Friezen en Franken (en Noormannen)

Lodewijk de Vrome (manuscript uit 826, Vaticaanse bibliotheek)
Lodewijk de Vrome, koning der Franken (manuscript uit 826, Vaticaanse bibliotheek)

Ik heb nu twee stukken geschreven over de geschiedenis van de Friezen, de kustbewoners van Nederland in het eerste millennium, en de Franken, de bewoners van het binnenland. Ik maakte gebruik van De Friezen (2013), Koningen en krijgsheren (2009) en Bonifatius in Dorestad (2016) van Luit van der Tuuk, de curator van het Museum Dorestad in Wijk bij Duurstede en de beheerder van websites over Dorestad en de Noormannen in de Lage Landen.

De twee eerstgenoemde boeken eindigen niet bij Karel de Grote, waar ik u gisteren achterliet, maar behandelen ook de regeringen van zijn zoon Lodewijk de Vrome en die van diens zoons Lotharius, Karel de Kale en Lodewijk de Duitser. Kende ik van de periode tot en met Karel de Grote de hoofdlijnen wel ongeveer, nu merkte ik dat ik die voor de tweede helft van de negende eeuw niet kende. Of althans niet zoals Van der Tuuk ze schetst. Wat ik wél wist was dat de mensen te lijden hadden van zowel de invallen van de Noormannen als een reeks complexe burgeroorlogen tussen eerst Lodewijk de Vrome en daarna tussen zijn zonen onderling. Nooit had ik die gewelddadige gebeurtenissen met elkaar in verband gebracht. Van der Tuuk wijst erop dat de Noormannen partij waren in de Karolingische burgeroorlogen.

Lodewijk de Vrome had al begrepen dat de bewoners van het land beoosten de Vlie, die minder gewonnen waren voor de Franken dan de bewoners van het latere Holland, gemotiveerd moesten worden om een rol te spelen in de verdediging van de zeegrens tegen Deense piraten. Daarom had hij geconfisqueerde landgoederen teruggegeven, had hij hun als enigen toegestaan dat ze hun eigen munten mochten slaan, had hij de missioneringsactiviteiten op een laag pitje gezet en had hij toegezegd dat ze voor militaire dienst nooit méér zouden hoeven doen dan de verdediging van hun eigen land.

Van der Tuuk wijst op een Deense heerser, Klakk-Haraldr, die moest uitwijken naar het Frankenrijk en een eigen graafschap kreeg toegewezen aan de monding van de Wezer. Diens neef, Haraldr de Jongere, zou de aanvoerroutes naar Dorestad gaan brandschatten. Van der Tuuk wijst erop dat dit tussen 834 en 839 gebeurde op verzoek van prins Lotharius, die een conflict had met zijn vader Lodewijk de Vrome over de toekomstige verdeling van diens rijk. Dit zou kunnen worden opgevat als het begin van de Noormannen-invallen aan de Nederlandse kusten. Van der Tuuk oppert dat de Friese bevolking van het latere Holland, waar de Franken de beste landgoederen hadden geconfisqueerd, weleens gemene zaak kunnen hebben gemaakt met de Noormannen.

De verhalen over de burgeroorlog tussen de zonen van Lodewijk de Vrome en over hun samenwerking met de Noormannen zijn te complex om hier samen te vatten, maar het eindresultaat was duidelijk: Lotharius erkende Noormannenleiders als machthebbers in de Lage Landen. Zij hadden de schepen en de maritieme ervaring die nodig was om andere Noormannen tegen te houden. Haraldr zou heersen op Walcheren. Hrœrekr (Rorik), die in 850 Dorestad plunderde, werd na verloop van tijd erkend als hertog en heerste toen vanuit Kennemerland over wat later Holland zou zijn.

Later zou hier Guðröðr heersen en nadat deze in 885 was vermoord, trad Gerulf aan, de stamvader van het Huis van Holland en op zijn beurt afkomstig uit Westergo. Maar daarmee komen we in een heel andere fase van de geschiedenis.

Ik heb de boeken van Van der Tuuk met plezier gelezen. Hoewel De Friezen ook uitgebreid ingaat op zaken als handel en religie, biedt hij doorgaans vooral “grotemannengeschiedenis”: hij verhaalt over heersers en oorlogen en missionarissen en kerkstichtingen. Je zult in de boeken vergeefs zoeken naar een paragraaf over de Frankische koninkrijken en de Friese vorstendommetjes te interpreteren als “vroege staat”. De inzichten uit de taalkunde, waarover ik al eens het filmpje heb laten zien dat ik hieronder nog eens toon, komen evenmin aan de orde, hoewel daar leuke dingen gebeuren waarop gisteren ook iemand in de comments wees.

De vorige alinea was geen verwijt maar een constatering. Van der Tuuk probeert de voornaamste gebeurtenissen te beschrijven en doet dat, voor zover ik kan overzien, heel goed. Wat me, bij wijze van conclusie, vooral opvalt is dat het schrijven van de geschiedenis van Nederland in feite veel eerder kan beginnen dan het moment waarop de vaderlandse geschiedenis doorgaans haar aanvang neemt (ergens in de elfde of de twaalfde eeuw of zelfs pas in de Bourgondische tijd). Hoewel de periode van de Franken weleens wordt aangeduid als de “duistere eeuwen”, valt het met die duisternis wel mee.

