Makkabeeën en methode (1)

Alexander de Grote (Museo Barracco, Rome)

In 332 v.Chr. voegde Alexander de Grote Judea toe aan zijn groeiende rijk. Vergeleken met zijn eerdere en latere veroveringen was het geen belangrijke aanwinst, maar dat veranderde na zijn dood, toen zijn kolonel Ptolemaios een koninkrijk voor zichzelf begon in Egypte. Dat land kan alleen over zee en door de woestijn worden benaderd en was daarom betrekkelijk eenvoudig te verdedigen, maar Ptolemaios nam het zekere voor het onzekere en bezette ook de plaatsen waar aanvallers zich konden voorbereiden, zoals het “Holle Syrië”, ruwweg het huidige Israël en Libanon. Ineens was Judea van groot strategisch belang.

De verdediging van Egypte was nog actueel ook. Niet alleen was er een potentiële aanvaller, hij was ook machtig en bezat een motief. Seleukos, een andere kolonel uit het leger van Alexander, gold als diens rechtmatige opvolger in Azië. Omdat Ptolemaios Seleukos ooit had geholpen, achtte deze het oneervol een oorlog te ontketenen, maar de afstammelingen van de twee mannen trokken in de derde eeuw niet minder dan vijf keer ten strijde. Uiteindelijk wist Antiochos III de Grote, een betachterkleinzoon van Seleukos, het Holle Syrië te veroveren.

Daarbij speelde de joodse hogepriester Simon een belangrijke rol. Op het juiste moment liep hij over van de Ptolemaïsche naar de Seleukidische zijde. Als tegenprestatie beloofde de nieuwe koning offers in Jeruzalem, erkenning van de Joodse Wet en een belastingverlaging van 300 tot 200 talenten per jaar.

In 190 werd Antiochos echter verslagen door de Romeinen, die hem een zó hoge schatting oplegden dat ook zijn opvolger Seleukos IV nog moeite had de begroting sluitend te krijgen. Op zoek naar geld lijkt hij Judea het oude belastingtarief weer te hebben opgelegd, en toen het geld niet rap genoeg werd afgedragen, kwam generaal Heliodoros het innen. We weten niet precies hoe dit afliep, omdat onze enige bron, het Tweede boek Makkabeeën, op het moment suprême niets meer biedt dan een legende over een bovennatuurlijke ingreep. We hebben meer duidelijkheid over het vervolg: Heliodoros keerde terug, ruimde koning Seleukos uit de weg en verving hem door diens broer.

De nieuwe heerser was Antiochos IV, die bij zijn troonbestijging in 175 v.Chr. werd begroet als manifestatie van een god: epifanes. Ook hij zat om geld verlegen en luisterde daarom met belangstelling toen Jason, de broer van hogepriester Honi, hem meldde dat de Joden goed waren voor zeker 360 talenten. De koning zal nog geïnteresseerder zijn geraakt toen Jason toevoegde dat vanuit een ander fonds 80 talenten konden worden betaald en dat Jeruzalem 150 talenten overhad voor het privilege een sportschool te mogen bouwen. De koning begreep de hint, verving de ene broer door de andere en verhoogde de belastingen.

Belastingverhogingen zijn zelden leuk maar er stond iets tegenover. Voortaan konden Joodse jongens – althans degenen die het geld hadden om naar de sportschool te gaan – meedoen aan de sportwedstrijden in het Seleukidische Rijk. Zo vonden ze aansluiting bij de rijkselite, waar prestigieuze ambten konden worden verworven. Voor het gros der belastingbetalers was dit vanzelfsprekend niet weggelegd, en het lijkt erop dat de ongelijke verdeling van lasten en lusten leidde tot spanningen.

Er speelde echter meer: de wetgeleerde Ezra had assimilatie verboden. Wie de naar hem genoemde tekst beschouwde als onderdeel van de Bijbel, kon alleen concluderen dat de hogepriester, door te streven naar aansluiting bij de rijkselite, afvallig was geworden. Jason zal dat anders hebben gezien, want de canon van de Bijbel lag in die tijd niet vast. Velen vonden dat de heilige schrift bestond uit alleen Genesis, Exodus, Leviticus, Numeri en Deuteronomium, en hadden aan Ezra geen boodschap.

Zo speelden drie kwesties tegelijk: onvrede over de belastingverhoging, onduidelijkheid over de vraag of assimilatie gewenst was en onenigheid over de omvang van de Bijbel. Het is een interessante vraag of koning Antiochos veel van dit alles heeft gemerkt toen hij Jeruzalem in de winter van 173/172 bezocht. Feit is dat hij enkele maanden later Jason verving door een zekere Menelaos, die de koning had voorgespiegeld dat Judea ieder jaar nóg 300 talenten kon afdragen.

Vanaf nu speelde nog een vierde kwestie. Traditioneel stamden de hogepriesters uit dezelfde familie. Menelaos niet. Hij miste autoriteit, zoals bleek toen hij ontdekte dat hij de koning meer had beloofd dan hij kon waarmaken en besloot een greep te doen in de tempelkas. Misschien dat zijn voorgangers daarmee hadden kunnen wegkomen, maar dit keer waren er ongeregeldheden. Misschien heeft Antiochos willen ingrijpen, maar deze had net vernomen dat de Ptolemaiën Judea wilden heroveren en had urgentere zaken aan zijn hoofd dan de vervanging van een loyale bondgenoot in een strategisch belangrijke sector.

De oorlog brak uit in 169. Het was de zesde keer dat de Ptolemaiën en Seleukiden ten strijde trokken. De Seleukidische troepen trokken plunderend door de Delta en de Nijlvallei. Terwijl Judea steeds verdeelder raakte, hield de enige man die een burgeroorlog had kunnen verhinderen, zich bezig met andere zaken.

[Dit is het eerste deel van een artikel dat deze maand ook valt te lezen in Kleio. Wordt vervolgd.]

Deel dit: