
Toen ik aan Jona Lendering, u kent hem wel, vroeg wanneer ik zijn recensie van het net uitgekomen boek Alkibiades kon verwachten, kreeg ik een teleurstellend antwoord: hij was niet van plan het op korte termijn te lezen.
Nu is Jona’s afkeer van gehypete boeken de vaste lezers van dit blog vast niet onbekend, net als zijn chronisch gebrek aan tijd, maar dit leek mij voor onze Mainzer Beobachter een misser. Het betreft hier toch precies een boek dat gaat over waar onze Beobachter nu eenmaal een – zo niet de – autoriteit is: de Oudheid.
Maar goed, Jona had geen tijd. Ik werd echter uitgenodigd om zelf een recensie te schrijven. U moet het dus met mij doen. Dat spijt mij voor u, want het is voor mij onmogelijk om u te geven wat u van een recensie op dit blog zou verwachten: een analyse van de eventuele missers in het boek en de historische waarde van het verhaal.
Daarbij vindt wie op dit boek googelt verder al recensies zat, en daarom zal ik in plaats van een recensie een wat meer uitgebreide bespreking geven.
Geen historicus
Uitgever en schrijver claimen dat deze roman niet alleen maar een roman is, maar ook een historisch onderzoek. De lezer krijgt in dit boek dan ook een bepaald beeld van de Oudheid gepresenteerd. Natuurlijk zou ik willen weten of dat beeld klopt. Pfeijffer schetst in zijn werk bij vlagen levendige beelden van de Atheense, Spartaanse, Perzische en Thracische beschavingen die voor de geinteresseerde en enigszins ingelezen leek weliswaar herkenbaar zijn, maar of die beelden ook echt getrouw zijn volgens de laatste wetenschappelijke inzichten over de Oudheid kan ik zoals gesteld onvoldoende beoordelen. Ondergetekende is geen historicus.
Ilja Leonard Pfeijffer is echter óók geen historicus, maar een classicus. Hij baseert zijn kennis dus voornamelijk op tekst, en geeft zelf aan zich ook voor dit boek voornamelijk te hebben gebaseerd op de klassieke teksten.
Daar zit een gevaar in. We weten dat de klassieke kronieken vaak onbetrouwbaar zijn, vooral omdat ze eigenlijk allemaal met een politiek doel geschreven zijn. Nu lijkt Pfeijffer zich daar tenminste wel bewust van te zijn. Het boek eindigt met een zeer uitgebreid bronnenverslag, waarin wordt uitgelegd waar de gebeurtenissen in het verhaal op gebaseerd zijn, en vooral ook welk deel daarvan fictie is. Pfeijffer lijkt zijn huiswerk goed te hebben gedaan, en geeft in ieder geval openheid van zaken.
En hoewel ik over de al dan niet correcte weergave van de vele historische politieke en militaire gebeurtenissen in het boek om bovengenoemde reden geen oordeel kan geven, krijgt de lezer wel een prachtige en levendige samenvatting van de geschiedenis van de Peloponnesische Oorlog voorgeschoteld.
Dat wil niet zeggen dat dit boek een getrouw verslag is van de meest waarschijnlijke waarheid over Alkibiades’ leven. Daarvoor heeft de schrijver zich teveel moeten verlaten op zijn fantasie. In een historische roman gaat het er echter niet om de exacte waarheid weer te geven, maar dat de schrijver een beeld neerzet van hoe de werkelijkheid had kúnnen zijn. Dat lijkt voor zover ik het kan nagaan te zijn gelukt, hoewel Pfeijffer op bepaalde momenten elementen aan het verhaal toevoegt die op zijn zachtst gezegd bijzonder onwaarschijnlijk zijn, en die er dan ook vooral voor het verhaal heten te staan.
Zo laat Pfeijffer aan het eind van het verhaal Xenofon een wat geforceerd gastrolletje spelen, en maakt hij Alkibiades voor de lol nota bene tot de verwekker van de latere courtisane Lais. Ik snap de neiging van een romancier om alle helden bij het verhaal te willen betrekken, en het is natuurlijk voor het verhaal wel leuk te verzinnen dat de man die de mooiste man van Oudheid werd genoemd dan wel de vader moet zijn van de mooiste vrouw van de Oudheid, het is bijna honderd procent zeker niet waar. Gelukkig is Pfeijffer ook daar in zijn bronnenverslag wel eerlijk over.
Onbetrouwbaar
In het geval van Xenofon en Lais gaat het echter nog over details. Pfeijffer geeft aan het eind van het boek ook een verklaring van de toedracht van de uiteindelijke moord op Alkibiades die naar mijn idee voornamelijk een interpretatie van de gebeurtenissen door de schrijver belichaamt, en geen bewezen feit. Maar uiteindelijk is de grootste verdichting van Pfeijffer de bottom-line van het verhaal zelf: de zelfverklaarde bedoelingen van zijn Alkibiades, en het ‘meesterplan’ dat hij aan het eind van zijn leven in het boek verzonnen heeft.
Eerlijk? Beide kwamen mij tijdens het lezen erg onwaarschijnlijk over. Het is moeilijk te geloven dat de historische Alkibiades de stad die hem tot twee keer toe een mes in de rug stak met alle macht nog zou willen redden, ook al is het logisch dat de Atheners zelf daar in hun wanhoop nog in wilden blijven geloven. Een psychologisch sterke passage in het boek is dan ook de korte periode waarin Alkibiades weer terug is in Athene en zich voornamelijk verloren voelt. En hoewel de historische Alkibiades inderdaad allerlei vermetele plannen heeft ontworpen en daden heeft gesteld, is het meesterplan dat Pfeijffer hem aan het eind van zijn leven in de mond legt naar mijn inschatting toch nog veel onwaarschijnlijker.
Maar dat is wellicht ook juist een sterke kant van het boek. Nergens weet Pfeijffers Alkibiades de lezer namelijk écht te overtuigen van zijn zelfverklaarde goede bedoelingen. De schrijver die via Alkibiades spreekt lijkt dat ook uit te lokken. Al is het alleen maar omdat hij gelijk een Droogstoppel dwangmatig blijft herhalen dat hij niets dan de waarheid schrijft. Dan weet je het als lezer natuurlijk eigenlijk al: deze man heeft iets goed te praten. En dat gebeurt dan ook, met vele kronkels. De Alkibiades in dit verhaal is daarmee intrigerend, maar niet bijzonder sympathiek. Hij is meeslepend, maar we identificeren ons niet met hem. Hij is uitdagend, maar we leven niet met hem mee. Het is een onbetrouwbare en daardoor ongrijpbare verteller, die het verhaal daardoor boeiend maakt. Alkibiades blijft uiteindelijk een mysterie. Feitelijk maakt dit boek daarmee des te meer duidelijk hoe weinig we van de echte Alkibiades kúnnen weten, en breder gezegd, hoe weinig we ook van de hele Oudheid begrijpen.
Herkenbaarheid
Pfeijffer laat zich niet verleiden om iedere persoon, ieder vertrek en iedere straatsteen en kostuum uitgebreid te beschrijven. Ook lezen we tijdens de beschrijving van de zeeslagen niet uitgebreid over het krakende hout en de kreunende gewonden. Alkibiades is geen historische roman zoals Het Woud der Verwachting van Hella Haasse, waarin het vooral de beschrijvingen en de details van het dagelijks leven van de hoofdpersonen zijn die het beeld van de Middeleeuwen zo invoelbaar en compleet maken.
De kracht van de beschrijvingen in het boek zit hem in het feit dat Alkibiades ons uitnodigt naar de gebeurtenissen te kijken als een generaal: als schaakmanoeuvres in een bredere strategie. De beschrijvingen richten zich niet op het statische, maar op het dynamische, op contrasten en veranderingen. En zo zit de kracht van de hele vertelling hem niet in de beschrijvingen van de huizen en de kleding en zelfs de emoties van mensen, maar in de filosofische en maatschappelijke statements die met één poot in de Oudheid staan en met een andere in de moderne tijd.
Waar Alkibiades in grossiert zijn filosofische en maatschappelijke overpeinzingen, van de hoofdpersoon, en in de dialogen tussen de hoofdpersonen. Deze zijn duidelijk door de oud-Griekse literatuur geïnspireerd. De bijdehante gesprekken tussen Alkibiades en zijn gespreksgenoten lezen als dialogen van Plato in een vertaling door een Gerard Koolschijn of een Vincent Hunink.
Zeer uitgebreid zijn ook de beschrijvingen van militaire manoeuvres, van de landschappen en het weer. Ook hier laat Pfeijffer zich uitgebreid en traceerbaar inspireren door de klassieken, zowel qua vorm als qua inhoud. We herkennen onder andere Homeros en Pindaros in de omschrijvingen en dialogen, met zowel expliciete als impliciete verwijzingen. Het is onvermijdelijk dat de meesten daarvan je als lezer ontgaan, maar door deze verwijzingen en de herkenbare dialogen doet de sfeer van de tekst bijna authentiek aan.
Terwijl deze dat natuurlijk absoluut niet is – niet letterlijk en ook niet qua stijl. Pfeijffer vervlecht deze ingrediënten duidelijk met zijn eigen stijl. Zijn vaak belachelijk pompeuze wollige zinnen duren soms bladzijdenlang. Als lezer houd ik doorgaans meer van sober, kort en krachtig, en na het openen van het boek en het lezen van de eerste zinnen dacht ik bij mijzelf nog onwillekeurig: ‘oh mijn god, moet dit’, maar Pfeijffer komt er toch mee weg. Het boek is opmerkelijk leesbaar. Ondanks de lange en krullerige zinnen leest dit boek als een trein, niet in het minst juist door de flinke dosis humor en zelfspot waarmee deze krullendraaierij gepaard gaat, en de regelmatig terugkomende botte opmerkingen en grof taalgebruik die het ritme heerlijk weten te breken.
Het was niet zo dat we de oorlog als zodanig begonnen te verachten, of dat we de oude krijgshaftige waarden waaraan onze voorvaderen ons met hun monumenten bij voortduring glorieus herinnerden minder nastrevenswaardig vonden, maar na tien jaar waarin beide kampen heel veel roem en glorie voor zich hadden opgeëist maar niets praktisch hadden bereikt, begon aan beide zijden het besef door te dringen dat we ook iets anders met onze tijd konden doen, zoals geld verdienen, getrut met vee, een oogstfeest, naar het orakel van Delphi reizen of trouwen. Al was het maar voor de verandering.
“niet in het minst juist door ….”
Als het voorbeeld representatief is past Pfeijffer nog een andere truc toe: hij heeft vier zelfstandige zinnen aan elkaar gelijmd zodanig dat ze hun zelfstandigheid grotendeels bewaren. Vergelijk:
Laat ik aannemen dat het voorbeeld representatief is. Pfeijffer past nog een andere truc toe. Hij heeft vier zelfstandige zinnen aan elkaar gelijmd. Hij doet dat zo dat ze hun zelfstandigheid grotendeels bewaren.
Een lange zin wordt pas onleesbaar bij één grote boog.
Ik vond al dat het oorverdovend stil bleef wat betreft Alkibiades.
Maar deze bespreking was het wachten waard!
Al verwacht ik in de volgende aflevering nog wel een enkele bedenking aan te treffen ( ?)
En ben benieuwd wat dat dan zal zijn.
Zelf vind ik het het magnum opus van Pfeiffer.
Dank zijn de twee informatieve teksten van Kees Aalders kan ik opgewekt constateren dat ik veel te dom ben om dit boek van Pfeijffer te kunnen waarderen, en er dus ook geen tijd aan hoef te besteden. Dat komt goed uit want in de vier talen die ik kan lezen zijn zoveel interessante boeken gepubliceerd dat ik de rest van mijn leven wel onder de pannen ben.