
Drie jaar geleden was ik op de Al-Bass-begraafplaats in Tyrus: een lange Romeinse straat met honderden sarcofagen, grafkamers, columbaria, torengraven en wat dies meer zij. Een enkel kapelletje voor een christen die na zijn dood is vereerd. Ergens ook een heiligdom voor de god Apollo, rond 400 door christenen overgenomen. En hier ergens moest de oudste afbeelding zijn van Maria. Een reisgenote en ik hebben even lopen zoeken voor we concludeerden dat onze informatie niet klopte. Ik vergat het fresco.
Dat u de muurschildering hierboven toch ziet, is doordat ik haar afgelopen donderdag ineens zag in de onlangs geopende benedenverdieping van het Nationaal Museum in Beiroet. Een museum dat – ik overdrijf niet – voldoende reden is om het vliegtuig naar Libanon te nemen. (Hier is het trouwens ook lekker weer.) (En ze hebben goede waterpijpen.) (De beschaving komt nu eenmaal uit het oosten.)
U ziet Maria met een aureool. Aan weerszijden staan twee kleine kruistekens. Links en rechts van dit fresco zijn twee grote kruisen en eronder was een marmeren deur met een inscriptie van een zekere Praullios, waaruit de datum valt af te leiden: 12 augustus 440.
Dat is interessant, want maar een paar jaar daarvoor was in Efese het Derde Oecumenische Concilie gehouden. De strijdvraag was een oude en is voor iedereen met maar een béétje Bijbelkennis te herkennen. In het Marcus-evangelie sterft Jezus met de wanhopige laatste woorden “Mijn god, mijn god, waarom heb je me verlaten?” Een zeer menselijke Jezus dus. De Jezus van het Johannes-evangelie is daarentegen geen mens maar bovenmenselijk. Weinig lijden, geen wanhoop. Jezus sterft met de laatste woorden “het is volbracht”.
Hoe dit te rijmen? De oplossing was dat Christus twee naturen had gehad, een menselijke en een goddelijke. De vraag hoe die zich tot elkaar verhielden, was de inzet van de vergadering in Efese. De Byzantijnse details hoeven ons niet bezig te houden maar komen erop neer dat Nestorios, de patriarch van Constantinopel, een standpunt innam dat als consequentie had dat Maria alleen aan Christus’ menselijke natuur het leven had geschonken. Andere bisschoppen dachten daar anders over en meenden dat Maria ook de “moeder van god” was.
Zij bleken tijdens het concilie in de meerderheid. Ongetwijfeld sympathiseerde ook Praullios met hen.
[Dit was de 250e aflevering in mijn reeks museumstukken; een overzicht is hier.]
Het begin van een grootse carriere: Maria als Moeder van God, Maagd, Middelares, Medeverlosseres etc. en met talloze verschijningen…
“Op het Eerste Oecumenische Concilie, dat van Nicaea in 325, concludeerden de bisschoppen dat Christus twee naturen had gehad, een menselijke en een goddelijke.”
Nee toch? Te Nicea werd de leer van Arius veroordeeld, die had gesteld dat Jezus niet één in substantie was met God de Vader, zoals de orthodoxen stelden. Zijnde geschapen door God was Jezus aan Hem ondergeschikt, aldus Arius. In het Grieks: niet homoousios maar heteroousios (later ook wel homoiousios). In het Credo van Nicea wordt niet gerept van twee naturen. Wel in dat van Chalcedon van 451 (“volmaakt in zijn Godheid en volmaakt in zijn mensheid” en “in twee naturen, onvermengd, onveranderd, ongedeeld, ongescheiden”).
Helemaal mee eens! (zie Wikipedia).
Op dit concilie werd de eutychische doctrine van het monofysitisme verworpen en de Chalcedonische geloofsbelijdenis aangenomen, waarin beschreven wordt dat Jezus, als tweede persoon in de Heilige Drie-eenheid, in twee naturen, menselijk en goddelijk, wordt erkend.
Wat mij als (ex-)katholiek en langdurig misdienaar altijd vreemd voorkwam en voorkomt, is dat de tekst van het Credo als het ware aangepast is door de Katholieke Kerk aan de conclusies van het concilie van Chalcedon, maar dat om de heilige Drie-Eenheid te verklaren men zich in allerlei bochten wringt.
Credo in Unum deum,
Patrem omnipotentem,
factorem caeli et terrae,
visibilium omnium et invisibilium,
Et in unum Dominum Iesum Christum,
Filium Dei unigenitum,
et ex Patre natum ante omnia saecula.
Deum de Deo, Lumen de Lumine,
Deum verum de Deo vero,
genitum non factum, consubstantialem Patri;
per Quem omnia facta sunt.
Qui propter nos homines et propter nostram
salutem descendit de caelis.
Et incarnatus est de Spiritu Sancto ex
Maria Virgine, et homo factus est.
