Literatuurlijst

Ik heb al eens eerder geschreven over problemen waarmee je wordt geconfronteerd als je probeert de Oudheid aan het grote publiek uit te leggen. Journalisten falen en wetenschappers gaan niet zelden misleidend te werk. De prietpraat waar ik afgelopen donderdag over schreef is een voorbeeld: als journalisten hun feiten hadden gecontroleerd, zouden ze hebben gezien dat de archeologen weer eens een nieuwtje recycleden, dit keer met nieuwe plaatjes.

Laten we er niet omheen draaien: in de geesteswetenschappen is de voorlichting niet meegegroeid met het scholingspeil van de burgers. Momenteel heeft een kwart tot een derde van de westerse bevolking een hogere opleiding. Die mensen zijn in staat goede vragen te stellen én de fouten te herkennen die de hyperspecialistische wetenschappers onvermijdelijk maken als ze generalistenwerk doen, zoals iets uitleggen aan het publiek.

Ik herinner me een oudhistoricus die tijdens een lezing de Joodse auteur Flavius Josephus typeerde als farizee, een opmerking kreeg uit de zaal dat dit achterhaald was en na nog zo’n opmerking zijn gezag kwijt was. De combinatie van een hoogopgeleid publiek en onvoldoende generalistisch gevormde academici leidt tot scepsis over het wetenschappelijk bedrijf, een scepsis die niet altijd terecht is maar soms wel degelijk hout snijdt.

Een tweede probleem is dat het informatieaanbod zo sterk is gegroeid, dat de consument noodgedwongen selecteert, waardoor de universiteit is komen te concurreren met andere aanbieders van informatie. Vrijwel alle disciplines benadrukken daarom wat hun informatie maakt tot de beste die er is: hun methode. Ik verwijs nog maar eens naar de aanbeveling van de KNAW/JA dat het uitleggen van het wetenschappelijk proces belangrijk is. De oudheidkunde laat dit achterwege, zodat veel mensen denken dat er in dat vak geen wetenschappelijke methode is en dat iedereen wel een bijdrage kan leveren. Dan is er alle ruimte voor kwakhistorici als Tom Holland en kan een charlatan als Reza Aslan spreken in de aula van de UvA.

Als dan ook nog eens de beste informatie wordt verborgen op betaalsites terwijl bij digitaliseringsprojecten rechtenvrije (lees: verouderde) literatuur online wordt geplaatst, moet je er niet van opkijken als allang weerlegde interpretaties, zoals Jezus als mythisch figuur, weer terugkeren. Bad information drives out good.

De oudheidkundige disciplines, die betekenisloos zijn zolang de inzichten niet ter beschikking staan van de burger, zijn niet met hun tijd (en met u) meegegaan. Ik rond op dit moment mijn boek Israël verdeeld af en zou aan het einde graag een ladder van titels geven waarmee de lezer zo ver naar de wetenschap kunt klimmen als hij zelf wil.

  • Eerst zou ik dan de populair-wetenschappelijke boeken hebben genoemd, waarin de feiten staan gepresenteerd. Op dit eerste niveau – zeg maar dat van het tijdschrift Kijk en de algemene uitleg op de wandborden van een museumzaal – gaat de wetenschap op haar hurken zitten en vereenvoudigt ze de zaken om interesse te wekken.
  • Daarna zou ik de populair-wetenschappelijke titels hebben genoemd waarin de methode wordt uitgelegd. Dit is het niveau van Natuurwetenschap en techniek en de uitleg bij de voorwerpen in de vitrines in een museum: hier wordt de burger in de richting van de wetenschap omhoog getrokken.
  • Vanaf dit tweede niveau zou u gereed moeten zijn om de grenzen van de wetenschap te verkennen en ik zou de lezer van mijn boek enkele titels hebben gesuggereerd.

Zo zou het moeten, maar wat in vrijwel alle disciplines mogelijk is, is dat niet in de oudheidkunde. Zij verwaarloost al vele jaren het tweede niveau, dat zo noodzakelijk is om scepsis te pareren. Mijn evangelische vriend Jan Pieter van de Giessen wees me er onlangs op dat wie meer wil weten over de Q-bron nergens een website of een boek vindt waarin het in voldoende detail wordt uitgelegd. Zolang de geesteswetenschappen hun voorlichtingstaak (een wettelijk voorschrift dat toch echt is vastgelegd in universitaire functieomschrijvingen) verwaarlozen, kan ik hem niet kwalijk nemen dat hij niet overtuigd raakt van het bestaan van Q. Als geen wetenschapper het adequaat uitlegt, mag je van de burger niet verwachten dat hij de wetenschap kritiekloos vertrouwt.

Ik kan dus, en dit is toch van de gekke, mijn boek niet voorzien van een literatuurlijst waarmee ik de lezer op elk niveau bedien. Ik zal verwijzen naar wat websites, wat vertalingen en wat boeken die in kwaliteit variëren van alleszins redelijk tot heel goed, maar die zijn alleen geschikt voor een allereerste kennismaking. Het ontbreekt aan boeken die de lezer naar de wetenschap brengen.

In beleidsbargoens: de geesteswetenschappelijke kennisinfrastructuur is ingestort. Dat roept een even simpele als urgente vraag op: wat is de waarde van de geesteswetenschappen als de inzichten niet bij de burger komen? Is het onderzoek dan niet als een muziekstuk dat niet wordt uitgevoerd?

Deel dit:

10 gedachtes over “Literatuurlijst

  1. Mark van Loosdrecht

    Het is niet alleen een probleem van communicatie, dat bestaat ook in de beta wetenschappen. Er is behoefte om geesteswetenschappen met een ingenieursbenadering te ontwikkelen naast de bestaande geesteswetenschappen.

  2. mnb0

    “Ik herinner me een oudhistoricus …..”
    Oef. Elke goede ervaren leraar weet wat in dat geval de juiste reactie is: “dat zal ik thuis natrekken.” Leerlingen en zelfs kinderen zijn nl. precies zo als toehoorders. Ik herinner me dat in de vierde klas mijn juf vertelde dat spinnen insecten waren. Natuurlijk stak ik mijn vinger op en verbeterde haar (ik was toen al net zo erg). Ze hield vol. Nooit ben ik in één jaar zo vaak buiten de klas gezet als bij haar.

    “Ik kan dus, en dit is toch van de gekke …..”
    Op je analyse valt uiteraard niets af te dingen. Maar merkwaardig genoeg spreek je hier jezelf enigszins tegen. Ik doel op “Het Boek is Dood.” Als dat juist is zijn literatuurlijsten volstrekt achterhaald. Laten we eerlijk wezen. Hoeveel lezers zullen aan de hand van jouw lijst extra boeken gaan aanschaffen? Ik heb dat nooit gedaan.
    De functie van een literatuurlijst is anders. Het laat zien dat de auteur zijn/haar werk grondig heeft gedaan. Lezers die betreffende boeken al bezitten zullen kunnen beoordelen of de auteur niet uit zijn/haar duim zuigt. Onder “Het Boek is Dood” haalde ik al schaakboeken aan. Daar werkt het precies zo.
    Dus mi is je remedie voor de ingestorte kennisinfrastructuur niet de juiste. Juist hier moeten jij en je collega’s internet naar de hand zetten. Natuurkundigen doen dat al vrij lang. Ik kan je binnen een paar minuten relevante links over de Multiversum hypothese geven. Sommige daarvan gaan tot op het tweede niveau. Voor het derde niveau is internet niet geschikt. Merkwaardig genoeg heeft jouw vak daarbij een potentieel voordeel. Om de Multiversum hypothese tot in de finesses te doorgronden is een hoop wiskundige bagage nodig. Maar weinig mensen hebben die; ik niet bijvoorbeeld. De sprong van het tweede naar het derde niveau zou voor oudheidkundigen dus kleiner moeten zijn. In de geschiedkunde van de Moderne Tijd heeft men dat ook door. De boeken van Overy en Kershaw lezen als een trein en zijn toch wetenschappelijk volkomen solide.
    Je hebt dus wel degelijk reden tot optimisme. Het werk moet alleen wel gedaan worden. Omdat niemand anders het wil of kan doen blijft over: jij. Ik heb soms met je te doen. Aan de andere kant schijnt zoiets de menselijke aftakeling die met ouderdom komt aanzienlijk te vertragen.

    1. mnb0

      Het eerste wat je moet doen in zo’n geval is het CV van de auteur opsporen. Humphreys heeft er geen. Doherty wel, maar op zijn site blijkt hij alleen maar aan tekstinterpretatie te doen. Price is geen oudhistoricus maar afgevallen theoloog en zou daarom door alle Jezusmythologen gewantrouwd moeten worden.
      Met het CV van Brodie is zo te zien niets mis. Samen met Carrier zou hij dus wel eens de sterkste case te kunnen opbouwen voor Jezusmythologie.

  3. mnb0

    Ik ben het met DallasCowboy eens:

    “I think you should write a book in response to Richard Carrier’s new book”
    Ken Humphreys is een idioot van een pseudowetenschapper, een samenzweringstheoreticus. Robert Price is een theoloog. Merkwaardig, de atheisten die anders zo op theologen neerkijken (ook ik doe dat) en dan met Price weglopen. So much for skepticism. Maar Richard Carrier is een bonafide oudhistoricus (nou ja, misschien niet bonafide, dat kan ik niet beoordelen).

    http://www.richardcarrier.info/cv.pdf

    Dus ja, als je een boek wilt schrijven over de wetenschappelijke methode in oudheidkunde dan biedt hij een uitstekende kapstok, lijkt me.

  4. @ het onderwerp van de blogpost: vaak vind je in wetenschappelijke inleidingen tot het NT (bijv. Kümmel, Conzelmann/Lindemann, Schnelle) een vrij grondig overzichtshoofdstuk over het synoptische probleem, met doorverwijzingen naar de ‘echte’ vakliteratuur. Voor NT-ici is dit de meest voor de hand liggende plek om teksten van deze categorie onder te brengen.

    Overigens duikel ik via een snelle zoektocht ook de volgende titels op:
    – Mark Goodacre, The Synoptic Problem: A Way Through the Maze (met als eigen standpunt een minderheidsvisie).
    – Adelbert Denaux en Marc Vervenne, Synopsis van de eerste drie evangeliën (met uitgebreide inleiding).

    Dit zijn, als ik het goed zie, allemaal teksten op academisch niveau, maar niet voor specialisten geschreven. Nederlandstalige literatuur wordt helemaal karig natuurlijk.

    Verder deel ik de verbazing/verontwaardiging over het gebrek aan toegankelijke literatuur van goede kwaliteit over deze onderwerpen.

    @ de discussie hierboven:
    Het scepticisme jegens theologie is begrijpelijk, maar is wel problematisch, want een sweeping statement. Cruciaal is namelijk a. wat je onder ’theoloog’ verstaat en b. welke methode de ’theoloog’ hanteert.
    a. Theologen heb je in soorten en maten. Een systematisch theoloog verhoudt zich tot een oud-/nieuwtestamenticus als een filosoof tot een filoloog. Een Bijbelwetenschapper is feitelijk een classicus/hebraïcus/’semitoloog’ die zich in een bepaald corpus heeft gespecialiseerd.
    b. Zo lang een oud-/nieuwtestamenticus de historische methode hanteert, kan je hem/haar 100 x theoloog noemen, maar dat is dan niets anders dan bevooroordeelde etikettenplakkerij. Bijbelwetenschap heeft natuurlijk wel als eigenaardigheid dat er veel christenen rondlopen, en dat op sommige confessioneel gebonden instituten zelfs een uitgesproken conservatieve (i.e. niet kritische) benadering van de Bijbel wordt voorgestaan. Maar zelfs daar kunnen goede publicaties vandaan komen. De leidende namen en instituten in het veld hanteren echter de gewone kritische benadering.
    Conclusie: het etiketje ’theoloog’ zegt niet zoveel, en is eigenlijk misleidend. In historische discussies over jodendom, christendom en Bijbel zijn alleen historische argumenten toegestaan, en het maakt niet uit wie er aan de discussie meedoen, zolang men zich maar aan de spelregels houdt.

    1. mnb0

      Ik noem een oud-/nieuwtestamenticus die de historische methode hanteert, begrepen als een afgeleide van de wetenschappelijke methode, geen theoloog. Idem voor bijbelwetenschapper (de hoofdletter verraadt eveneens een vooroordeel middels etikettenplakkerij).
      Kortom ik gebruik de term theoloog in enge zin. Dat dat geen bevooroordeelde etikettenplakkerij is kunt u zien aan mijn uitgesproken twijfels omtrent de Jezusmytholoog Robert Price – een theoloog, inderdaad.

