Geschiedenis van Perzië (4)

De Cyruscilinder (British Museum, Londen)

In mijn reeks over de geschiedenis van Perzië in relatie tot de Bijbel vandaag een lastige kwestie: de terugkeer van de Joden naar het land van Israël. De eerste aanzet daartoe was, zo zou je uit de Bijbel afleiden, de inname van Babylon door Cyrus de Grote in 539 v.Chr. De Perzische vorst zou vrij snel daarna hebben bepaald dat de Joden mochten terugkeren. De cruciale passage is het slot van 2 Kronieken, dat wordt herhaald aan het begin van het boek Ezra.

Vaak wordt de hierboven afgebeelde Cyruscilinder genoemd als bevestiging van de bijbelse bewering dat Cyrus de Joden liet terugkeren, maar zo simpel is het niet. Die tekst noemt uitsluitend ballingen uit Mesopotamië en Iran, geen bewoners van de westelijke gebieden. We mogen er zelfs niet uit afleiden dat Mesopotamiërs en Iraniërs zijn teruggekeerd, omdat de opmerkingen op de cilinder in feite in hoge mate clichématig zijn: Cyrus betoont zich een goede vorst maar dat wil niet zeggen dat hij de idealen ook in de praktijk bracht.

Desondanks: een eerst groep Joden keerde na 539 v.Chr. onder leiding van Zerubbabel terug en dat leidde tot spanningen, om te beginnen met de in Judea achtergeblevenen. Het jodendom van de oud-ballingen had zich immers anders ontwikkeld dan dat van de achterblijvers. Die laatsten leefden met de ideeën die in de zevende eeuw populair waren geweest, wat wil zeggen dat sommigen in één god geloofden en meenden dat de tempelcultus behoorde te zijn gecentreerd in Jeruzalem, terwijl anderen tevens de aloude Kanaänitische goden vereerden. De oud-ballingen daarentegen hadden inmiddels de Babylonische kalender overgenomen, hadden nieuwe teksten geschreven (zoals Ezechiël en sommige psalmen) en hadden wellicht ook over het monotheïsme enkele nieuwe ideeën, waarover ik in een volgend stukje nog te spreken zal komen.

Naast de religieuze tegenstellingen moeten er ook maatschappelijke zijn geweest. Ik denk althans dat ik wat verstoord zou zijn als de kinderen van de Nederlanders die na de Tweede Wereldoorlog naar Canada zijn gemigreerd, naar ons land kwamen en claimden te kunnen bepalen hoe alles hoorde. Voeg dan nog toe dat er in de Oudheid tussen buurvolken altijd spanningen waren en je hebt een behoorlijk complexe situatie, die in diverse teksten in de Bijbel in overtuigend detail wordt beschreven.

Welke stadia kunnen we herkennen in de terugkeer?

Om te beginnen zijn er de data die de profeet Haggai noemt voor de herbouw van de tempel: ten tijde van koning Darius de Grote (r.522-486). Dat is dus enige tijd nadat Cyrus toestemming had gegeven voor de terugkeer. Het stoken van de buren wordt wel genoemd als verklaring voor de vertraagde tempelbouw, maar eigenlijk is een verklaring helemaal niet nodig. De simpele waarheid is namelijk dat het verband tussen een koninklijk besluit en de uitvoering daarvan niet zo logisch is als wij denken. Het is een moderne aanname dat een ambtelijk apparaat doet wat de regering wil, maar in de oude wereld waren er geen ambtelijke apparaten. Veroveraars als Cyrus en Kambyses (r.530-522) waren bovendien minder in gedegen bestuur geïnteresseerd dan in het verzamelen van nieuwe onderdanen. Dat Cyrus de Joden iets toestond, wil niet zeggen dat het ook op stel en sprong gebeurde.