Uit deze tekst blijken nogal wat flagrante tegenstellingen: God de Vader heeft alles geschapen, God de Zoon is niet gemaakt maar geboren (voortgekomen) uit de Vader, wat op zichzelf al op een behoorlijke hiërarchie wijst (genitum, non factum) …
‘ante omnia saecula’ lijkt mij een hulpmiddel om de perfecte gelijkheid te bewijzen ….
Eigenlijk gaat het wat de drie goddelijke Personen betreft om het verschil tussen ὁμοιούσιος en ὁμούσιος (homoioúsios=gelijkaardig i.p.v. ὁμός, homós, “hetzelfde)”. Dit lijkt mij een kunstgreep om iets onwaarschijnlijks te verklaren! Raar!
Ja, mijn formulering was onjuist. Het probleem is actueel gemaakt door Nicaea’s “volledig god”.
Eigenlijk komt dit stukje een dag te laat, want gisteren was het de verjaardag van Gerard Reve.
Niet om je wetenswaardige artikel te willen overtreffen (hemel, nee!), maar alleen ter informatie: de oudste afbeelding van Maria schijnt die uit de Catacombe van Priscilla te zijn, gedateerd op ca 200.
(Ik wilde een afbeelding plakken maar daar is geen mogelijkheid voor)
De afbeelding staat ook op Wikimedia Commons (https://upload.wikimedia.org/wikipedia/commons/e/e2/Madonna_catacomb.jpg). Het is niet helemaal duidelijk of het echt een Maria-afbeelding is. Een alternatieve verklaring is dat het gewoon een (overleden) moeder met kind is. Het onderscheid tussen ‘heidense’ en vroegchristelijke fresco’s is vaak niet zo gemakkelijk te maken. Onder de kerk van Santi Giovanni e Paolo in Rome is bijvoorbeeld een ruimte gevonden die aanvankelijk als huiskerk werd aangeduid vanwege de aanwezigheid van een figuur in de orans-positie (met opgeheven handen). Dat is echter geen specifiek christelijke pose, en verder verwijst er niets naar het christendom in deze ruimte. Even verderop onder de kerk bevinden zich wel de restanten van een iets jongere privé kapel, met daarin de restanten van misschien wel de oudste weergave van een martelaarschap. Het christelijk karakter daarvan staat niet ter discussie.
Een heerlijke plek in Rome: zalig rustig, en toen ik er in mei was, een welkome verfrissing van de hitte buiten.
Vreemd toch, altijd weer die interpretatie van “Mijn God, mijn god…” als uiting van o zo menselijke wanhoop. Maar Jezus citeert hier de openingszin van psalm 22, nota bene de psalm waarin totale verlorenheid in één klap, zonder aankondiging of uitleg, pardoes omslaat in een lofzang op de redding die God geheel onverwacht heeft bewerkstelligd. (Het is tevens de psalm waarin o.m. het dobbelen om de kleren van de ‘ik’ wordt vermeld, hm.)
Erich Fromm, de psycho-analytische met een orthodox-joodse achtergrond, zegt dat met zo’n eerste regel rabbi’s plachten de aandacht te vestigen op de gehéle tekst, als een soort steno dus, en dat is hier een verhaal van niet te bevatten redding.
Maar in de christelijke traditie beperkt men zich tot dat ene contextloze regeltje. Vreemd. Ook eigenlijk niet passend bij het evangelie. Johannes’ versie is geloofwaardiger, niet letterlijk genomen weliswaar maar qua strekking.
Het gaat er hier niet om wat wij weten, het gaat er hier om hoe het op de eerste gelovigen is overgekomen. 😉
Dat, plus het feit dat in het Nieuwe Testament nog wel meer passages voorkomen waarin Jezus zeer menselijk overkomt. Een genezing op de Sabbat mag niet van de Wet, maar Jezus negeert dat. “Hij keek hen boos aan, maar ook diepbedroefd vanwege hun hardleersheid” (Marcus 3:5). In Johannes 11:35 zien we een huilende Jezus in een passage over Lazarus, in Lucas 19:41 huilt Jezus om het lot van Jeruzalem. Etcetera.
Het citaat van Psalm 22 als wanhoopskreet is het ene uiterste, maar om nu daar via een rabbijnse methode een verhaal over onbevattelijke redding van te maken is weer het andere uiterste.
‘Marcus’ wil met het lijdensverhaal duidelijk maken dat Jezus een ‘lijdende rechtvaardige’ is, die onschuldig lijdt, en daarna, zo is de verwachting, door God in het gelijk wordt gesteld. In die geest dien je denk ik het citaat van Ps 22 te lezen. Het geeft het dieptepunt van de beproeving aan: blijft Jezus ondanks alle spot en lijden trouw aan God? Ps 22 druk deze spanning uit: enerzijds blijkt hieruit de nood van het lijden, anderzijds het vertrouwen dat dit de goede weg is ‘naar de Schriften’.