Caesar in Kessel: terugblik (1)

Een Bataafse ruiter, of althans een Bataaf met twee paarden (Valkhofmuseum, Nijmegen)

Het is alweer een tijdje geleden dat Julius Caesars aanwezigheid in de Lage Landen in het nieuws was: VU-archeoloog Nico Roymans meende dat hij de plek had gevonden waar de Romeinen de Usipeten en Tencteren had afgeslacht. Caesars woorden daar, context hier, belang daar. U hoeft geen professionele oudheidkundige te zijn om te vermoeden dat zo’n claim kan rekenen op kritiek. Een goed gedocumenteerd voorbeeld is het stuk van Evert van Ginkel dat u, als de materie u boeit, zeker moet lezen.

Caesar in Kessel is onder oudheidkundigen the talk of the town. Daarbij valt op dat in de discussie bepaalde types argumentatie steeds terugkeren. Men bewandelt steeds dezelfde paden. Eén ervan is bijvoorbeeld dat de vondsten ook anders kunnen worden uitgelegd – namelijk als een offerplaats – en dat Roymans dat ook zelf wel heeft gedaan. Het is bij archeologen, en vermoedelijk bij de meeste wetenschappers, een natuurlijke reflex om te kijken naar de feiten, de data, de empirische basis.

Andere paden, waarvan ik er latere een paar zal noemen, worden daarentegen niet afgelopen. Zoals wetenschappers tijdens hun opleiding aanleren welke onderwerpen voor hun vakgebied belangrijk zijn en welke niet, zo leren ze ook bepaalde typen argumentatie herkennen als overtuigender dan andere. Een mens kan niet alles onderzoeken, een mens kan niet alle argumenten proberen, en dat geldt a fortiori in een tijd waarin studenten in vier jaar worden klaargestoomd en tot overmaat worden gedwongen inefficiënt te studeren. Dan raak je niet vertrouwd met elk mogelijk relevant type argumentatie.

Zolang je je ervan bewust bent dat je concentratie op datgene wat traditioneel geldt als belangrijk tegelijkertijd een oogklep is voor dingen die wel degelijk belangrijk zouden kunnen zijn, is er niets aan de hand. Maar dat is nu net het probleem met Caesar in Kessel: het wordt besproken door archeologen alsof het een archeologisch onderwerp is waarbij de zaken waartoe archeologen zich traditioneel beperken ook de enige relevante zijn. We hebben echter te maken met een onderwerp op het snijvlak van archeologie en filologie. Er zouden, in de discussie over Roymans’ claim, ook andere paden bewandeld kunnen worden.

Ik zeg niet – en dit zeg ik met enige nadruk, omdat we langzamerhand een discussieklimaat hebben waarin iedere gedachte, iedere mening bij voorbaat wordt ingedeeld in “voor” of “tegen” – kortom, ik zeg dus niet dat de huidige discussie verkeerd is. Ik constateer dat bepaalde discussiepaden die bij dit onderwerp openliggen, zijn genegeerd doordat archeologen kozen voor vertrouwde types argumentatie. Men blijft, om zo te zeggen, schaken hoewel het speelbord inmiddels groter is geworden en er ook damschijven op staan.

De gewoontes van de onderzoekers, en niet het onderwerp zélf, bepalen het debat, dat daarmee minder rijk is dan het zou kunnen zijn.

[Wordt deze week dus vervolgd. Maar eerst even wat andere dingen.]

Deel dit:

5 gedachtes over “Caesar in Kessel: terugblik (1)

  1. Ton Spamer

    Een opmerkelijke omissie in veel -zo niet de meeste- archeologische discussies is de toponymie. De naam Kessel komt ergens vandaan. Daar heb je de archeologie niet voor nodig maar de wetenschap der toponymie. Wat was daar vroeger dat tot deze naamgeving leidde? Daar hoor je archeologen nooit over. Overigens beschouwen ook veel medievisten de toponymie niet als hulpwetenschap.

    1. Klopt. En inderdaad: “Kessel” is wellicht afgeleid van “castellum”. Indien dit klopt, is er mogelijk een keer een Romeins fort geweest.

      Ik begrijp wel dat de naamkunde een beetje in onbruik is geraakt. Er zijn veel rare conclusies geweest. Maar het kind is met het badwater weggegooid.

    2. Toponymie is belangrijk maar kan ook een immense valkuil zijn. De hunebedden zijn niet door de Hunnen gebouwd. Het Engelse heuvelfort Wandlebury werd niet door de Vandalen aangelegd. De bewoners van de Britse eilanden vóór Julius Caesar spraken geen Germaanse taal. De tijd die ik kwijtgeraakt ben in zinloze discussies over een nederzetting uit de Bronstijd met een naam die niet verder teruggaat dan de 16de eeuw krijg ik nooit meer terug.

  2. Ton Spamer

    Dan hier iets serieus op basis van wetenschappelijk gecontroleerde documenten. De oudste vormen voor Kessel (NB) zijn: 997 (cop.13e e.) Casella, 1312 Kessele, Kesle.
    Voor Kessel (L) zijn dat: (falsum 10e e.) 950 in loco Cassallo, 1107 Cassele, 1118 Caesle, 1129 Kessile, 1134 Kesselo.
    Kassel (Dtsl.) -tot 1926 Cassel – kent als oudste vorm 913 Chassalla.

    Taalkundig is het verantwoord om uit te gaan van een oudere vorm met -t-, d.w.z. lat. -castrum-. Dat geldt bijv. duidelijk voor Cassel in Noord-Frankrijk. Maar het is taalkundig even verantwoord om uit te gaan van een lat. -casella- (klein huis).
    De eerste vermelding van dit Kessel is in een document waarin keizer Otto III zijn eigendommen in Marsna (Maren) en Casella aan bisschop Notger van Luik schenkt. Meer dan enkele boerderijen, gelegen op oeverwallen en rivierduinen waren er toen nog niet. Pas in de 14e eeuw is er een kasteel gebouwd. De grote Romeinse tempel dateert van ca. 100, dus van 150 jaar nà Caesar.

    Om Kessel (NB) meteen maar een castrum of castellum cadeau te doen is daarom niet erg voor de hand liggend. Van een castellum naast de plaats van de veldslag is bij Caesar volgens mij geen sprake. Als dat er wel gelegen zou hebben lijkt het mij niet erg waarschijnlijk dat de Tencteren en de Usipeten juist dáár naartoe trokken . Dat pleit ervoor dat er géén castrum of castellum lag.
    Wat betekent dit voor de waarschijnlijkheid van een veldslag daar? M.i.iets positiefs. In de discussies ben ik hierover echter niets tegengekomen.

    1. Ik zei niet dat het castellum er stond in de tijd van Caesar. 😉 Zoiets als Cuijk zou best kunnen. Maar je hebt gelijk dat ook casella een optie is en misschien wel een betere.

Reacties zijn gesloten.