Maar goed, rond 510 zal de tempel herbouwd zijn geweest. Chronologisch volgt hierop het verhaal van de boeken Ezra en Nehemia. De laatste tekst is het minst problematisch. Nehemia herbouwde de muren van Jeruzalem rond het twintigste jaar van Artaxerxes I (r.465-424), dus in 446 v.Chr. Het probleem zit ’m in de datering van Ezra, die met een grote groep Joden zou zijn aangekomen in het zevende jaar van koning Artaxerxes. De vraag is welke Artaxerxes, want er zijn niet minder dan vijf Perzische vorsten geweest met die naam. Als we aannemen dat het dezelfde Artaxerxes is als die van Nehemia, komt de vraag op welke muren Ezra in 459 v.Chr. kan hebben aangetroffen (Ezra 9.9), want die zouden pas dertien jaar later worden gebouwd. Ook wordt het dan wat merkwaardig dat de lijst van teruggekeerde Joden in Nehemia geen gewag maakt van Ezra en zijn metgezellen. Vandaar dat is geopperd dat Ezra leefde ten tijde van Artaxerxes II, in Israël aankwam in het zevende jaar van die vorst (398 v.Chr.) en dat de volgorde waarin Ezra en Nehemia meestal worden aangeboden moet worden omgekeerd.

In 2005 is de kwestie helemaal complex gemaakt door Diana Edelman van de universiteit in Sheffield. Ik ben niet overtuigd door haar boek The Origins of the Second Temple, maar ze heeft wel een paar zinvolle constateringen. In de eerste plaats: als je afgaat op de genealogische informatie in Kronieken en Nehemia, zijn de generaties tussen de inname van Jeruzalem door de Babyloniërs in 587 en de eerste groep teruggekeerde Joden (die van Zerubbabel) kort na 539 erg kort, terwijl de generaties tot aan Alexander de Grote erg lang zijn. Als je ze even lang maakt, leefde Zerubbabel aanzienlijk later en was hij een tijdgenoot van Nehemia. Een ander argument is het nederzettingenpatroon: het lijkt erop dat Juda niet tijdens de regering van Cyrus of de vroege regering van Darius werd herbevolkt, maar pas later. Ook dit suggereert een terugkeer op een ander moment dan je op het eerste gezicht zou verwachten.

Dit alles betekent dat Edelman een aantal Bijbelverzen terzijde moet schuiven als latere interpolaties. Zoiets kan zeker, maar niemand zou, als het niet was om Zerubbabel later te plaatsen, op het idee zijn gekomen de gangbare dateringen te vervangen. Als die nou sowieso hoogst problematisch waren, zou je het begrijpen, maar Edelman lost het probleem van de genealogieën en het nederzettingenpatroon op door een nieuw probleem te scheppen rond de dateringen. Ik denk dat die prijs te hoog is.

Laatste vraag: doet het ertoe op welk moment de Joden terugkeerden uit Babylonië? Het antwoord is dat dat best eens zo zou kunnen zijn. Maar daarover volgend keer.

Deel dit:

3 gedachtes over “Geschiedenis van Perzië (4)

  1. eduard

    Naast religieuze verschillen kan er ook een groot verschil in sociale status tussen de achterblijvers en de terugkeerders zijn geweest. Vaak was het de elite van een land die verbannen werd, de boeren moesten blijven om voor de nieuwe heersers belastingen op te brengen. De bannelingen moesten één of ander nut voor hun overwinnaars hebben, bijvoorbeeld als vaardige handwerkslieden, maar meestal was hun nut militair en is hun hoge status af te leiden uit het feit dat ze als ruiters dienst deden. De Anatolische Kariërs bijvoorbeeld stonden vooral bekend als goede voetsoldaten, maar de “Verplaatste Kariërs” in het Perzische leger bij Gaugamela waren een ruitereenheid van bannelingen die in Babylonië gevestigd waren.

  2. eduard

    Maar dat zeg jij zelf ook al, al geef ik die hogere status met paarden aan en jij met het kunnen lezen en schrijven.

Reacties zijn gesloten.