Deel dit:

10 gedachtes over “Friezen en Franken (en Noormannen)

  1. Henk Ras
    “… het moment waarop de vaderlandse geschiedenis doorgaans haar aanvang neemt (ergens in de elfde of de twaalfde eeuw of zelfs pas in de Bourgondische tijd).”
    In het algemeen ben ik van mening dat het onderwijs in mijn tijd veel beter was dan tegenwoordig. Mijn tijd: 1946-1952 lagere school. We moesten in de vijfde klas (groep 7 tegenwoordig) een boekje kopen: Ons Geschiedenisboekje door F. den Eerzamen. Kostte dertig cent. 24 bladzijden met jaartallen waarachter de belangrijkste gebeurtenis uit het betrokken jaar stond vermeld. De meester (dat was de aanspreektitel van wie nu leraar wordt genoemd) vertelde bij elk jaartal een heleboel eromheen. Het begon met:
    “Van de oudste tijden tot het ontstaan van de Republiek der Verenigde Nederlanden.
    Ong. 20 j.v.Chr. De Batavieren, Friezen en andere Germaanse volksstammen wonen in ons land.” Ik heb het boekje nog, stukgelezen.

  2. Er moet iets zijn weggevallen vóór “en daarna”: “en diens zonen” in “een reeks complexe burgeroorlogen tussen eerst Lodewijk de Vrome []”.
    Een kaartje met de ligging van de Vlie zou ik ook wel handig vinden.

  3. mnb0

    “Hoewel de tijd na de desintegratie van het Romeinse Rijk weleens wordt aangeduid als de “duistere eeuwen”, valt het met die duisternis wel mee.”
    Verschillende geschiedkundigen hebben er op gewezen dat de term “duistere eeuwen” vaak meer zegt over de vooroordelen van degene die die term bezigt dan over die eeuwen zelf. Daarom vraag ik altijd naar een definitie of criteria. Die blijken meestal of een normatief oordeel te bevatten (en dus onwetenschappelijk te zijn) of de toepassing van de term niet te rechtvaardigen.

    De term wordt uiteraard vooral gebruikt om te beargumenteren dat het wetenschappelijke en intellectuele peil in het Romeinse Rijk (dat dan in 475 CE ten onder zou zijn gegaan) hoger lag dan gedurende de Middeleeuwen. Nog niet zo lang geleden heb ik daar een bief en fittie over gehad met een Amerikaans bijbelgeleerde, die West-Europa rond 500 CE vergeleek met een “nuclear wasteland” en trots vertelde hoe dol zijn studenten waren op die vergelijking.
    Het snijdt domweg geen hout.
    1. Brittannia, Germania en Gallia waren altijd al intellectueel achtergebleven tov de oostelijke gebieden en konden niet achteruitgaan.
    2. De aanwezige kennis bleef in het oosten bewaard bij de opvolgersstaten Byzantium (dat zichzelf als Grieks-Romeins bleef beschouwen) en de kalifaten.
    3. De interessante uitzondering is Ierland (Johannus Scotus Eriugena met name) en dat is nooit Romeins geweest.

    De prof nam het niet zo goed op toen ik hem daar met mijn gebruikelijke gebrek aan subtiliteit op wees. Jammer genoeg werd hij kort daarna ernstig ziek, anders had ik nog wat meer plezier kunnen beleven.

    De enige zinnige, eenduidige definitie die ik kan bedenken is een tussenperiode zonder geschreven bronnen. Daar kan ik er drie van bedenken.
    1. Griekenland pakweg tussen Homeros en Thales.
    2. De noordelijke Nederlanden tussen pakweg 300 en 450 CE.
    3. Engeland tussen 400 en 550 CE (die ene brief aan Aetius bevat nauwelijks aanvullende informatie).

    Van aanvullende voorbeelden zou ik graag vernemen.

    1. Klaas

      Griekenland na de val van de Myceense paleiscultuur (met Lineair B als schrift) tot ergens het begin van de archaïsche periode (met het Griek alfabetische schrift).

    2. Otto Cox

      En voor de noordelijke nederlanden in de 10e eeuw zijn de schriftelijke bronnen niet geheel afwezig maar wel uiterst schaars. Er was toen sprake van een duidelijke achteruitgang in de schriftcultuur vergeleken met de karolingische tijd (bron: Van der Tuuk). De meeste verhalen over de 10e eeuw zijn pas veel later opgeschreven.

  4. Rob Nijhoff

    Veel nuance en inkleuring biedt over deze periode ook de Vlaamse docent Pierre Trouillez, in: De Franken en het christendom (Leuven/Antwerpen, 2016). Zijn mild-ironische schrijfstijl heeft mij zo’n 300 blz. aardig bij de les gehouden. Met onder andere drie ‘Karolingische’ renaissances (twee na Karel) wordt de duisternis in deze eeuwen in elk geval een nogal golvend en variërend verschijnsel.

Reacties zijn gesloten.