Klassieke literatuur (1c): epiek

hadrumetum_house_virgil_mosaic_virgil_01_mus_bardo
Vergilius, een van de meesters van de epiek (Musée national du Bardo, Tunis)

[Bij mijn mail zat onlangs de vraag welke klassieke teksten en vertalingen ik mensen zou aanraden. In deze onregelmatig verschijnende reeks zal ik een persoonlijk antwoord geven, waarbij leesplezier voorop staat. Wie zich er echt in wil verdiepen, kan het beste aan een universiteit bij een collegereeks aanschuiven. Voor de Latijnse literatuur is er Piet Gerbrandy’s Het feest van Saturnus. Voor de Griekse en christelijke literatuur is zo’n boek er niet.

Ik was bezig met de antieke epiek en ik moest nog vertellen over de auteurs die Homeros volgden.]

Homeros’ navolgers

Hoewel ik toch heel wat steden heb bezocht en nogal wat mensen heb mogen ontmoeten, ben ik nog nooit iemand tegengekomen die Homeros niet mooi vond en ik kan alleen erkennen dat er, ook al is het nog zo afgezaagd, veel waars zit in het grapje dat de Griekse literatuur begon op haar hoogtepunt en dat dit sindsdien niet meer is overtroffen. De Grieken beschouwden Homeros als “de dichter” bij uitstek. Ik blogde al eens over het reliëf dat zijn apotheose voorstelt. Homerische echo’s vinden we op de onverwachtste plekken: als de Romeinse historicus Tacitus, die geldt als een vrij zakelijke auteur, beweert dat prins Germanicus aan de Beneden-Rijn een vloot van duizend schepen bouwde, dan is dat geen beschrijving van de ontbossing van de Betuwe maar een verwijzing naar de “Scheepscatalogus” in het tweede boek van de Ilias.

De Grieken stonden er niet boven om Ilias en Odyssee te parodiëren. Uit de hellenistische tijd dateert een Kikvorsmuizenstrijd, waarin de homerische gevechten zijn verplaatst naar het dierenrijk. Ik moet u de lectuur afraden: vertaler Jaap Hemelrijk kan het ook niet helpen dat de Griekse parodist zo ongeestig was. In zijn inleiding merkt hij op dat hij de tekst een halve eeuw eerder had vertaald om de verveling tijdens zijn diensttijd te verdrijven en een beter doel heb ik nooit aan de Kikvorsmuizenstrijd kunnen ontdekken.

In de hellenistische tijd discussieerden dichters over wat nu goede poëzie was. Aan de ene kant stond Kallimachos van Alexandrië (derde eeuw v.Chr.), die hield van korte, gepolijste, intellectueel uitdagende gedichten, liefst met wat complexe verwijzingen naar obscure mythen; daartegenover stond zijn tijdgenoot Apollonios van Rhodos, die het traditionele epos voorstond. In een metafoor uit die tijd was dit het verschil tussen een bokaal met helder water en een breed stromende rivier. Een tegenstelling ook tussen dichterschap als ambacht en dichterschap als inspiratie.

Over Kallimachos zullen we nog weleens te spreken komen. Voor het moment moeten we het hebben over Apollonios, die een gedicht schreef over de Argonauten. Het is heel anders van aard dan de Ilias en Odyssee. Waar Homeros nog stond in een traditie waarin poëzie mondeling werd overgedragen en grotendeels was geïmproviseerd, is Kallimachos meer een dichter van achter de schrijftafel (en in die zin net zozeer een studeerkamerdichter als zijn collega Kallimachos). Dat laat onverlet dat de Argonautica prettige lectuur is. Wie na de Ilias en Odyssee het heldendicht nog niet moe is, kan verder met Apollonios. De Nederlandse vertaling, gemaakt door Wolter Kassies is niet meer leverbaar – jammer, want er was niks mis mee.

De Romeinen volgden de Griekse modellen en dan denk ik vooral aan Vergilius’ Aeneis. Het is een van de sleutelteksten van de Europese culturele traditie maar ik aarzel opnieuw of ik u de lectuur moet aanraden. De dichter wil te graag Homeros nadoen en dat werkt naar mijn smaak niet. Het begin is nog wel de moeite waard: een groep vluchtelingen uit Troje bereikt het pas gestichte Karthago, waar koningin Dido hen gastvrij onthaalt en hun leider Aeneas vertelt wat ze hebben meegemaakt toen Troje werd verwoest. Kortom, dat wat gebeurde in het intermezzo tussen Ilias en Odyssee. Aeneas en Dido worden verliefd maar hun relatie krijgt een slecht einde als de goden Aeneas opdragen verder te reizen: zijn taak is in het westen een nieuw Troje te stichten en niet zijn intrek te nemen in een al gesticht Karthago.

Dus trekt Aeneas verder naar Sicilië (waar zijn vader sterft) en naar Latium, waar hij oorlog moet voeren. Er zijn wat intermezzo’s zoals een afdaling in de Onderwereld, waarin Aeneas’ vader alle toekomstige Romeinse helden (die daar voor hun geboorte al verblijven) aan zijn zoon voorstelt, en een wandeling door wat later Rome zal zijn. Dat laatste intermezzo is nog wel aardig maar die onderwereldlijke rondleiding langs toekomstige Romeinse helden, die in Vergilius’ heden al verleden tijd waren, is gewoon flauw. “Roman history in the future tense”, in de woorden van H.W. Auden.

De Aeneis gaat dan ook helemaal niet over een Trojaan die een nieuw Rome moet stichten maar is in feite een lofzang op Augustus. Daardoor heeft de tekst iets onoprechts en dat straalt af op wat Vergilius ter ere van Romes eerste keizer wil zeggen. Lof die niet oprecht is, is geen lof. Het feestlied dat Vergilius’ tijdgenoot Horatius componeerde, is veel aardiger.

Ik vermoed dat Vergilius heeft geweten dat de vorm die hij gebruikte om keizer Augustus te prijzen, niet werkte. Het gedicht is onvoltooid gebleven en wat nu het einde is, is gewoon vreemd. Classici vragen zich al heel lang af wat de bedoeling is en ik denk dat Vergilius het ook niet meer wist. Hij was gewoon in zijn stof vastgelopen. Ik hoor goede verhalen over de vertaling van Piet Schrijvers, die ik, om opgemelde redenen, niet heb gelezen.

De laatste dichter die ik noem, is Lucanus, die een gedicht schreef over de burgeroorlog tussen Caesar en Pompeius, de Pharsalia. De dichter nam daarmee een risico: Pompeius is sympathiek, Caesar is een cynische machtswellusteling en die typering kon worden uitgelegd als kritiek op keizer Nero. Niet alleen was deze de laatste telg van de door Caesar gestichte dynastie, hij associeerde zich bovendien sterk met de Romeinse generaal: wie op het Forum Romanum stond, zag achter de tempel van Caesar een enorm standbeeld van Nero.

Lucanus’ Caesar is een schoft à la Richard III: eigenlijk leuk. In een epos hoorde een storm op zee te zitten, en dus heeft Lucanus er ook een. Caesar vervloekt de goden en het werkt: de storm gaat liggen. Een epos hoorde verder een catalogus te hebben en ook daar zorgde Lucanus voor: een overzicht van Egyptische gifslangen. Kortom: leuk. Minder leuk zijn de eindeloze, bloederige scènes. Geen verschrikking blijft de lezer bespaard – maar ja, dit was wat burgeroorlog betekende en de Romeinen zouden enkele jaren na Lucanus’ dood de verschrikkingen aan den lijve ondervinden. Opnieuw: er is een vertaling door Piet Schrijvers.

Lucanus is overigens door Nero uit de weg geruimd. Of dat was omdat hij te dicht stond bij een groep senatoren die een aanslag op de keizer beraamden, of dat Nero vond dat er maar één échte dichter kon zijn – we zullen het nooit weten. Ik zou trouwens graag hebben gelezen of gehoord wat de dichter Nero zoal heeft gezongen over het brandende Troje.

Deel dit:

2 gedachtes over “Klassieke literatuur (1c): epiek

  1. Erik Bouwknegt

    Niet uit de Oudheid, maar wel een tweede hoogtepuntje in de Griekse literatuur, en o.a. veel verwijzend naar Homeros, is het werk van Kavafis. Een van z’n bekendste gedichten heet Ithaka:

    Als je op je tocht naar Ithaka vertrekt,
    smeek dat je weg heel lang mag zijn,
    vol avonturen, vol ervaring.
    De Laestrygonen en de Cyclopen,
    en de toornige Poseidon moet je niet vrezen;
    zulke wezens zul je nooit vinden op de weg,
    als je denken hoog blijft, als een uitgelezen
    bewogenheid je lichaam en je geest bezielt.
    De Laestrygonen en de Cyclopen,
    de woeste Poseidon zul je niet ontmoeten,
    als je ze niet met je meedraagt in je ziel,
    als je ziel ze niet voor je ogen plaatst.

    Smeek dat je weg heel lang mag zijn.
    Dat er vele zomerse morgens zullen zijn
    waarop je, met wat een voldoening, wat een vreugde
    zult binnengaan in voor het eerst aanschouwde havens;
    en dat je moogt vertoeven in phoenicische stapelplaatsen,
    en daar goede waren kopen kunt,
    parelmoer en koralen, amber en ebbehout,
    en zinnestrelende parfums van elke soort,
    zo overvloedig als je kunt zinnestrelende parfums;
    en dat je naar veel steden in Egypte gaan moogt
    om te leren en te leren van de wijzen.

    Houd altijd Ithaka in je gedachten.
    Daar aan te komen is je bestemming.
    Maar overhaast de reis volstrekt niet.
    Beter dat die vele jaren duren zal,
    en dat je, oud al, landen zult op het eiland,
    rijk met alles wat je onderweg hebt gewonnen,
    niet verwachtend dat Ithaka je rijkdom geven zal.
    Ithaka gaf je de mooie reis.
    Zonder dat eiland was je niet op weg gegaan.
    Verder heeft het je niets meer te geven.

    En als je het armelijk vindt, Ithaka misleidde je niet.
    Zo wijs als je bent geworden, met zoveel ervaring,
    zul je al begrepen hebben wat Ithaka’s betekenen.

    [vertaling G.H.Blanken, 1977]

  2. Peter J.I.

    ‘By Iove’, Jona: me dunkt dat je oordeel omtrent Vergilius’ ‘chef d’oeuvre’ wel wat eenzijdig is (tussen je regels door hoor en lees ik het gebries van Piet Gerbrandy’s ‘nors en zonder haten’). Vandaar vooral deze nuancering. Wat je zegt over de ‘katabasis’ in Boek VI wordt met letterlijk zoveel woorden weersproken door de onlangs postuum uitgegeven vertaling ervan van Seamus Heaney: ‘Aeneid. Book VI’ (uitgegeven door Faber & Faber); in één woord: magistraal (en nog goedkoop ook, om het met Gerard Reve te zeggen). Het al wat oudere artikel van Adam Perry blijft het lezen waard: “The Two Voices of Vergil’s ‘Aeneid'”, In: ‘Arion. A Journal of Humanities and the Classics’, Vol. 2, No. 4 (Winter 1963), pp 66-80, zonder veel moeite te downloaden. Als in alle echte literatuur klinken er ook in ‘Aeneis’ meer stemmen in polyfone (dis)harmonie. Parry laat die horen. En het onlangs verschenen bijna vuistdikke boek van dé Amsterdamse classicus David Rijser is zonder meer een ‘must read’ (de titel moge voor zichzelf spreken): ‘Een telkens nieuwe oudheid’ (uitgegeven door de Amsterdam University Press). Inderdaad, Apollo’s feest. Naast de vertaling van Piet Schrijvers verdient die van de Vlaamse priester-dichter en leraar klassieken Anton van Wilderode het genoemd te worden, al is die -voor zover ik weet- niet meer verkrijgbaar tenzij antiquarisch. Toegegeven, Vergilius’ ‘Georgica’ is geen epiek maar wie na lezing (!) van zijn epos de smaak te pakken heeft, neme Ida Gerhardts vertaling ervan ter hand: ‘Het Boerenbedrijf’ (echt iets voor een lang-lome zomermiddag onder ruisende moerbeibomen).

Reacties zijn gesloten.