
Het inrichten van een museum of een expositie is nooit makkelijk geweest. Vanouds zijn er twee doelgroepen: enerzijds wetenschappers die hun studieobjecten komen bestuderen, anderzijds is er het grote publiek, dat uitleg nodig heeft. Lange tijd kon die uitleg eenvoudig zijn, maar dat is om twee samenhangende redenen veranderd.
De eerste is dat momenteel een derde van de beroepsbevolking een hogere opleiding heeft: een museum moet én laag- én hoogopgeleiden iets bieden. De tweede ontwikkeling is dat die hoogopgeleiden steeds vaker fouten zien als wetenschappers het woord nemen, want die wetenschappers zijn in feite te gespecialiseerd geraakt om “het grote plaatje” nog te zien. Wanneer ze zich richten tot het grote publiek en dus onvermijdelijk bewegen over andere vakgebieden dan dat van henzelf, maken ze fouten, fouten die worden herkend. Daardoor wantrouwen steeds meer mensen de wetenschap en is er publiek voor de theorieën van Diop en Bernal, die wetenschappelijk ogen en dat pas bij nader inzien niet blijken te zijn.
Het gevolg is in elk geval dat er (als we afzien van de wetenschapper die zijn studieobjecten moet kunnen bestuderen) niet één doelgroep is, maar dat er vier zijn. Enerzijds moet informatie worden aangeboden op twee opleidingsniveaus en anderzijds moet dit gebeuren aan mensen met een positieve én een negatieve attitude t.o.v. het gebodene. De vaste lezers van deze kleine blog kennen de onderstaande tabel.
Lage opleiding |
HBO+ | |
Positieve houding | Laag uitlegniveau |
Hoog uitlegniveau |
Negatieve houding | Pseudowetenschap | Wetenschapssceptici |
Mijn ervaring in museum Kurá Hulanda was dat ik begon in het vierkant rechtsboven maar terechtkwam in het vierkant rechtsonder. In mijn geval kwam het, zoals gezegd, door de tekortschietende presentatie in de oudheidkundige afdeling “Lands of Abraham”, maar ik ben er vrij zeker van dat andere, eveneens aanvankelijk welwillende, mensen dezelfde ervaring hebben. Bijvoorbeeld omdat ze, al is het maar uit de krant, de recente tendensen in het slavernijonderzoek kennen (voorbeeld). Als het museum je dan op de slavernijafdeling onvolledige uitleg lijkt te bieden, ga je al snel denken dat het museum eerder ideologisch dan wetenschappelijk is.
Voor het goede begrip: ik denk dat dit voor de oudheidkundige afdeling een correcte inschatting is – zie mijn eerste stukje en de uitleg over afrikanisme. Voor de andere afdelingen, die over slavernij en die over Afrikaanse kunst, kan ik het niet met dezelfde zekerheid beoordelen, maar ik wil erop wijzen dat een deel van het publiek weg kan lopen met de indruk dat de presentatie tendentieus is. Daarmee wordt de goede zaak – bewustwording dat Curaçao niet slechts mooie stranden en lekker eten biedt maar ook een afschuwelijk verleden heeft – schade toegebracht, en dat kan de bedoeling van Kurá Hulanda niet zijn.

Ik wil niet wentelen in makkelijk negativisme. Het is al geweldig dat er een museum is, en dat het is gesticht door een privépersoon, Jacob Gelt Dekker. Iedere burger die zijn verantwoordelijkheid neemt nu de geesteswetenschappers het in de publieksvoorlichting zo schrijnend laten afweten, heeft een streepje voor. Wat ik echter zou veranderen:
- In de oudheidkundige afdeling, die onverwachte verrassing, kan de uitleg beter. Diop verdient geen vermelding, hooguit als iemand die de zwarte bevolking een verleden bood dat – voorzichtig gezegd – controversieel is gebleken en in feite de zwarte minderheden blij maakte met een dode mus.
- De bijbelse rode draad die nu loopt door de oudheidkundige afdeling, zou ik achterwege laten. Ze is te geforceerd en leidt tot onjuistheden: religieuze terracotta’s uit de Romeinse tijd zijn géén terafim uit de IJzertijd. Presenteer de oude wereld als interessant uit zichzelf, zodat die schitterende Amlash-voorwerpen, die niets met de Bijbel van doen hebben, niet langer vreemde eenden in de bijt meer zijn.
- Ik zou minder spijkerschriftteksten tonen, maar er wel vertalingen naast leggen.
- Ik zou meer ruimte laten voor twijfel, en dan denk ik met name aan dat metalen voorwerp uit de Sassanidische tijd waarover ik al schreef. Confronteer mensen maar met de vraag of het echt is. Het Rijksmuseum van Oudheden heeft zoiets gedaan op zijn afdeling Nabije Oosten (meer), met de verrassende conclusie dat een voorwerp dat altijd als vervalsing werd beschouwd, vermoedelijk echt is.
- Mocht de collectie worden uitgebreid, dan zijn Egypte, Griekenland en in mindere mate Rome de natuurlijke doelen.
Dan de slavernijafdeling. Hiervan weet ik inhoudelijk minder, maar ik denk wel dat meer rekening moet worden gehouden met bezoekers die beschikken over informatie die afwijkt van wat het museum biedt. Juist omdat zij kunnen concluderen dat Kurá Hulanda de zaken eenzijdig presenteert, zou ik voor mij kiezen voor een expositie die meer ruimte laat om een eigen oordeel te vormen, ongeveer zoals in Berlijnse Rijksdag ooit de expositie “Fragen an die deutsche Geschichte” was.
- Begin met uitleg van het standaardbeeld van slavernij, met daarbij vermelding van wat iedereen wel weet, zoals de invloed van De negerhut van oom Tom en de uitdrukking “Zwarte Holocaust”. Onderstreep dat er een probleem ligt door cijfers te noemen en stel de vraag of dit beeld klopt.
- Toon informatie die dit beeld bevestigt, min of meer zoals nu al gebeurt.
- Leg echter ook uit dat sommige voorwerpen die de gruwelen van de slavernij illustreren, afkomstig zijn uit de campagnes van abolitionisten, en dus een omstreden bron zijn.
- Noem verder feiten die illustreren dat het niet alleen maar ellende was. Ik denk dat het verhaal over de slaven die van Curaçao naar de Bovenwindse Eilanden voeren en steeds weer terugkwamen, een mooie illustratie is. Of leg uit waarom het niet waar is.
- Contextualiseer (1). Wijs erop dat de positie van de mensen die het werk deden, ook slecht (en zelfs slechter) kon zijn als ze hun vrijheid behielden. Je hoeft geen marxist te zijn om Engels’ Die Lage der arbeitenden Klasse in England met instemming te citeren.
- Contextualiseer (2). In Suriname was de positie van de slaven niet zó heel slecht, aangezien ze altijd konden uitwijken naar het oerwoud. Is de notie “dat het dus wel meeviel” ook verdedigbaar voor Curaçao? Vertel dat er geen oerwoud was en dat uitwijken naar de Hato-grotten, waar het roet van de toortsen van de slaven nog steeds zichtbaar is, geen soelaas kon bieden. Dan heb je de twijfel zowel benoemd als weggenomen.
- Rond af met diverse beelden van de wereld van de slavernij en laat de bezoekers een keuze. Na een genuanceerde presentatie is de kans groter dat ze zelf zullen concluderen dat het afschuwelijk was dan als je maar één beeld biedt.

U merkt dat ik me met het bovenstaande in feite richt tot de curatoren van het Kurá Hulanda-museum. De lezers van deze kleine blog zou ik adviseren bij een bezoek aan Curaçao zeker naar dat museum te gaan: de oudheidkundige collectie is namelijk echt een verrassing, de afdeling met kunst uit Zwart Afrika is werkelijk geweldig mooi en de afdeling over slavernij is echt belangrijk. De huidige presentatie kan echter op delen van het publiek averechts werken. Om dat te helpen verhinderen, heb ik deze vijf stukjes aan het museum gewijd.
Morgen blog ik over joods Curaçao.
“Mocht de collectie worden uitgebreid, dan zijn Egypte, Griekenland en in mindere mate Rome de natuurlijke doelen.”
Misschien een domme vraag, maar waarom zijn dat “natuurlijke doelen”? De indruk die ik van je stukje krijg, is dat de oudheidkundige afdeling met een bepaald doel (bijbels?) in elkaar is gezet.
M.a.w., mogen we bij het inrichten van een museum uitgaan van een zeker “auteursschap”, waarbij de directie/conservators in kwestie — terecht of onterecht — een bepaald verhaal willen neerleggen met een kop, middenstuk, en staart, of moet elk museum voldoen aan bepaalde criteria om het meer “algemeen” te maken (en zo ja, wie bepaalt die criteria dan)?
Niks meer dan dat een oudheidkundige afdeling die het accent legt op Iran en Irak, even eenzijdig is als een oudheidkundige afdeling die het accent legt op Griekenland en Rome. Dit museum heeft – en dat vond ik fijn – eens gekozen voor Oost in plaats van het obligate West, maar in feite is het (als oudheidkundige afdeling) even eenzijdig als het standaardmuseum.
Maar is dat een probleem? Wat ik bedoel te zeggen: moet elk museum conformeren aan een bepaald verwachtingsprobleem, of is er ruimte voor specifieke keuzes die gemaakt worden, vergelijkbaar met een auteur die een boek schrijft over het dagelijks leven in Mesopotamië in het tweede millennium v. Chr. in plaats van een algemeen naslagwerk over de oudheid?
Ik denk dat het een probleem is voor een museum dat zich presenteert als een archeologisch-antropologisch museum dat de achtergrond van alle op Curaçao wonende bevolkingsgroepen probeert te schetsen. Daar horen Griekenland en Rome eveneens bij; het joden- en christendom, die daar herkenbaarder aanwezig zijn dan in Nederland, hebben hun theologische bagage in de Grieks-Romeinse wereld opgedaan enz.
Ik snap het; bedankt!
