Makkabeeën en methode (2)

Antiochos IV Epifanes (Bodemuseum, Berlijn)

[Dit is het tweede deel van een artikel dat deze maand ook valt te lezen in Kleio. Het eerste deel is hier; ik beschreef daarin hoe in Judea het hogepriesterschap in opspraak raakte en hoe de bevolking werd geconfronteerd met belastingverhoging.]

Tot hier is alles eenduidig. We beschikken over een redelijke bron, het al genoemde Tweede boek Makkabeeën, dat is geschreven rond 124 v.Chr. Daarnaast is er informatie te vinden in de Joodse  Oudheden van Flavius Josephus, die de tekst citeert van de door Antiochos III toegestane belastingverlaging. Zo kunnen we reconstrueren hoe Judea afgleed naar een burgeroorlog, die bekend is komen staan als de Makkabeeënopstand.

Deze vormt het onderwerp van meer bronnen: het Eerste boek Makkabeeën, ruwweg even oud als het tweede, en het Bijbelboek Daniël, dat geschiedverhalen vertelt in de vorm van apocalyptische profetieën. Dat maakt deze tekst wat duister, maar van de andere kant: vanaf een bepaald moment gaat de als voorspelling gepresenteerde geschiedenis over in pure speculatie, en dat moet het moment zijn waarop de auteur schreef. Daniël is een contemporaine bron.

Verrassend genoeg leidt de betrekkelijke bronnenrijkdom ertoe dat we minder goed begrijpen wat er gebeurde. Neem het bezoek van Antiochos IV Epifanes aan Jeruzalem. 2 Makkabeeën vertelt dat de afgezette hogepriester Jason, profiterend van de oorlogsverwarring, probeerde terug te keren en dat de Seleukidische koning, terugkerend uit Egypt, hem weer uit Jeruzalem verdreef. Dat klinkt niet onlogisch, maar 1 Makkabeeën plaatst Jasons mislukte coup later en zegt dat Antiochos naar Jeruzalem kwam om 1800 talenten te innen. Het volk verzette zich, er vond een bloedbad plaats, maar Menelaos leidde de koning rond door de tempel en overhandigde hem de tempelschatten. Ook dat klinkt niet onlogisch, want 1800 talenten was ruwweg wat Menelaos na drie jaar hogepriesterschap was verschuldigd.

Deze tegenspraak is betrekkelijk onschuldig, maar de zaken worden steeds complexer. In 168 sloeg Antiochos het beleg op voor Alexandrië, waar een Romeinse diplomaat hem kwam melden dat het voor Rome onaanvaardbaar was als het Seleukidische en Ptolemaïsche Rijk werden verenigd. Dat dwong Antiochos tot een aftocht richting Judea, waar hij enkele bestuurlijke maatregelen nam. Die werkten niet, en in het voorjaar van 167 kreeg Jeruzalem onverwacht een garnizoen, gecommandeerd door een zekere Apollonios. Kort daarna vaardigde Antiochos een decreet uit dat de aanleiding vormde tot een volksopstand. Althans, zo zegt 1 Makkabeeën het. Het andere Makkabeeënboek presenteert het daarentegen als een reactie op de opstand.

De historicus kan dit harmoniseren: het smeulde al, zoals 2 Makkabeeën weergeeft, maar door de uitvaardiging van het decreet ontplofte Judea. Deze harmonisering is plausibel en kan zelfs correct zijn, maar ze is wel in tegenspraak met beide bronnen.

En wat te maken van het decreet zelf? We weten in feite alleen dat het leidde tot een cultusverandering die de joden uitlegden als aanval op hun religie. Maar wie formuleerde het decreet? Was het de koning, de hogepriester of iemand anders? En wat stond er eigenlijk in? Volgens 1 Makkabeeën gelastte de koning dat al zijn onderdanen één volk moesten worden en dat ze daarom hun eigen gebruiken moesten opgeven. Dat schept weliswaar duidelijkheid over de verantwoordelijke, namelijk Antiochos, maar past slecht bij wat we weten over het bestuur van het multi-etnische Seleukidische Rijk, terwijl het bovendien opmerkelijk is dat we uit de rest van het imperium geen aanwijzingen hebben voor zo’n maatregel. We zouden iets hebben verwacht in de Babylonische kronieken en dagboeken.

2 Makkabeeën houdt het erop dat Antiochos de tempel in Jeruzalem wilde wijden aan de Olympische Zeus. Zo’n maatregel zou passen bij een initiatief door geassimileerde Joden als Menelaos, die de ene God van de joden heel goed kan hebben gelijkgesteld aan de Griekse oppergod Zeus. Alleen is het dan toch wat ergerlijk dat de contemporaine Daniël een cultus vermeldt voor “de god der vestingen”.

We zullen de oplossing nooit vinden. De reden is dat de Makkabeeënboeken een kleine halve eeuw na het conflict zijn geschreven. De joodse religie was in de tussentijd veranderd, waardoor factoren die tijdens de opstand een rol hadden gespeeld, zoals de verering van een vestinggod, vergeten waren geraakt, terwijl gebruiken die de betrokkenen zélf acceptabel hadden gevonden, dat aan het einde van de tweede eeuw niet langer waren. We mogen aannemen dat Antiochos’ bezoek aan de tempel, in de winter tussen zijn eerste en tweede Egyptische veldtocht, door hemzelf en Menelaos niet is ervaren als blasfemisch, hoewel men later anders dacht over de aanwezigheid van heidenen in de tempel.

[wordt vervolgd]

Deel dit: