MoM | Onbekende talen

Een deel van het linnen boek van Zagreb (Archeologisch museum, Zagreb)

Zoals ik al aangaf, heeft het Archeologisch Museum van Zagreb veel moois te bieden. Eén van de beroemdste stukken is de Zagreb Mummie. Die is in de negentiende eeuw ooit eens “afgewikkeld”. In het museum ligt nu een dode Egyptenaar tentoongesteld – wat ik eerlijk gezegd smakeloos vind – en daarnaast zijn de windsels te zien. Die bleken afkomstig uit een boek met linnen bladzijden waarop een Etruskische tekst te lezen stond. Hierboven een foto van het Liber linteus, het linnen boek.

Van het Etruskisch begrijpen we onvoldoende, al is het minder mysterieus dan wel wordt aangenomen en is duidelijk dat de tekst die via Egypte in Zagreb is beland, een religieus karakter heeft. Welke problemen zijn er zoal bij het doorgronden van een antieke taal?

Eén probleem is er bij het Linnen Boek uit Zagreb alvast niet: we kunnen de tekst namelijk gewoon lezen. Ze is geschreven in een alfabet. Dat spreekt in de Oudheid echter niet vanzelf. De hiërogliefenschriften uit Egypte en Anatolië en de diverse spijkerschriften moesten eerst ontcijferd worden voor we de teksten konden lezen. Er zijn nog altijd wat schriftsoorten die we niet begrijpen, zoals het Lineair-A dat op Kreta in gebruik is geweest. Het probleem hier is dat we te weinig teksten hebben. Zelfs als we een correcte vertaling hebben, kunnen we die nergens aan ijken.

Overigens zijn zelfs alfabetische teksten soms wat lastig. De Hebreeuwse, Aramese en Arabische alfabetten noteerden bijvoorbeeld alleen de medeklinkers, zodat de lezer zich eerst moet afvragen welke klinkers er kunnen hebben gestaan. Hoe belangrijk dit vocaliseren is, moge blijken uit het voorbeeld ZND: staat er “zand”, “zonde” of “zeeëendeëi”?

Maar goed, dit alles speelt in het Etruskisch dus niet. We kunnen het lezen en dat betekent dat we woorden herkennen. Veel daarvan zijn gewoon begrijpelijk, bijvoorbeeld

  • omdat het leenwoorden zijn (leu, “leeuw”, is ontleend aan een Indo-Europese taal)
  • omdat de woorden door een andere taal zijn geleend (satnal werd het Latijnse satelles, “bediende”)
  • omdat een Romeinse auteur zo vriendelijk was een vertaling te bieden (macstrna, “commandant”)

Ook naamvallen, voornaamwoorden en werkwoordvormen zijn herkenbaar. Stukje bij beetje hebben taalkundigen vooruitgang geboekt. De vele inscripties die zijn gevonden, kunnen we vaak gewoon lezen. Ze zijn redelijk stereotiep van aard maar soms bevatten ze woorden die we nog niet kenden en die zich laten verklaren vanuit de context. Als op een spiegel “Dit is de malna van Thania” staat, zal het onbekende woord wel “spiegel” betekenen. Zo groeit onze kennis van de Etruskische woordenschat gestaag.

Dit alles is echter onvoldoende om werkelijk te doorgronden wat de bedoeling is van een langere tekst als die in Zagreb. Je zou een bilingue willen hebben, een tekst waarin dezelfde tekst in twee talen wordt weergegeven, zoals op de Steen van Rosetta of de Behistun-inscriptie. De gouden tabletjes die ooit in Pyrgi (het huidige Santa Severa) zijn gevonden, geven in het Karthaags en Etruskisch weer dat een tempel is gewijd, maar helaas in zeer algemene termen. In feite zijn de twee teksten geen vertaling maar eerder een navertelling.

Een andere truc is kennis van de taalfamilie. Het Oud-Egyptisch leek op het Koptisch, het Oud-Perzisch behoorde tot de Iraanse talen en het Babylonisch is een Semitische taal. Het vaststellen van de taalfamilie waartoe het Etruskisch behoort, is hét probleem waar we tegenaan lopen bij de ontcijfering. Het lijkt eigenlijk nergens op en dat wist men in de Oudheid al. Diverse Griekse auteurs hebben erover geschreven: Herodotos meende dat de Etrusken kwamen uit Lydië in westelijk Turkije, Hellanikos beschouwde ze als Grieks, Antikleides zei dat ze afkomstig waren van Imbros en Lemnos, terwijl Dionysios van Halikarnassos het erop hield dat ze altijd hadden gewoond in Italië.

Het DNA-onderzoek zal hier binnenkort wel duidelijkheid over bieden, maar ik weet nog niet zo zeker of dat de beslissende taalkundige doorbraak dichterbij brengt. De parallellen met de Anatolische talen en het Grieks zijn allang verkend, zonder dat ze ons werkelijk verder hebben geholpen. We zullen de Zagreb-tekst niet beter leren kennen als we het Etruskische genoom beter kennen.

Overigens: zelfs wanneer een taal redelijk bekend is, resteren er moeilijkheden. Zo zijn Egyptologen niet elk aspect van de Egyptische grammatica meester en kennen ze evenmin elk woord. Ze kunnen bijvoorbeeld de farmaceutische papyri lezen, maar hebben van veel woorden geen idee wat ze betekenen.

Begrijpen we een taal eenmaal, dan volgt de taalkundige uitleg van de tekst. In feite gaat het hier om wat op de basisschool “begrijpend lezen” wordt genoemd. Als een bijbelse profeet enkele gruwelen des Heren opsomt, snapt iedereen dat dit geen beschrijving is maar een aanklacht. Hoe weet je dat echter zeker? In dit geval volstaat het enkele hoofdstukken te lezen, waarin wel duidelijk wordt dat Israël (althans in de opinie van de profeet) het Verbond heeft geschonden en zal worden bestraft, maar zo makkelijk is het lang niet altijd. Een verrassend groot deel van het commentaar op antieke teksten betreft de vraag of passages ironisch of sarcastisch bedoeld zijn geweest.

Na het begrijpend lezen volgt de culturele tekstuitleg. Je begrijpt pas hoe beledigend de opmerking van keizer Augustus was dat je beter het varken (Grieks: hus) kon zijn van koning Herodes dan diens zoon (huios), als je weet dat joden geen varkensvlees aten terwijl de Romeinen dat heel vaak deden. In feite insinueerde Augustus dat zijn vazal zijn eigen kinderen had geslacht. De culturele tekstuitleg veronderstelt dat de oudheidkundige beschikt over een aanzienlijke kennis van de antieke samenlevingen.

Kortom, zelfs als we de Zagreb-papyrus begrijpen, valt er nog een hoop te bestuderen. Die eeuwige studie, die maakt de Oudheid zo’n leuk tijdvak: waar je ook mee bezig bent, er blijft altijd iets verrassends te ontdekken.

[Geschiedenis is geen amusement, leuk voor een vrijblijvend stukje in een tijdschrift of een item op TV. Het is een wetenschap. In de reeks “Methode op Maandag” (MoM) leg ik uit wat de oudheidkundige wetenschappen, en de historische wetenschappen in het algemeen, maakt tot wetenschappen. Een overzicht van deze en vergelijkbare stukjes is hierDit was tevens de 241e aflevering in mijn reeks museumstukken; een overzicht is hier.]

Deel dit:

7 gedachtes over “MoM | Onbekende talen

  1. roepers

    Zeeëendenei bevat naar mijn idee twee glottenslagen die in het Hebreeuws als een klinker (alef) worden weergegeven. Het Etruskisch is een van fascinerende mysteries van de antieke wereld. Ik meende dat Marcus Aurelius er een boek over geschreven had en dat hij de taal beheerste.

    1. Klaas Hielkema

      Zou iemand dat kunnen bevestigen of ontkennen? Er staat mij niets bij dat M een boek over het Etruskisch zou hebben geschreven. Dat moet dan wel rap verloren zijn gegaan, anders was het probleem opgelost.

      1. Dat lijkt me overdreven sceptisch. De relevante passage in Suetonius’ biografie is duidelijk bedoeld om Claudius’ eruditie te benadrukken. Naast 20 boeken Tyrrhenica noemt de biograaf ook nog 8 boeken Carchedoniaca, over de geschiedenis van Carthago, naast een geschiedwerk over Rome zelf. Claudius wordt getypeerd als geleerde en veelschrijver. Dat Claudius wel iets van de Etrusken wist, bewijst zijn op het tablet van Lyon bewaarde speech over de toelating van de adel uit Gallia Comata tot de senatorenstand. Hierin stelt hij Servius Tullius gelijk aan Ma(c)starna, hierboven al genoemd. Dat zal geen basiskennis van iedere Romein zijn geweest. Dominique Briquel is er duidelijk over: Claudius was een fervent etruscoloog.

  2. Dit is op Gaston Dorren, taaljournalist herblogden reageerde:
    Voor wie hem niet kent: oudhistoricus Jona Lendering is een gedreven en productief popularisator van zijn vakgebied. Hij heeft naar mijn smaak een prettige toon: die van een leraar voor de klas, met gewone zinnen en aardige grapjes, maar ook met de benodigde onalledaagse vaktermen en diepgravende redeneringen. Toegankelijk en aantrekkelijk, maar bepaald niet op de hurken. Op Lenderings inmiddels zeer omvangrijke blog, Mainzer Beobachter geheten, is veel boeiends te lezen over de klassieke oudheid – niet alleen de Griekse en Romeinse, maar ook de Perzische, Egyptische, Joodse, Assyrische en meer. Zijn blogpost van vandaag plaats ik door omdat die over een interessante taalkwestie gaat: de ontcijfering van het Etruskisch en andere uitgestorven talen.

  3. Methodologisch bezien lijkt me de aan Augustus toegeschreven opmerking over Herodes niet geheel onproblematisch.

    1. We vinden de opmerking alleen bij een late bron, namelijk Macrobius. Die schreef bijna 400 jaar na Augustus’ dood. De bronnen die dichter op het leven van Augustus zitten, zwijgen.

    2. JL geeft de opmerking (deels) in het Grieks weer, maar de originele bron is in het Latijn: “Melius est Herodis porcum esse quam filium”. In het Latijn werkt de woordspeling niet. Dat er een Griekse woordspeling aan ten grondslag ligt is weliswaar een aannemelijke veronderstelling, maar nog steeds een veronderstelling.

    3. Hoe aannemelijk is het dat Augustus zo’n ingewikkelde woordspeling zou bedenken? In Suetonius’ biografie – iets meer dan honderd jaar na Augustus’ dood verschenen – lezen we dat de keizer het Grieks niet bijster goed beheerste. Hij sprak de taal niet vlot en schreef bij voorkeur in het Latijn, waarna iemand anders de Griekse vertaling maakte. Bij zo iemand past een stijlfiguur met hus en huios slecht.

Reacties zijn gesloten.