Misschien niet oninteressant in deze context: het Volkenkunde Museum in Leiden heeft nu een tentoonstelling over Mekka en de Hadj: drukbezocht toen ik er was vorige week, vooral door moslims (islamtische vrouwen zijn immers in de regel gemakkelijk herkenbaar), die echter de rest van het museum volledig links leken te laten liggen. Waar je in de tijdelijke tentoonstelling soms een vitrine over moest slaan omdat het te druk was waren de zalen over Oceanië, Meso-America, China, etc. uitgestorven. Ik weet nog steeds niet wat ik daarvan moet denken.
Merk je in het museum in Curaçao ook op dat bepaalde bevolkingsgroepen het museum wel/niet bezoeken, of dat verschillende groepen zich op verschillende afdelingen richten?
Het was erg rustig, maar nu je de vraag stelt: de weinig bezoekers waren blank, hoewel de afrikanistische presentatie niet hun een hart onder de riem lijkt te willen steken.
Het Wereldmuseum in Rotterdam had ook een tijdelijke tentoonstelling die druk bezocht werd, terwijl de reguliere zalen bijkans uitgestorven waren. Het zegt vooral iets over het verloop van museumbezoek in ’t algemeen. Hoeveel informatie kan een mens verstouwen? De bezoeker komt vaak speciaal voor ’t tijdelijke. De vaste collectie is blijvend en dus minder urgent.
Maar betaalt men voor het enkel bezoeken van de tijdelijke tentoonstelling de volle prijs? Als experiment vond ik het interessant om een tijdje in de buurt van de kassa rond te hangen, en vrijwel iedereen die specifiek de tijdelijke tentoonstelling bezocht kocht een kaartje, terwijl van het kleine deel dat met een museumkaart binnenkwam (waaronder ikzelf) doorgaans ook verder dan die ruimte slofte.
Ik heb een tijdje gewerkt bij Erfgoed Nederland en daar werd destijds (2009) expliciet de vraag gesteld hoe wij beter allochtonen konden betrekken bij cultureel erfgoed. Aldaar werkte namelijk vooral witte, autochtone Nederlanders (en men wilde graag een cultureel diversere ploeg medewerkers) en uit onderzoek bleek dat allochtonen — vooral Turken en Marrokanen, maar ook Antillianen, enz. — gewoonweg relatief zelden een museum bezochten. Wat mij dus opviel bij deze tentoonstelling was dat dit dus één manier was om die doelgroep te bereiken, maar dat ze blijkbaar (naar de ervaring van mezelf die middag) niet verder keken dan die, specifiek voor hun interessante tijdelijke tentoonstelling.
Ik vind dat een interessant probleem en een dilemma dat volgens mij lastig is op te lossen. Kijk maar eens rond in een gemiddeld museum en zie welke sociale groepen er door de zalen wandelen.
FYI
“In Suriname was de positie van de slaven niet zó heel slecht, aangezien ze altijd konden uitwijken naar het oerwoud. Is de notie “dat het dus wel meeviel” ook verdedigbaar voor Curaçao?”
De positie van slaven in Suriname was zó geweldig fantastisch, dat groepen slaven ervoor kozen te ontsnappen & een bestaan op te bouwen in het oerwoud. Dat viel dus reuzemee. Dat de Hollanders jacht maakten op de gevluchte slaven & dat ’t zelfs tot een oorlog kwam vóórdat er een soort gedoog-verdrag met één gemeenschap van weggelopen slaven werd gesloten, wie maalt daar om?
Want dat zo’n groep negers liever in een oerwoud leeft om bananen te eten & rieten rokjes te dragen, dat snapt een kind. 9_9
Excuses als ik je hier ten onrechte een primitief soort racisme in de schoenen schuif, maar je gaat wel érg kort door de bocht, vind ik.
Je legt nu inderdaad mij iets in de mond wat ik presenteer als het standpunt van mogelijke bezoekers.
Dat haal ik niet uit het stuk. Zien te overleven in een vreemd oerwoud presenteren als makkelijke uitweg uit slavernij! Het idee. Evengoed nogmaals excuses.
Chill, chill. Jona probeert het belang van nuance te benadrukken, wil een museum helpen sceptici te bereiken.
Dit is allang een uitgemaakte zaak en JL beseft dat heus wel. In Suriname bestond er een belangrijk onderscheid tussen huisslaven en plantageslaven. De eersten hadden het inderdaad vrij goed. Ze waren min of meer bedienden zonder de mogelijkheid ontslag te nemen.
Plantageslaven waren er beroerd aan toe. Die liepen dan ook systematisch weg. De oorlogvoerende (toen nieuwgevormde) bosnegerstammen overvielen dan ook in de eerste plaats plantages om zo slaven te bevrijden. Hieruit zijn de Surinaamse bosnegervolkeren ontstaan: Aucaners, Saramaccaners, Paramaccaners, Matawai. Zij kunnen tot op heden geïdentificeerd worden. Ronnie Brunswijk bv. is een Aucaner.
Voor het punt dat JL maakt is bovendien van belang dat Curacao vooral een stapelplaats was. Van daaruit gingen nieuw aangekomen slaven alle richtingen op. Dat zou in het museum zeker aan de orde moeten komen.