
Ik ging naar Bonn om daar Bodi te zien. Ik zag Bodi. Een laatantieke krijger uit het Rijnland, begraven in Bislich, recht tegenover Xanten aan de Rijn. Een tijdgenoot van de geschiedschrijver Gregorius van Tours, die hem zou hebben aangeduid als een Frank. De grafheuvel van Bodi is in 1972 gevonden op een begraafplaats waar nog 900 mensen lagen. Aan de locatie te zien was zijn graf, dat al was geplunderd in de Middeleeuwen, erg belangrijk; de meeste andere graven waren simpeler. We kennen de naam van Bodi omdat die te lezen stond op een gouden zegelring die de plunderaars hadden laten liggen. Deze krijger was geletterd.
Of presenteerde zich als geletterd. Wat zou het zijn? Daar kun je een redenering over opzetten. Dan veranderen depotvoorwerpen in wetenschappelijke aanwijzingen, dan zie je een puzzel ontstaan en dan wordt het interessant. Het Rheinisches Landesmuseum heeft aan zulke puzzels een expositie gewijd. Het gaat daarbij niet, zoals de naam van de tentoonstelling suggereert, om Das Leben des Bodi, maar in de eerste plaats om de reconstructie van dat leven en in de tweede plaats om de betekenis van dat leven. En het gaat om vragen, niet om antwoorden.
Archeologische technieken
We weten dat het gaat om een man die werd begraven met een lamellenpantser, een glazen drinkbeker, een gouden zegelring en een zwaard aan een met edelstenen bezette gordel. Om van die grafvondsten te komen tot de reconstructie van een leven, is een hele batterij technieken nodig. Daarom bestaat de expositie uit twee delen: enerzijds de voorwerpen uit het graf van Bodi met vergelijkingsmateriaal, anderzijds uitleg over de diverse archeologische methoden.
Zo is met microscooponderzoek vast te stellen van welk materiaal de kleding was geweven en van welke houtsoort de situla’s waren geweest, de grote drankemmers die men in de Oudheid gebruikte bij feestelijke gelegenheden. Ook kun je zo zien hoe de edelstenen van de gordel zijn geslepen, wat een aanwijzing biedt voor de plek waar dit is gebeurd. Niet overal beheerste men dezelfde technieken.
Fysisch antropologisch onderzoek van het botmateriaal helpt begrijpen of de begravene een man of een vrouw was. De vanzelfsprekendheid waarmee archeologen elk skelet met wapens als mannelijk identificeerden, stond al voor de opkomst van het DNA-onderzoek ter discussie, en is in de jaren negentig voorgoed verlaten. Antropologisch onderzoek helpt ook vaststellen hoe oud iemand werd, wat ’ie at en aan welke aandoeningen ’ie leed.
Veel archeologische metaalvondsten zijn niet meer dan klompen roest. Röntgenlicht en computertomografie (“CT-scans”) helpen om driedimensionele beelden te maken van wat daar in zit. Heel mooi is een display van zeven glasplaten met zeven niveaus waarop een zwaard is gefotografeerd. Met röntgenfluorescentiespectrometrie valt de samenstelling van het metaal te onderzoeken en ontdekken onderzoekers waar het metaal vandaan kwam en met welke technieken smeden te werken gingen. Het museum legt het allemaal uit. Het leukst vond ik dat museummedewerkers met naald en draad – of beter: met naald en veter – zelf een lamellenpantserhemd in elkaar hadden genaaid. Let wel: diverse pantserhemden, want ze moesten nog ontdekken hoe het moest. Men schaamt zich er niet voor een proefstuk te tonen.
Elite
De man lag, zoveel had u inmiddels begrepen, begraven in een lamellenpantser. Een krijger dus. Maar hier is toch iets vreemds aan de hand, want in de zesde eeuw beschikten eigenlijk alleen de Avaren over lamellenpantsers. Misschien heeft Bodi het zijne wel buitgemaakt toen koning Sigibert I in 562 de Avaarse opmars tot staan bracht aan de Elbe. In elk geval: Bodi kon de kostbare, zeldzame wapenrusting verwerven en moet hebben gehoord tot de absolute elite.
Wat betekent het leven van iemand in de Frankische elite? Die was, net als in het Late Romeinse Rijk, gemilitariseerd. Bodi zal één rang onder een koning als Sigibert hebben gestaan, als hij niet een zelfstandige vorst was. Zijn residentie zal Xanten zijn geweest.
Bodi zal snoeverig hebben opgegeven van zijn contacten met de Byzantijnse keizer in het verre Constantinopel. Vergelijk het met de Byzantijnse schaal die tien jaar geleden in Oegstgeest is opgegraven: de post-Romeinse heerser van de Rijnmonding etaleerde wie hij kende. Op soortgelijke wijze lag in Bodi’s graf een goudstuk van Justinianus. Het kan zijn meegegeven in de mond, als het muntje dat men weleens meegaf voor Charon, de veerman die de doden over de Styx zette.
Religie
Maakt dat Bodi tot een heiden? Of was hij een christen die een heidens gebruik voortzette? Bedenk hier hoe weinig we weten. Een eeuw eerder was de Frankische koning Clovis zeker christen. De aanname dat diens vader Childerik het niet zou zijn geweest, is alleen maar gebaseerd op een legende die luidt dat Clovis zich bekeerde en dus, bij implicatie, wel een heidense vader zou hebben gehad. Maar over de toenmalige dooprituelen weten we weinig en die legende, een eeuw later opgetekend door Gregorius van Tours, is niet bepaald geloofwaardig. Het aanvullende argument was lange tijd dat christenen niet met paarden werden begraven en dat Childerik wel met paarden is begraven, maar het graf van de christelijke koning Rædwald in Sutton Hoo bewijst dat dit argument geen hout snijdt.
Kortom, we weten het allemaal weer eens niet. Kunnen het ook allemaal niet weten. En we moeten oppassen dat we niet ons vooroordeel dat je óf heidens óf christelijk bent, projecteren op een tijd waarin die grens niet scherp was.
Vergelijkingsmateriaal
Ik had graag kunnen fotograferen, zodat ik u de voorwerpen uit het graf van Bodi kon tonen, maar dat was verboden. De voorwerpen zijn overigens niet heel spectaculair, maar het vergelijkingsmateriaal is dat wel. De Heer van Morken, een jongere tijdgenoot van Bodi, ontbreekt niet. Mooi glaswerk uit het Rijnland, diverse stukken uit Langobardisch Italië. Daaronder een plaat van verguld koper uit de tijd van koning Agilulf, een generatie na Bodi, waarop soldaten in lamellenpantsers staan afgebeeld. Ik was blij voor het eerst de vondsten uit de opgravingen (uit 2010) uit Trezzo sull’Adda eens te zien: een zwaard, een schildknop, een speer, goudbeslag en weer een gouden ring. Bijzonder waren een Tibetaans lamellenpantser en een schild uit Zweden.
Een krijger als Bodi had natuurlijk een Gefolgschaft. Het museum documenteert die met vondsten uit Bad Wünnenberg-Fürstenberg. Het reliëf van een Frankische infanterist uit Niederdollendorf dat ik had verwacht, was er niet.
Om naar de beginvraag terug te keren: of Bodi zelf kon lezen wat er op zijn ring stond, we weten het niet. Ik wil, omdat er ook een ring is van een Hilderberti Regis, niet uitsluiten dat de /i/ van Bodi een poging is een genitief te schrijven en dat de man eigenlijk Bodo of Bado of Baudo heette. Het kan iets betekenen als “gebieder”, dus het zou ook een titel kunnen zijn, al staan op ringen doorgaans eigennamen. Sowieso resteert de vraag welke taal deze man sprak: Frankisch, vanzelfsprekend, maar ook een late vorm van Latijn?
Er blijft veel te puzzelen over.
Expositie
De tentoonstelling Das Leben des Bodi is nog tot 15 oktober te bezoeken; de catalogus (vol korte essays) kost €36.
Das Leben des Bodi is inderdaad een fascinerende tentoonstelling en dat geldt ook voor de catalogus. Eén aspect laat Jona hier onderbelicht en dat is het feit dat hij behoorde tot een groep die we gemakshalve ‘Rijnfranken’ plegen te noemen en waar we in principe maar heel weinig van afweten. ja, we kennen uit de bronnen Sigibert, de tijdgenoot van Hlodovic (Clovis op zijn Frans) en natuurlijk Arpvar van Krefeld-Gellep en de heer van Morken, van wie we nu een fraaie gezichtsreconstructie kennen, maar we weten nog veel te weinig en dat heeft te maken met het probleem van de 4de-eeuwse Salische Franken. Die worden in de oudere literatuur vooral in het Maas-Demer-Scheldegebied (Toxandrië) geplaatst, maar dat was tussen circa 280 en circa 400 volledig onbewoond. Matthias Becher heeft erop gewezen dat Julianus ze wellicht rechtstreeks aan de Rijn heeft geplaatst om zo de grens mee te helpen bewaken. Het is in die gedachte wel mogelijk dat de genoemde Frankische elite aan deze groepen gerelateerd kunnen worden. Kortom, Bodi is een nieuwe schakel in onze kennis van het gebied van de Rijnfranken en dat is broodnodig!
Dank u wel. Dit is mooie extra informatie!
Ja, dat is een heel goede tentoonstelling. En zoals je eerder hebt geschreven: we hebben meer van zulke uitleg nodig. Misschien kan Bodi op reis naar Nederland en tonen hoe het kan?
Het verbaasde me al dat je pas zo laat hierover schreef.
Filmpje Bodi: https://www.youtube.com/watch?v=BsUzMIHb6R0.
