
[Vandaag het derde van vier blogs over de veldtochten van keizer Septimius Severus (r.193-211), die het Romeinse Rijk bracht tot zijn grootste omvang. Dat dit onder Trajanus zou zijn gebeurd is vooral propaganda van Mussolini. Het eerste deel is hier.]
Weinig lezers zullen destijds hebben vermoed dat achter de vage aanduiding dat Severus “Naar alle kanten het Rijk vergroot” ook een overwinning in het huidige Libië schuilging. Toch was dit waarschijnlijk het succes dat de keizer het meest na aan het hart lag en dat de meest duurzame gevolgen heeft gehad.
Lucius Septimius Severus was geboren in Lepcis Magna, een van de havensteden waaraan de Tripolitana, het “Driestedenland”, zijn naam dankt. In het achterland werden graan en olijven verbouwd en nog wat verder naar het zuiden begon een gebied waar de Garamanten met hun kuddes heen en weer trokken. ’s Winters en in de lente verbleven deze nomaden in de oases in het binnenland, maar aan het einde van de zomer verweidden ze hun kuddes naar de kuststrook, waar ze de boeren hielpen bij de olijfoogst. De meegenomen dromedarissen deden dienst als trekdier bij het ploegen en ook de achtergelaten mest kwam van pas. Er was tijd voor handel. Zuivel en vlees werden geruild tegen graan en olie. Met ivoor, goud en andere artikelen uit Centraal-Afrika werden de producten van de stedelijke ambachtslieden betaald.
Noch de Garamanten, noch andere stammen vormden een militaire dreiging. Dat blijkt wel uit het feit dat één legioen, III Augusta, genoeg was om de 2.500 kilometer van de Saharagrens te beschermen. Maar dat wil niet zeggen dat er nooit spanningen waren, en áls het eens misging, kon een nomadenstam dankzij haar dromedarissen snel en over een breed front toeslaan. Dit plaatste de Romeinse strategen voor een lastige keuze. Ze waren verplicht hun burgers zekerheid te bieden, maar de kosten van de traditionele lijnverdediging van forten en wachttorens wogen niet op tegen de baten. Er was een keizer uit de regio voor nodig om de noodzakelijke maatregelen te nemen en het land te voorzien van zowel verdedigingswerken als de daarvoor benodigde economische infrastructuur.
De opbouw van de Limes Tripolitanus ging in drie fasen, waarvan de laatste niet door Severus kan zijn voorzien. De eerste was de bouw van forten in de oases van Gadames, Gheriat el‑Garbia en Bu Njem, waarmee de legionairs van het Derde een begin maakten in 201. In principe was dit voldoende. Garamantische krijgers zouden weliswaar om de oases heen kunnen trekken, maar dan onherroepelijk watertekort krijgen. Zouden ze het oplossen door extra water mee te nemen, dan leed hun snelheid eronder, wat inhield dat ze op de terugweg een makkelijk doelwit zouden zijn voor Romeinse ruiterij. De nomaden konden de Tripolitana ook infiltreren met kleine groepen, maar de toegebrachte schade en gemaakte buit zouden evenredig klein zijn.
In 202 inspecteerde Severus de grens. De amusante collectie keizerbiografieën die bekendstaat als Historia Augusta vermeldt op gezag van Severus’ tijdgenoot Marius Maximus dat de vorst
de Tripolitana, het gebied waar hij vandaan kwam, grondig beveiligde doordat hij de meest oorlogszuchtige stammen vermorzelde.
Deze vermelding vormt, in combinatie met Severus’ ereboog in zijn geboortestad, het volledige bewijsmateriaal voor de woestijnexpeditie waarmee de Garamanten ervan werden doordrongen dat ze het imperium niet moesten aanvallen. De Senaat wees de keizer andermaal een triomftocht in Rome toe, maar deze sloeg het opnieuw af en liet op zijn Romeinse ereboog alleen afbeeldingen opnemen van de Parthische veldtocht.
De tweede stap was de ontginning van de sectoren tussen de forten, waar afgezwaaide soldaten boerderijen kregen toegewezen. Er valt weliswaar weinig regen in dit gebied, maar in de winter veranderen de wadi’s in wilde stromen. Met behulp van dammen, sluizen en cisternen werd dat water opgevangen en bewaard. De immense investeringen verraden keizerlijke steun: het eikenhout voor de sluisdeuren kwam bijvoorbeeld uit Sicilië en was extreem kostbaar. Maar het loonde. De zuidelijke Tripolitana veranderde in een van de rijkste landbouwgebieden van het Middellandse Zeegebied, waardoor Severus in staat was de hoofdstad te voorzien van gratis olijfolie. Om zijn geboortestreek te verdedigen, had Severus een compleet ecosysteem veranderd.
Hoe levenskrachtig de nieuwe akkerbouwcultuur was, bleek in 238, toen de derde stap werd gezet. In dat jaar werd III Augusta ontbonden en de verdediging van de Tripolitana overgelaten aan een klein aantal hulptroepen. Het zelfvertrouwen van de kolonisten blijkt uit het feit dat ze niet wegtrokken, maar massaal besloten hun boerderijen te versterken. Als Rome hen niet beschermde, zouden ze het zelf wel regelen. Dit was hún land. Hoe ze zich precies organiseerden, valt uit de voorhanden zijnde gegevens niet op te maken, maar het staat vast dat er een vorm van centrale planning is geweest, want de ruim tweeduizend versterkte boerderijen hebben vergelijkbare plattegronden. Ze waren voorzien van platforms waarvandaan rook- of vuursignalen konden worden gegeven naar andere boerderijen.
Toen het Derde in 253 werd heropgericht, was de grensverdediging totaal veranderd. In het voorland woonden nu bewapende boeren. Een binnenvallende vijand zou door hen lang genoeg worden vertraagd om doelwit te worden van een snel arriverend Romeins leger. De Garamanten konden natuurlijk ook de versterkte boerderijen negeren en rechtstreeks de confrontatie zoeken met de hoofdmacht, maar dan konden ze in de rug worden aangevallen, terwijl ze, doordat ze geen toegang hadden tot de oases, niet over voldoende water beschikten. De Tripolitaniërs hadden zich uitstekend georganiseerd en hun op zorgvuldig watermanagement en voortdurende waakzaamheid gebaseerde cultuur zou de val van de mediterrane hypermacht royaal overleven. Ze ging pas na 1000 ten onder maar op sommige plekken zijn de dammen en cisternes nog altijd in gebruik – althans toen ik de Limes Tripolitanus in 2006 en 2008 bezocht. Ze vormen een van de duurzaamste erfenissen van het Romeinse Rijk.
Je moet ingelogd zijn om een reactie te plaatsen.