Oorlogskind (6) De trekwagen

ben_1943

[Ik doe het zelf even wat rustiger aan en geef het woord aan mijn vader Ben Lendering, die vertelt wat hij als kind in de Tweede Wereldoorlog heeft meegemaakt. Het eerste deel is hier en een overzicht is daar.]

Voordat ik verder ga met mijn verhaal moet ik je eerst iets vertellen wat een jaar eerder was gebeurd.

Ik was een jaar of zes toen we op een morgen van mijn vader hoorde dat hij niet hoefde te werken omdat er gestaakt werd. Ik wist niet wat dat was maar ik snapte wel dat hij thuis bleef. Maar hij vertelde ons wel dat hij iets heel bijzonders ging doen. Nu kon mijn vader heel goed timmeren, want als jongen was hij opgeleid tot timmerman. Uit de schuur haalde hij allemaal planken tevoorschijn en buiten in de tuin ging hij iets maken. Dat kon, want het was heel mooi weer. Ik weet nog dat hij op een gegeven moment boven op het konijnenhok aan het werk was. Achter in de tuin hadden we namelijk altijd konijnen. Die waren niet om mee te spelen, die werden, als ze groot waren, geslacht en opgegeten. Je begrijpt dat wij het nooit leuk vonden als we gras en klaver moesten plukken voor de konijnen.

Maar goed, mijn vader gebruikte het konijnenhok dus als werkbank, dan kon hij tenminste rechtop staan. En daar maakte hij voor ons een trekwagen. Tegenwoordig noem je dat een bolderkar. Eigenlijk hoefde hij de kar alleen maar in elkaar te zetten, want hij had de verschillende onderdelen allemaal al gemaakt. Zo moest hij op een gegeven moment de vloerplankjes op het onderstel spijkeren en ik zie nog voor me hoe hij alle spijkers precies op hun plaats zette en toen heel vlug al die spijkers achter elkaar in de planken sloeg. Wat was ik trots op mijn vader die zo geweldig kon timmeren.

’s Avonds was de kar nog niet klaar, dat zou nog een paar weken duren. Een broer van mijn vader was smid en die maakte de ijzeren onderdelen: de draaischijf om te sturen, de trekstang en, dat was geloof ik het moeilijkste, hij legde de ijzeren hoepels om de wielen. Daarom duurde het nog een paar weken voordat we eindelijk met de kar konden spelen. Maar toen had ook niemand in de buurt zo’n mooie kar als wij. Iemand moest altijd het paard zijn. Ik was gelukkig de jongste, dus ik was niet sterk genoeg voor “paard”.

Aan het einde van onze straat liep deze heel steil naar beneden. Van dat bultje konden we in de winter sleetje rijden. Maar nu konden we er met de kar vanaf. Wie voor in de kar zat, zette de trekstang omhoog en zo kon hij dan sturen. We zaten wel met z’n drieën in de kar en dat ging lekker hard naar beneden. Deze kar zou een heel belangrijke rol gaan spelen in de tijd na de Slag om Arnhem.

In de loop van die week werd het steeds duidelijker dat we wel eens de stad zouden moeten verlaten. De mensen praatten erover, maar niemand wist het zeker. Wel kwamen er steeds meer vluchtelingen uit de stad en je zag steeds meer dikke rookwolken. Ook zag je verbrande stukken papier door de lucht zweven en die kwamen neer in de straat en in de tuin. Als je een vel papier verbrandt en je stampt het niet tot as, dan kun je nog precies lezen wat erop staat. Zo konden wij ook allerlei vellen papier in de tuin als het ware nog lezen. Later bleek dat die papieren van het gemeentehuis en andere kantoren kwamen die in brand stonden.

Op een gegeven moment zag je ook dat de Grote Kerk, die de Sint-Eusebiuskerk wordt genoemd, in brand stond. Ik heb echt gezien dat de vlammen en rook uit de toren sloegen. Vanaf de hoogte waar wij woonden kon je namelijk over de stad heenkijken.

Op zondag 24 september wisten alle mensen waar ze aan toe waren. Op de deur bij de bakkerij hing een groot aanplakbiljet waarop stond dat de alle mensen binnen twee dagen de stad moesten verlaten. We noemen dat evacuatie. De stad werd dus geëvacueerd. Stel je voor: in Arnhem woonden toen ongeveer 80.000 mensen: baby’s, kleuters, kinderen die naar school gingen, huismoeders, werkende mannen (werkende vrouwen waren er toen nog haast niet), oude mensen, zieken, mensen in ziekenhuizen enz. enz. Al die mensen moesten vervoerd worden, met hun bagage en dat allemaal binnen twee dagen.

Iedereen zocht dus naar middelen om spullen mee te kunnen nemen. Treinen en bussen liepen er niet meer. Dus iedereen moest gaan lopen. Nu moet je weten dat de mensen bijna geen fietsen meer hadden, want de meeste waren door de Duitsers in beslag genomen (dat  betekent dat ze gewoon gestolen waren). Je snapt dat onze trekwagen toen natuurlijk een heel kostbaar bezit was.

’s Maandags werd alles voor het vertrek klaar gemaakt. Op de bodem van de kar werd een lange plank gelegd, zodat er nog meer bagage opgeladen kon worden. Wat er allemaal werd meegenomen, weet ik niet. In ieder geval kleren, beddenlakens en dekens en… het Monopoly-spel. Voorop werd een kleine ruimte uitgespaard waardoor een soort stoeltje ontstond. Daarop mocht ik zitten. Tenslotte was ik pas zeven jaar en we zouden helemaal naar Apeldoorn lopen. En dat was wel 26 kilometer.

De konijnen konden we helaas niet meenemen. In het hok zaten drie flinke beesten. Ik weet nog goed dat ze een extra bak met maïs kregen en vers water. Iedereen dacht namelijk dat we met een paar dagen weer thuis zouden zijn. Zo hoopten we dat ze die paar dagen wel door zouden komen. Toen we tien maanden later terug kwamen, waren de konijnen natuurlijk verdwenen, maar de bakjes met maïs stonden er nog precies zo. Andere mensen hadden zich diezelfde dag dus al over de konijnen ontfermd. Ze zullen dus ook wel opgegeten zijn.

[Wordt vervolgd]

Deel dit: