
[Vandaag twee jaar geleden overleed Simone Mooij-Valk. Voor het Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde 2016/2017 mocht ik haar levensbericht schrijven. Het aardige van zo’n tekst is dat je, meer dan in een necrologie in een krant, ruimte hebt om iets over iemand te vertellen. Bij dezen een iets aangepaste digitale versie.]
Het was een mooie zomeravond en we waren in Rome, in de villa van de Renaissance-kardinaal Bessarion. Stoere stenen muren, een geur van mediterrane kruiden en een elegante portico, waar kaarsen brandden. ‘Je zou op zo’n veranda willen zitten,’ grapte Simone, ‘en dan een gesprek voeren over de onsterfelijkheid van de ziel.’
Het was Simone Mooij-Valk ten voeten uit. Ze kon de klassieke literatuur – in dit geval een stereotype scène uit de filosofische dialogen – relativeren met een grapje, maar die klassieke literatuur was wel voortdurend aanwezig in haar leven. Grieks en Latijn waren voor haar niet slechts twee talen die zo ooit had gestudeerd. Evenmin vormden ze alleen het schoolvak dat ze op het Groningse Praedinius Gymnasium doceerde. De klassieken waren iets dat haar leven vormde, dat ze voorleefde en dat ze met een kwinkslag in perspectief kon zetten. Een relativering die voortkwam uit een enorme kennis, gebaseerd op driekwart eeuw ervaring.
Van Rotterdam naar Groningen
Simone Sara Valk is op 15 februari 1930 in Rotterdam geboren als dochter van Hartog Joseph Valk en Johanna Baidenmann, die drie jaar later nog een zoon Ton zouden krijgen. Tot Simones jeugdherinneringen behoorde het bombardement op haar geboortestad en hoe haar vader op die veertiende mei 1940 huilend om die verwoesting aan tafel zat. Diezelfde vader werd enkele maanden later door de gemeente Rotterdam ontslagen: er was geen plaats meer voor een joodse accountant. Weliswaar ontkwam hij dankzij zijn gemengde huwelijk zelf aan deportatie, maar zijn ouders werden door de Duitse bezetter gedeporteerd en vermoord.
Tot Simones oorlogsherinneringen behoorde ook dat het huis van haar grootouders werd verwoest en dat haar joodse vriendin Anneke Tels in 1941 van school werd verwijderd. Deze dingen schokten Simone en zij zou haar leven lang wat moeite houden met Duitsland. Ze zou zich ook haar leven lang inzetten voor mensen die hadden moeten vluchten voor onderdrukking en geweld.
In de oorlog maakte ze als leerling van het Erasmiaans Gymnasium in Rotterdam kennis met het Latijn en het Grieks. Haar favoriete leraren waren G.H. Blanken, de latere hoogleraar voor Byzantinologie en Nieuw-Grieks in Amsterdam, en R. van der Velde, die grote invloed had op haar studiekeuze voor de oude talen. Vanaf 1948 – haar vader was inmiddels weer in dienst van de gemeente Rotterdam en zou daar succesvol carrière maken – studeerde ze Latijn en Grieks aan de Leidse universiteit, met als bijvak antieke filosofie. Haar scriptie voor dat bijvak was gewijd aan de Griekse wetenschapper en filosoof Posidonius.
Ze was in haar studentenjaren lid van het klassieke vakdispuut Vires Acquirit Eundo (‘door voort te gaan wint het aan kracht’) en van het VVSL-dispuut Madame de Staël. Een tijdlang was ze ook actief in de Studentenvereniging op Humanistische Grondslag (SVHG). Ze zijn alle drie belangrijk voor haar geweest, maar het meest intensief was het lidmaatschap van Vires, waaruit enkele levenslange vriendschappen zijn voortgekomen. Levenslang was ook de herinnering aan de latinist professor J.H. Waszink, die ze beschouwde als haar voornaamste docent. Toen ze veertig jaar later haar eerste vertaling publiceerde, de Persoonlijke notities van Marcus Aurelius, zou ze hem nog met ere vermelden.
Na haar afstuderen vond ze werk aan het Haags Montessori Lyceum en aan het (eveneens Haagse) Eerste Vrijzinnig Christelijk Lyceum. Aan de eerstgenoemde school leerde ze haar echtgenoot Hans Mooij kennen, die daar wiskunde doceerde. Ze trouwden in 1957 en woonden tot 1965 in Den Haag. Hier werden hun dochters geboren: Jos, Annet en Claar.
Het was in die tijd regel dat een vrouw ontslag nam wanneer ze kinderen kreeg en Simone vormde op die regel geen uitzondering. Ze hernam haar werk in het onderwijs echter in 1967. Twee jaar daarvoor was het gezin van Den Haag naar Naarden verhuisd omdat Hans een baan had gekregen aan de Amsterdamse Gemeente Universiteit (de huidige UvA). Eenmaal in het Gooi aanvaardde Simone betrekkingen aan het Willem de Zwijger College in Bussum en het Nieuwe Lyceum in Hilversum. Hoewel het destijds niet uniek was dat een moeder werkte, was het nog wel redelijk ongebruikelijk – en voor haar dochters iets om trots op te zijn.
Nadat Hans in 1970 hoogleraar was geworden aan de Rijksuniversiteit Groningen en het gezin naar het noorden was verhuisd, werkte ze enige tijd aan het Praedinius Gymnasium en het Zernike College. Omdat geen van deze scholen haar een blijvende betrekking kon bieden, koos ze ervoor de Pedagogische Academie te volgen om onderwijzeres te worden op een lagere school. Ze volgde die opleiding en deed de bijbehorende stages met opvallend plezier. Vakken als handenarbeid en muziek maakten blijvende indruk. Ze hield al van opera en was al door de liedkunst gegrepen, maar dat ze zangles zou nemen was waarschijnlijk door de muzieklessen aan de Pedagogische Academie. Juist toen ze die in 1975 had afgerond, bood het Praedinius Gymnasium haar de baan aan waarop ze had gehoopt en ze zou vijftien jaar met animo aan deze school blijven werken.
Hoezeer ze daar werd gewaardeerd, valt te illustreren met de reacties op haar overlijden, die waren te lezen op de Facebookpagina van het Praedinius. Haar oud-leerlingen herinnerden zich hoe ze mooie mythologische verhalen kon vertellen en prijzen haar humor, haar gastvrijheid en vooral haar enorme kennis.
Zoals zoveel gymnasiumdocenten was ze betrokken bij het jaarlijkse reisje naar Rome, een stad waar ze tot op hoge leeftijd zou blijven terugkomen. Tijdens de excursies merkte ze dat veel leerlingen niet meer voldoende van het joods-christelijke erfgoed wisten om ten volle te kunnen genieten van hun reis. Daarom nam ze het initiatief tot het Bijbelproject, waarbij de kinderen tijdens de lessen klassieke en moderne talen enkele weken lang kennis maakten met de oude joodse en christelijke verhalen en hun impact op de recentere literatuur. Zelf volgde ze enkele cursussen in Florence en Rome om zich het Italiaans eigen te maken en de monumenten van Rome beter te leren kennen.
In 1990 nam ze afscheid van het middelbaar onderwijs door gebruik te maken van een toen geldende regeling voor vervroegd uittreden. Nu begon haar tweede loopbaan als vertaalster.
Een kleinigheid bij dit mooie verhaal. Gehuwde vrouwen werden als ze in overheidsdienst waren door de overheid ontslagen. Als je zelf ontslag nam, was dat alleen om het ontslagen worden te voorkomen.