
Op 13 maart zat ik online aan bij de lezing van Marike van Aerde over de positieve propaganda van de oud-Indiase heerser Asoka. Zeer de moeite waard, ook al was het niet allemaal nieuw voor mij. Toen zei ze iets dat mij verbaasde: “er is op dit moment geen gepubliceerde Nederlandse vertaling van de vele inscripties die Asoka in rotsen, pilaren en grotten heeft laten beitelen”. Maar ik heb die inscripties wél in het Nederlands gelezen, dacht ik verbaasd. Namelijk achterin in deel 2 van de Asoka-trilogie van Wytze Keuning. Één van mijn geliefde boeken. Een trilogie die ik voor het eerst las tijdens mijn middelbareschooltijd en sindsdien herhaaldelijk opnieuw heb gelezen.
De trilogie beschrijft in romanvorm het leven van maharadja Asoka van de Maurya-dynastie, die heerste in India van 268 tot 232 voor Chr. Tot zijn rijk behoorde het grootste deel van het Indische subcontinent, van het huidige Afghanistan tot Bengalen en zo ver zuidwaarts als Mysore. Tijdens zijn regeerperiode bekeerde Asoka zich tot het boeddhisme. Hij droeg zijn ideeën over welzijn van zijn onderdanen, religieuze tolerantie, afkeer van geweld en de hervormingen die hij doorvoerde actief uit, onder andere via die fameuze edicten. Wytze Keuning beschrijft het allemaal.
Wytze Keuning
En dat levert een raadsel op. Want wie was Wytze Keuning? Geboren in Tolbert, onderwijzer en later schoolhoofd van diverse lagere scholen in Groningen, schrijver van een flink aantal schoolboeken en van drie streekromans en van muziekrecensies in het Nieuwsblad van het Noorden. Hij is nooit in India geweest. En dan toch, als buitenbeentje in zijn werk, een trilogie over de Indiase keizer Asoka, met een verhaal dat klopt met de historisch bekende informatie, met beschrijvingen van boeddhisme en andere religies uit het Indiase continent en vol met discussie over de beste manier van regeren.
Het staat vast dat Keuning heeft geput uit tenminste twee van de belangrijkste levensbeschrijvingen van Asoka, de Noord-Indiase Ashokavadana en de Zuid-Indiase Mahavamsa. Er komen namelijk gebeurtenissen in voor die wel in het ene manuscript staan en niet in het andere. En er staan zoals gezegd vertalingen in van Asoka’s edicten.
Hoe raakte een getalenteerd onderwijzer zo gefascineerd door Asoka en hoe kwam hij aan die schat aan historische informatie? Want ook moderne wetenschappers, waaronder de gezaghebbende biograaf van Asoka Ananda Guruge, constateren dat Keunings beschrijving van het leven van Asoka, van het toenmalige India en haar godsdiensten overeenkomt met de historische informatie en met het wetenschappelijk onderzoek uit die tijd. Mogelijk is er een verband met de Rijksuniversiteit Groningen, waar lange tijd een leerstoel Sanskriet was, maar hier zijn geen gegevens over.
Een ander raadsel is de publicatiedatum. De eerste twee delen zijn – tegelijk of kort na elkaar – gepubliceerd in 1941, dus tijdens de Duitse bezetting. Het is bijzonder dat een boek met een vurig pleidooi voor tolerantie, dat geweld en oorlog zinloos noemt, dat een onderscheid in kasten of klassen totaal afwijst, kon verschijnen in een periode met Nazi-censuur.
Trilogie
Het boek zelf bestaat, zoals het een trilogie betaamt, uit drie delen.
Het eerste deel, De wilde prins, beschrijft de jonge jaren van Asoka, met het begin van zijn strijd tegen de Brahmaanse offerpriesters, zijn tocht als legeraanvoerder van zijn vader Bindoesara naar het opstandige Taxila in de Indusvallei, zijn kennismaking met het boeddhisme en de ontwikkeling van zijn ideeën. Zijn tegenstander is zijn oudste broer Soemana, een zwak figuur die volledig onder controle staat van de offerpriesters. Een van de mooiste passages vind ik het gesprek dat Asoka in Taxila organiseert tussen vertegenwoordigers van verschillende godsdiensten.

Het tweede deel, De wijze heerser, beschrijft het vervolg van de strijd met Soemana en de offerpriesters, die uitloopt op een burgeroorlog na het overlijden van Bindoesara. Daarna volgt Asoka’s bewind als Maharadja. Een keerpunt is Asoka’s bloedige oorlog en verovering van het koninkrijk Kalinga, in de visie van Keuning veroorzaakt doordat de offerpriesters zich daar van de macht meester hadden gemaakt. De oorlog is aanleiding tot Asoka’s bekering tot het boeddhisme, zoals dat ook in werkelijkheid is gebeurd.
Het derde deel, De grote maner, geeft de – gedeeltelijke – mislukking van Asoka’s streven weer. Zijn oudste zoon Mahindra is veel te zachtmoedig om een groot rijk te regeren. Hij vertrekt naar Sri Lanka als missionaris (ook dit klopt met de historische bronnen). De jongere, veelbelovende zoon Koenala wordt kroonprins, maar dat eindigt in een tragedie door verraad en doordat Koenala te zeer hecht aan goedkeuring van zijn daden door zijn vader Asoka. Het boek eindigt met Asoka’s besluit tot splitsing van zijn rijk.
Het geluk van de volkeren
Centraal in de trilogie staat de vraag hoe te regeren tot het geluk van de volkeren.
Hoe breng je je onderdanen op een pad naar mededogen en geluk? Een pad voor allen, niet alleen voor bevoorrechte kasten. Een pad dat wegleidt van hebzucht, dwang en geweld. Kan dat door onvermoeibaar mensen te overtuigen en te regeren met rechtvaardigheid en mededogen? Of is er, om dit ideaal te handhaven, toch macht en een sterk leger nodig?
Asoka handhaaft, ook na zijn bekering tot het boeddhisme, zijn sterke leger en schrikt er niet voor terug om als dat nodig is misdadigers streng te straffen. Maar hijzelf en meer nog zijn beoogde opvolgers worstelen met deze vraag. De trilogie bevat tal van gesprekken over dit en verwante onderwerpen. Gesprekken met boeddhistische leraren, wijze Brahmanen, hebberige Brahmaanse offerpriesters, trotse leden van de krijgerskaste en ook met aanhangers van Zoroaster en met Grieken zoals de afgezanten van koning Diodotos (opnieuw een historisch persoon).
Een voorbeeld is het gesprek met een tot het Boeddhisme bekeerde Brahmaan die vindt dat je Boeddha als een god zou moeten vereren, omdat dat de mensen beter dwingt het boeddhisme te omarmen. Asoka ziet Boeddha als een leermeester die mensen inspireert tot de juiste levenshouding en is erop tegen Boeddha tot een god te maken. Het is slechts één voorbeeld uit vele. De gesprekken geven ook uitgebreid inzicht in de verschillende godsdiensten en ideeën uit die tijd.
Taalgebruik
Het taalgebruik komt uit de jaren veertig, maar het is ook voor de moderne lezer heel goed leesbaar. De beschrijvingen en dialogen zijn levendig. Ze laten ook zien dat Keuning goed op de hoogte is van gebeurtenissen, godsdiensten, gewoonten en geografie van het oude India. Het is een geslaagd voorbeeld van einfühlen in historische situaties en personen.
De Asoka-trilogie kan ik zeer aanbevelen. Herlezen in tijden van oorlog in Oekraïne voegde er voor mij nog weer nieuwe laag aan toe.
De boeken zijn niet in de boekhandel verkrijgbaar, maar de oorspronkelijke uitgaven uit 1941 en ook de heruitgave in de jaren negentig zijn tweedehands nog goed beschikbaar.