      “zolang men zich maar aan de spelregels houdt”
      Van een natuurkundeleraar als ik kan men niet verwachten dat ik bekend ben met de spelregels die in de oudheidkunde gelden. Waarom zou men dat dan wel verwachten van theologen, voor zover ze geen geschiedkundige opleiding geschiedenis gehad?
      Tenslotte is mijn negatieve houding jegens theologen het resultaat van inductie, niet van deductie. Een goed voorbeeld is de voormalig natuurkundige John Polkinghorne.

      http://blog.case.edu/singham/2009/07/01/why_people_believe_in_god2_when_good_physicists_get_theology

      “God’s act of creation would not only have involved a divine kenosis of omnipotence, resulting from allowing a creaturely other truly to be itself, but also a divine kenosis of omniscience, arising from allowing the future to be truly open.”

      Zo iemand moeten we liever niet geschiedkundig onderzoek toevertrouwen (noot: dat pretendeert Polkinghorne dan ook niet, voor zo ver ik weet).

      Ik ken ook een theoloog in enge zin, Joost Tibosch, die glashelder en volstrekt logisch formuleert (en ook al niet pretendeert geschiedkunde te bedrijven). Ik heb hem dan ook eens gevraagd een boek te schrijven, maar hij heeft er geen zin in. U kunt hem vinden op de blog van Paul Delfgaauw – een schoolvoorbeeld van iemand die alle wartaal en onlogica slikt zolang het maar in zijn straatje past.

      1. @mnb0
        Bedankt voor je reactie. Het is nu duidelijk dat je theologen in engere zin bedoelt.

        Nog enkele puntjes ter reactie:
        1. Bijbelwetenschapper schrijf je met een hoofdletter volgens Onze Taal. Zie https://onzetaal.nl/taaladvies/advies/bijbel-bijbel. Bijbelwetenschapper met kleine letter is iemand die onderzoek doet naar exemplaren van de Bijbel (kerkbijbels, zakbijbels, antieke bijbels etcetera). 🙂
        2. Alle theologen die een klassieke opleiding theologie/godgeleerdheid hebben gedaan, zijn geschoold in Hebreeuws en Grieks en literair en historisch onderzoek. Ze kennen dus als het goed is (!) de spelregels. Of alle theologen in engere zin zich daaraan houden is vraag 2. En of dat een probleem is weet ik niet, zo lang men maar niet pretendeert wel het historische spel te spelen.
        3. Los van het historische onderzoek over de quote van Polkinghorne. Inderdaad is dit jargon, en je moet iets van (proces)theologie begrijpen om het te kunnen volgen (dat doe ik en ik begrijp de quote meteen). De meneer die er in de gelinkte tekst kritiek op heeft, stelt denk ik onterechte voorwaarden aan filosofisch/theologisch taalgebruik. 🙂 Ik ga als niet-beta toch ook geen natuurkundigen afschrijven omdat ze voor mij onbegrijpelijk teksten en formules produceren? Goed, dit terzijde.

  5. Knotwilg

    Dat je dit typisch vindt voor de geesteswetenschappen inz. de oudheidkunde, komt doordat je daarin zoveel inzicht hebt dat het je opvalt. Bij mij geldt hetzelfde als wiskundige. Ik merk rondom mij hoe hoogopgeleide mensen een wiskundige intuïtie hebben die niet verder reikt dan wat wij in Vlaanderen “de regel van drie” noemen en jullie “kruiselings vermenigvuldigen”. Zodra een fenomeen zich niet lineair gedraagt is men in de war. De doorsnee hoogopgeleide zal meehuilen in het bos dat “men met statistiek alles kan bewijzen”. Iets als de paradox van Simpson ziet men elk jaar een paar keer in de krant verschijnen. Het verschil tussen correlatie en causaliteit begint langzaam door te dringen in het publiek debat, dankzij een stroom van populariserende werken, waarvan “Thinking fast en slow” van Kahneman, het meest aanbevelenswaard is. Echte intellectuelen noemen dat dan weer een cliché zodat het publiek zich gestraft weet voor het opkrikken van zijn wiskundig-statistisch-psychologische intuïtie. Ik vermoed dat economen zich eveneens de haren uitrukken als een politicus weer eens een variant bedenkt op de “broken window phallacy”.

    Kortom, ik sympathiseer met je verzuchting, maar dan eerder vanuit gelijkaardige ervaring dan vanuit een diep medelijden voor de oudheidkundige discipline.

Reacties zijn gesloten.