Kleding op z’n Gallisch

Een man met een mantel die in het Gallisch cucullus heet (Rheinische Landesmuseum, Trier)

Ik heb al eerder over woorden uit het Gallisch geblogd (één, twee), maar dat is geen reden dat niet nog eens te doen. Ik neem voor de aardigheid wat kledingstukken en dan is het beroemdste Gallische woord natuurlijk caracalla. Dat is een soort mantel met een capuchon. De anonieme auteur van de Historia Augusta voegt toe dat het “een tot de enkels reikend kledingstuk” was. Omdat een keizer die eigenlijk Antoninus heette dit kledingstuk populair had gemaakt, zou, nog steeds volgens de Historia Augusta, “het gewone volk in Rome dergelijke caracallae  ook wel antoninianae noemen”. Het schijnt dat dit woord, dat dus Gallisch is, in het Provençaals heeft voortbestaan.

Het Gallische woord voor capuchons was cucullos. Ofwel cagoule in het huidige Frans, wat zoiets als bivakmuts betekent, en ook het Nederlandse woord kovel. We kennen de uitdrukking cucullos overigens – net als caracalla – alleen uit Latijnse teksten, dus er kan vertekening zijn. We kennen wel samenstellingen, zoals bardocucullus, wat de blijkbaar de muts was die een dichter droeg.

Lees verder “Kleding op z’n Gallisch”

“Naar alle kanten het Rijk vergroot” (3)

De limes in Libië (Bu Njem)

[Vandaag het derde van vier blogs over de veldtochten van keizer Septimius Severus (r.193-211), die het Romeinse Rijk bracht tot zijn grootste omvang. Dat dit onder Trajanus zou zijn gebeurd is vooral propaganda van Mussolini. Het eerste deel is hier.]

Weinig lezers zullen destijds hebben vermoed dat achter de vage aanduiding dat Severus “Naar alle kanten het Rijk vergroot” ook een overwinning in het huidige Libië schuilging. Toch was dit waarschijnlijk het succes dat de keizer het meest na aan het hart lag en dat de meest duurzame gevolgen heeft gehad.

Lucius Septimius Severus was geboren in Lepcis Magna, een van de havensteden waaraan de Tripolitana, het “Driestedenland”, zijn naam dankt. In het achterland werden graan en olijven verbouwd en nog wat verder naar het zuiden begon een gebied waar de Garamanten met hun kuddes heen en weer trokken. ’s Winters en in de lente verbleven deze nomaden in de oases in het binnenland, maar aan het einde van de zomer verweidden ze hun kuddes naar de kuststrook, waar ze de boeren hielpen bij de olijfoogst. De meegenomen dromedarissen deden dienst als trekdier bij het ploegen en ook de achtergelaten mest kwam van pas. Er was tijd voor handel. Zuivel en vlees werden geruild tegen graan en olie. Met ivoor, goud en andere artikelen uit Centraal-Afrika werden de producten van de stedelijke ambachtslieden betaald.

Lees verder ““Naar alle kanten het Rijk vergroot” (3)”

WvdK | De geboorte van Aurelianus

Aurelianus (Rheinisches Landesmuseum, Bonn)

Het idee dat mensen van karakter konden veranderen, was de Grieken en Romeinen eigenlijk vreemd. Als een keizer Tiberius zich tijdens zijn regering steeds despotischer ging gedragen, was niet de man veranderd maar durfde hij, althans volgens de Romeinse auteur Tacitus, zijn werkelijke neigingen meer en meer uit te leven. Het denkbeeld van karakterontwikkeling schijnt te zijn ontstaan in christelijke kringen, waar men een verklaring zocht voor het feit dat zondaars oprecht tot inkeer konden komen.

Omdat, althans zoals men in voorchristelijke tijden dacht, mensen hetzelfde bleven, moest een bijzonder persoon al in zijn jeugd bijzonder zijn geweest. Latere grootheid kondigde zich, voor wie het zien kon, dus al vroeg aan. Herakles wurgde al slangen terwijl hij nog in de wieg lag en de geboorte van een béétje keizer ging ook met voortekens gepaard. Vandaag is het 1806 jaar geleden dat Aurelianus werd geboren, die later als keizer in Rome een tempel zou bouwen voor de zonnegod.

Lees verder “WvdK | De geboorte van Aurelianus”

De stichting van Rome

Nijlpaard op een munt van Philippus Arabs (Allard Pierson-museum, Amsterdam)

Het was in de IJzertijd niet ongebruikelijk dat mensen woonden op heuveltoppen en de vallei van de Tiber was geen uitzondering. Ook voor Rome is het gedocumenteerd: we weten dat er boeren woonden op de toppen van de Palatijn, Velia, Capitool en Quirinaal. Dat de Romeinen later dachten dat hun stad was gesticht door herders, is nog maar een eerste vergissing. Dat de stad was gesticht op 21 april is een volgend misverstand, ingegeven door het feit dat de Romeinen zich niets primitievers konden voorstellen dan herders en de herders in Latium op die dag een oud lentefeest vierden.

Wat in feite gebeurde is dat in de late negende eeuw v.Chr. de heuveltopdorpjes begonnen samen te werken. Een echo klinkt door in een opmerking van de Romeinse taalkundige Festus, die het woord Septimontium, “zevenheuvelenfeest”, moet verklaren en zegt dat

op zeven plaatsen offers werden gebracht: op de Palatijn, op de Velia, op de Fagutal, in de Subura, op de Germalus, op de Caelius, op de Oppius en op de Cispius.

Lees verder “De stichting van Rome”

Eutropius (4): De feiten vaststellen

Over dit portret van Polybios valt meer te zeggen (Museo nazionale della civiltà romana, Rome)

Terwijl u dit op leest, ben ik voor mijn werk een dagje in Sidon. Omdat ik vermoedelijk geen tijd zal hebben voor mijn dagelijkse stukje, bied ik u in tien afleveringen de tekst aan van de inleiding die ik schreef voor de vertaling die Vincent Hunink maakte van de Korte geschiedenis van Rome van de laat-Romeinse auteur Eutropius. Als alles goed gaat, verschijnt die medio november. Het eerste deel van deze reeks vindt u hier.

Toen de historicus Polybios in de tweede eeuw v.Chr. beschreef hoe de Romeinen het Middellandse Zee-gebied hadden verenigd, had hij daarvoor negenendertig boekrollen nodig. Een halve eeuw later gebruikte Valerius Antias eens zoveel rollen voor een geschiedenis van de Romeinse Republiek. Toen Titus Livius aan het begin van onze jaartelling dezelfde materie behandelde, besloeg het resultaat 142 boekrollen. Het moge duidelijk zijn dat Antias en Livius minder tijd besteedden aan archiefonderzoek dan aan het schrijven van hun tekst. Anders dan Polybios, die ooggetuigen interviewde, baseerden Antias en Livius zich op eerdere auteurs, die ze zorgvuldig lazen en in eigen woorden navertelden.

Lees verder “Eutropius (4): De feiten vaststellen”

Postumus

Munt van Postumus (Rheinisches Landesmuseum, Bonn)

Zoals ik gisteren vertelde, was het rond het jaar 260 na Chr. onrustig aan de Romeinse Rijngrens. Diverse stammen deden invallen in het imperium, waaronder de Franken. Ze werden bij Empel (vlakbij Den Bosch) verslagen door een zekere Postumus, misschien een Bataaf.

Diens overwinning was reëel genoeg om zijn manschappen ertoe te brengen hem uit te roepen tot keizer van een nieuw, onafhankelijk Gallisch Keizerrijk. Dat bleek een blijvertje. Postumus verzekerde de Rijngrens en introduceerde bovendien – er is geen bron die het vermeldt, maar er zijn archeologische vondsten – een nieuw type grensverdediging. Behalve de keten van forten langs de Rijn, de aloude limes, kwam er verder in het binnenland een tweede reeks versterkingen, bijvoorbeeld langs de weg van Amiens via Tongeren, Maastricht en Heerlen naar Keulen. Zo lagen er cavalerie-eenheden in Arras, Kortrijk en Tongeren.

Lees verder “Postumus”

De laatste heidenen

Severus Alexander (Museum van Dion)
Severus Alexander (Museum van Dion)

Het is Romeinenweek en hoewel ik al schreef dat de Romeinen overal om u heen te zien zijn in allerlei musea of met een gids als Herman Clerinx, zijn er drie dingen die veel meer in het oog springen: het feit dat u woont in een stad, het feit dat u Nederlands spreekt en het feit dat deze zondag uw vrije dag is – met andere woorden, dat u leeft in een cultuur die is gevormd door het christendom. Zelfs onze geschiedbeelden zijn christelijk, zoals het idee waarmee ik deze reeks begon: dat er een machtige strijd tussen christenen en heidenen is geweest. Dat is, ietwat cru geformuleerd, christelijke propaganda.

Even terug naar het begin: er is de laatste jaren heel veel bekend geworden over de wortels van het christendom. Een belangrijke factor is dat eindelijk het embargo van de Dode Zee-rollen is opgeheven en we sinds 2009 beschikken over de volledige tekst, zodat we weten dat het materiaal dat daarvoor bekend was, nogal atypisch is. Pas nu begint het onderzoek naar het antieke jodendom pas echt. Een andere factor is het New Perspective on Paul, dat alles op z’n kop heeft gezet en duidelijk maakt dat Paulus nooit echt heeft gebroken met het jodendom. Meer dan vroeger zien we nu open communicatie tussen joden en christenen tot diep in de vierde eeuw: het is de openheid die het jodendom altijd heeft gehad.

Lees verder “De laatste heidenen”

Archeologische clichés

harzhorn

Als een journalist moet schrijven over archeologie, dan komen de clichés al snel ter tafel. Er zijn “verdwenen schatten” gevonden, er is een “geheim opgelost” en archeologen zoeken naar een “vergeten stad”. Alleen de sportjournalistiek lijkt nog meer clichés te gebruiken, al ben ik daar niet helemaal zeker van.

Soms gaat het cliché met de inhoud op de loop. Dan brengen de clichés schade toe aan de informatieoverdracht, zoals in de kop van het bericht hierboven.

Lees verder “Archeologische clichés”

De Historia Augusta met korting

Ik heb de afgelopen maand enkele keren geblogd over de Historia Augusta, een vierde-eeuwse collectie keizerbiografieën, waarin de grenzen tussen feit en fictie nogal wonderlijk door elkaar lopen. Een antieke mockumentary. Wie houdt van de Oudheid en kon lachen om This Is Spinal Tap, zit met de Historia Augusta gebeiteld. Het boek is sinds een paar dagen leverbaar in de mooie Nederlandse vertaling van John Nagelkerken, en is uitgegeven door Athenaeum – Polak & Van Gennep.

Meer lezen hier. Kortingsbon downloaden daar.

Historia Augusta (9): Conclusie

[Eind deze maand verschijnt bij Athenaeum – Polak & Van Gennep de eerste Nederlandstalige uitgave van de Historia Augusta. De vertaling van deze curieuze reeks biografieën van Romeinse keizers is van John Nagelkerken. Dit is de negende van een reeks van negen blogposts; de eerste is hier.]

De Historia Augusta is, zoals aan het begin van deze inleiding al werd opgemerkt, vooral leuk om de maskerade, maar de waarheid gebiedt te zeggen dat het appreciëren van de wetenschappelijke discussie een stevige kennis van het Latijn, van de taalkunde en van statistische methoden veronderstelt, om nog maar te zwijgen van een enorme belezenheid in de antieke literatuur. Zelfs de knapste geleerden hebben, in de ruime eeuw sinds Dessau, in feite maar weinig terreinwinst geboekt. Zeker, een datering in 375 verklaart meer dan een datering in 395, maar het is mogelijk dat binnen een jaar of wat een briljante onderzoeker weer een andere hypothese oppert, die nog meer, of juist heel andere dingen, zal verklaren.

Je hoeft echter geen halve eeuw studie van de laat-Romeinse literatuur achter de rug te hebben, zoals Alan Cameron, om toch plezier te beleven aan de Historia Augusta. Eén reden om de collectie van keizerbiografieën in vertaling te lezen is dat ze ons toont hoe een geletterde Romein naar de wereld keek. Hij geloofde in voortekens, had respect voor de senatoriële stand, was bang voor (en gefascineerd door) de vrouwelijke seksualiteit, verwachtte van hooggeplaatsten enige literaire belangstelling en had simpele morele opvattingen (“schurken kunnen niets uitrichten tegen onschuldigen”). Religieus was hij geen scherpslijper: de grote theologische discussies van de vierde eeuw, waarvan hijmoet hebben geweten, schitteren door afwezigheid – een simpel gegeven dat iedereen die het boek als een heidens strijdschrift heeft willen typeren, te denken had moeten geven.

Lees verder “Historia Augusta (9): Conclusie”