoofdstuk en in één alinea in het laatste hoofdstuk, gaat het niet over botheid. Het gaat juist over mensen die die vermeende botheid niet bezitten, dan wel achter zich (hebben ge)laten (zonder dat daarbij over hun al of niet aanwezige botheid gesproken wordt) en het roept hen lof toe. Niet de botheid dus, die er op die manier een beetje bijgesleept wordt. Eigenlijk viel het boek me tegen. Ik ben mediëvist, maar heb me onlangs bezig gehouden met een stuk geschiedenis uit 1572 en wat Dordrecht daarmee deed en doet (zie http://apudthuredrech.nl/?p=458), dus de stukken over Willem van Oranje en het volkslied waren me bekend. Ook over de 17e eeuw en zijn (literaire) kopstukken heb ik de afgelopen 30-40 jaar veel gelezen en in de beschrijvingen van Van Stipriaan vond ik niet veel nieuws. Waar het over een intrigerend onderdeel, zoals de knecht van Van Oldenbarnevelt, ging werd, net als bij Jona, mijn nieuwsgierigheid echter niet bevredigd. En Matthijs van der Merwede heeft nota bene gefigureerd in een tentoonstelling die ik de jaren 80 in het Dordtse stadsarchief heb ingericht. Kortom: ik was nogal teleurgesteld. Voor mij was het een herkauwwerkje.

Reacties zijn gesloten.