- Asoka, De wilde prins (1941)
- Asoka, De wijze heerser (1941)
- Asoka, De grote maner (1948)
[Op mijn uitnodiging aan de vaste lezers van deze blog om geliefde boeken te delen, ging Otto Cox voor de vierde keer in. Dank je wel Otto!]
Asoka de wilde prins. Ineens ben ik weer ’thuis’ en daar staat het: in de boekenkast van mijn ouders, tweede plank van onderen in de rechter helft.
Als kind heb ik het in de jaren vijftig gelezen. ‘De wijze heerser’ ook. De boekenkeuze tijdens de bezetting was natuurlijk maar klein als je geen Blut und Boden-lectuur in huis wilde halen; het zal dan ook wel in veel Nederlandse boekenkasten te vinden zijn geweest. Het derde deel ontbrak bij ons. In 1948 waren er alweer zoveel andere boeken te koop dat ‘De grote maner’ erbij inschoot. Misschien schrok de titel ook wel af, na vijf jaar bezetting. Voor mij waren het spannende boeken en de wetenschappelijke context is uiteraard totaal aan me voorbij gegaan. Geen idee waar ze gebleven zijn; ze zijn niet in mijn boekenkast beland. Dank je wel Otto!
‘Het is bijzonder dat een boek met een vurig pleidooi voor tolerantie, dat geweld en oorlog zinloos noemt, dat een onderscheid in kasten of klassen totaal afwijst, kon verschijnen in een periode met Nazi-censuur.’
De reden is dat In 1941 de boekcensuur in Nederland nog niet was uitgekristalliseerd.
Na de Duitse inval in mei 1940 werd in Den Haag het ‘Referat Schriftum’ opgericht, dat tijdens de bezetting verregaande macht in de Nederlandse boekenwereld uitoefende. Op 27 november 1940 trad het ‘Departement van Volksvoorlichting en Kunsten (DVK)’ in werking. De ‘Afdeeling Boekwezen’ van het DVK stelde ‘Richtlijnen voor het lectoraat’ op. Dat lectoraat was belast met het lezen van manuscripten, boeken en brochures. De lectoren werden gekozen op hun specialisme zoals rassenleer, politieke economie, toneel, psychologie, theologie, literatuur of Germaanse prehistorie.
Er waren voor deze beroepslezers echter geen cursussen, lezingen of congressen om zo eenduidig mogelijk te beoordelen welke manuscripten, boeken en brochures volgens het ‘Referat Schriftum’ voor druk in aanmerking mochten komen. Volgens de richtlijnen mochten alleen boeken die ‘zeer gewenscht’ werden geacht, in druk worden gegeven. De reden die het lectoraat gaf was echter minder politiek dan economisch: er was niet genoeg papier. Welke boeken mochten en welke niet?
“Vanzelfsprekend behooren daar niet toe boeken, welke blijken van waardeering geven voor Joden, de levende leden van het Oranjehuis, voor het marxisme, bolsjewisme of andere vijanden van het Duitsche Rijk, of die van het nationaal-socialisme of fascisme bestrijden. Behalve op hun politieke waarde moeten de boeken echter ook onderzocht worden op hun cultureele beteekenis. Ook de boeken, waarop in politieken zin niets valt aan te merken, komen slechts voor een gedeelte in aanmerking voor toestemming. Er is zoo weinig papier, dat alleen het beste mag verschijnen. Het is niet zoo, dat alleen de ‘hooge literatuur’ aan de beurt moet komen. Elk boek dient naar zijn genre beoordeeld te worden, maar moet in dat genre uitblinken.”
Afgezien van de nieuwe regelgeving voor manuscripten, herdrukken en vertalingen hadden ook de ambtenaren van de Afdeeling Boekwezen moeite met de controle op de boekhandels. Voor de boeken die in de schappen stonden of in de etalages lagen, waren de controleurs van het DVK afhankelijk van tips of eigen waarneming. In oktober 1941 werden bij boekhandel De Slegte in Den Haag nog steeds Engelse boeken tentoongesteld.
Bron: Jaarboek voor Nederlandse boekgeschiedenis. Jaargang 2, 1995.