“Het leukst vond ik dat museummedewerkers met naald en draad – of beter: met naald en veter – zelf een lamellenpantserhemd in elkaar hadden genaaid. Let wel: diverse pantserhemden, want ze moesten nog ontdekken hoe het moest. ”
Ja, en dat vind ik dus niet leuk maar heel jammer. Want het geeft zo typisch weer hoe men in Duitse musea omgaat met kennis die bij reenactors al lang bekend is, maar genegeerd wordt omdat zo’n reenactor geen titel heeft. Ikzelf en mijn collega’s hebben dit al veel te vaak meegemaakt dat je in een gesprek met een archeoloog over kennis die jij al jaren hebt je mening niet kwijt kunt, terwijl de archeoloog in een boek zit te bladeren dat hij/zij nog niet eerder gelezen heeft maar jij al tien jaar geleden, en nog vele andere daarna. Maar ja, geen graad he.. In Nederland en en het Verenigd Koninkrijk gaat men totaal anders met die aanwezige kennis om, gelukkig.
Leuk voor het knutselen van die museummedewerkers, maar eigenlijk was het verloren tijd. En in menig Duits museum hangen de fibulae nog steeds ondersteboven.
Wat een zuur. Re-enactors zijn geen experimenteel archeologen.
Nee, maar re-enactors doen wel aan experimentele archeologie. Ik kan me bij Roberts ergernis wel iets voorstellen.
Dank Jona. Ik spreek hier uit eigen ervaring en ik zou toch graag een inhoudelijke reactie krijgen die mogelijk op kennis en niet op aanname is gebaseerd. Weet dhr van Nimwegen meer van de gemiddelde kennis van reenactors of gaat hij er voetsstoots van uit dat archeologen per definitie meer weten van alle zaken?
Volgens mij stip je hier hét kernprobleem aan waar de oudheidkunde momenteel mee worstelt: de unknown knowns. Het kan gaan om experimentele archeologie die niet weet wat re-enactors al weten, maar het kan ook gaan om classici die negeren wat archeologen vertellen (bijvoorbeeld dat je geen tijd aan unprovenanced papyri moet verspillen omdat je medeplichtig wordt aan heling), om archeologen die de taalkunde negeren en rare dingen zeggen over Baetasii, over Flevum, over Herwen of over een leeggelopen Nederland.
Er zijn mensen die in een onderzoeksschool zitten opgesloten zitten, een expositie maken over Domitianus en niet weten dat er een goed proefschrift over de Fiscus Judaicus is. Er zijn Nijmegenaren die niet weten dat er in Italië een inscriptie is gevonden die een bezoek van Domitianus documenteert.
En mijn persoonlijke ergernis: iedereen aan de universiteit neuzelt over kennisdeling en komt dan met niet meer dan onderbuikgevoelens.
Het punt is niet eens zozeer dat mensen te weinig weten, maar dat ze zo weinig weten dat ze niet bedenken dat ze onvoldoende weten. Ik word geen leuker mens van de ergernis.
“Maar hier is toch iets vreemds aan de hand, want in de zesde eeuw beschikten eigenlijk alleen de Avaren over lamellenpantsers. ”
Tsja dat krijg je dan Jona, want dat heb ik niet gezegd en het klopt ook niet. Romeinen vochten er ook al mee, en dit kan heel goed een geschenk zijn geweest vanuit Constantinopel.
Voor een voorbeeld van zo’n zesde-eeuws pantser, de Isola Rizza schaal uit noord-Italië:
https://en.wikipedia.org/wiki/Isola_Rizza_dish
Wat een zuur, andermaal.
Zo kan ‘ie wel weer.
Ik liet me inderdaad meeslepen door mijn ergernis. Mijn excuus.
Alleen aan Jona of ook aan mij? Dit ging namelijk tussen mij en Jona maar andermaal krijg ik weer een persoonlijk negatieve reactie op iets waar dhr van Nimwegen geen kennis van heeft maar zich blijkbaar toch aan weet te ergeren. Mochten de excuses ook aan mij zijn geweest dan mag men dit laatste als niet geschreven beschouwen.
De datering van die schaal is omstreden. In Verona houden ze het op vroege zevende eeuw. De Bodi-catalogus noemt dateringen tussen de vijfde en zevende eeuw maar neigt naar de zesde.
Het historiografische probleem is, denk ik, ten diepste dat als het gaat om het Oost-Romeinse Rijk, wetenschappers nog weleens een blinde vlek hebben voor de creativiteit die er altijd is geweest. Dat ze van de Avaren iets zouden hebben overgenomen, zou duiden op een innovatie die men niet heeft willen zien. Dus moest de overname eerder en is men dingen die kant op gaan dateren.
Een ander aspect: over de Steppenomaden wordt eigenlijk nog altijd beweerd dat het barbaren waren. Maar dat is werkelijk niet waar. Dus ik zou de Avaren iets meer krediet willen geven.
Dat gezegd zijnde, ik had Oost-Rome natuurlijk kunnen noemen.
Heel lang is aangenomen dat bepaalde wapenrustingen zoals lamellenpantsers of spangenhelmen typisch Germaanse of Aziatische ontwikkelingen waren. Totdat door bijvoorbeeld de analyse van het metaal duidelijk werd dat het ijzer uit Romeinse mijnen afkomstig was, en dus de stukken uit Romeinse arsenalen. Dat wierp een ander licht op de ontwikkeling en verspreiding ervan.