
De bestudering van het verleden lijkt wat op een pakhuis waarin van alles en nog wat ligt, Kreuz und Quer door elkaar. De een is historicus en zoekt in deze stellingenkast, de ander is archeoloog en pakt even verderop iets van het schap, de derde is classicus of socioloog en vraagt naar weer andere dingen. Zoveel hoofden, zoveel zinnen. Is er overzicht, systeem, structuur?
In mijn ervaring beschouwen veel onderzoekers de versplintering van de humaniora als gegeven. Het stoort me altijd een beetje, vooral als ze zonder nadere argumentatie zeggen dat het “nou eenmaal” zo is. Soms noemen ze de geesteswetenschappen “polyparadigmatisch”, wat minder sleazy klinkt maar op hetzelfde neerkomt.
Misschien is de versplintering inderdaad onvermijdelijk en moeten we niet langer hopen dat er in het pakhuis ooit orde zal zijn. Toch voel ik sympathie voor een Johann Gustav Droysen (1808-1884), die anderhalve eeuw geleden, in 1868, een Grundriss der Historik publiceerde waarin hij wat structuur aanbracht. Het was ook toen een geïdealiseerd overzicht, maar het maakt wel duidelijk hoe het proces van kennisverwerving zou kunnen verlopen en in die zin is het nog altijd nuttig. Eerstejaarsstudenten nemen er daarom nog weleens kennis van, meestal in uittrekselvorm.
Droysen onderscheidde vier fasen. In de eerste daarvan, die van de pragmatische uitleg, probeerde hij de feiten vast te stellen. We zullen een voorbeeld nemen uit Droysens jeugdwerk: in zijn Geschichte des Hellenismus (1836-1843) stelde hij de chronologie vast van de zogeheten Syrische Oorlogen uit de derde en tweede eeuw v.Chr. Welke oorlogen waren er nu eigenlijk, welke veldslagen werden gevochten, wie waren de commandanten? Kortom: wat waren de feiten?
Voor alle duidelijkheid: het gaat me er nu niet om dat zijn Eerste Syrische Oorlog niet goed was gereconstrueerd. Evenmin gaat het me erom dat Droysen een traditionele visie had op wat de moeite van het onderzoeken waard was, want er valt wel iets meer te bezingen dan grote mannen en wapengekletter. Dat deed Droysen ook wel, zij het later.
In de tweede fase, de uitleg van de voorwaarden, moest de oudheidkundige reconstrueren met welke omstandigheden de mensen destijds rekening moesten houden. Hierbij speelden zaken als fysisch en sociaal milieu een rol, maar ook het eigen karakter van de betreffende volken, dat weer samenhing met de territoria die de vorsten beheersten en de soldaten die daar vandaan kwamen, de economische middelen en hun organisatie, de stand van de technologie en ook mentale zaken als taal.
Tot zover kon de oudheidkundige zich beroepen op bronnen en voorwerpen. Maar “das wahre Faktum steht nicht in den Quellen”. Een historicus moest verder gaan dan de beoordeling van zijn bronnen. Bij de psychologische uitleg, de derde fase, werden de resultaten van de eerste twee onderzoeksfasen gecombineerd: hoe kwamen mensen, onder de gereconstrueerde omstandigheden, tot handelingen die de vastgestelde feiten als resultaat hadden?
Een voorbeeld: we hebben (tweede fase) een heel redelijk beeld van de tijd waarin de Ptolemaïsche bewindvoerder Sosibios leefde – we weten wat, zeg maar, de normale gang van zaken was – en we kennen (eerste fase) diens vernieuwende beslissing om in 217 v.Chr. Egyptische soldaten op te nemen in een leger dat tot dan toe had bestaan uit uitsluitend Macedoniërs en Grieken. De oudheidkundige moest zich inleven in zijn personage om te begrijpen hoe hij was gekomen tot zijn keuze. De vakterm voor dit inleven is einfühlen.
We hebben hier een heel negentiende-eeuwse visie op de bestudering van cultuur. Droysen doet hier namelijk hetzelfde als wat een halve eeuw eerder was voorgesteld door Friedrich Schleiermacher (1768-1834), toen deze als eerste structuur aanbracht in de diverse methoden van tekstverklaring en zo de hermeneutiek presenteerde als doordachte methode. Hij wees erop dat er altijd een bepaalde verwachting bestaat rond een cultuuruiting en dat een afwijking daarvan ons een glimp toont van het eigenlijke denken van de schrijver of kunstenaar. Anders gezegd, uit de innovatie blijkt de psychologie. Nog anders gezegd, vernieuwing blijkt uit haar verankering. Weer anders gezegd: in zijn afwijkende keuzes blijkt wat wie Sosibios was.
De psychische duiding stond tot slot in dienst van een vierde fase, de uitleg van de ideeën. Hier trachtte Droysen door te dringen tot de ideeën die zijns inziens de geschiedenis vormden. De hellenistische tijdgeest manifesteerde zich door de psyche van de actoren. Het doorgronden van die tijdgeest, dat was waar het allemaal om ging. (Als u het woord “tijdgeest” wat verouderd vindt, mag u het ook “mentaliteitsgeschiedenis” noemen. In het pakhuis der historie worden wel vaker oude opvattingen als nieuw verkocht.)
Ik wees op de parallel met Schleiermacher. Zijn hermeneutische methode was, zoals ik al eens beschreef, een heen-en-weer-gang tussen geheel en deel. Altijd weer was het geheel slechts te begrijpen door de delen te begrijpen, en altijd weer was de betekenis van de delen slechts af te leiden uit het geheel: bij zinnen en woorden, bij paragrafen en zinnen, bij hoofdstukken en paragrafen, bij gedichten en bundel, tussen gebouwen en plein, tussen huizen en nederzetting. Op alle niveaus gaat degene die iets uitlegt heen en weer tussen deel en geheel en zo spiraalt hij steeds verder naar de verleden werkelijkheid en wordt de subjectiviteit van de interpretatie almaar kleiner.
Zo was het ook voor Droysen. Volgens hem beschikte de historicus pas over een kader waarin hij een bron kon interpreteren als hij wist wat de tijdgeest was geweest. Heen en weer dus: we kunnen bronnen pas echt begrijpen als we weten in welk geestelijk klimaat ze zijn ontstaan, maar dat klimaat kunnen we alleen kennen door bronnenstudie. Een andere heen-en-weer-gang is die tussen evenement en psyche, want Droysen zocht de verklaring voor concrete gebeurtenissen in de gedachtewereld van de antieke mensen en reconstrueerde die gedachtewereld vanuit de keuzes die ze maken.
Tot zover Johann Gustav Droysen. Zoals ik al aangaf: dit is een geïdealiseerd overzicht van wat historici doen. Toch heeft het drie verdiensten. Eén: Droysen biedt wat orde in het proces van kennisverwerving. Hij accepteert niet dat het pakhuis van de geschiedvorsing een indifferente nevenschikking is van informatie, maar brengt structuur aan. Twee: Droysen maakt duidelijk dat politieke geschiedenis, de bestudering van het fysische en sociale milieu, taalkunde, etnografie, de studie van de techniek, aardrijkskunde, economie, literatuur en de bestudering van de materiële cultuur (wat we nu archeologie noemen) alle noodzakelijk zijn.
En drie: het gaat Droysen uiteindelijk om de mentaliteit. Hoe dachten mensen vroeger? Wie daar kennis van neemt, begrijpt beter dat zijn eigen denkbeelden niet de enig mogelijke zijn. Misschien zijn onze opvattingen beter – daar gaat de historicus niet over – maar je kunt, door de ideeën uit het verleden te leren kennen, je eigen ideeën beter begrijpen. Dat is één van de doelen van de bestudering van het verleden, al mag je er natuurlijk ook gewoon van genieten.
[Geschiedenis is geen amusement, leuk voor een vrijblijvend stukje in een tijdschrift of een item op TV. Het is een wetenschap. In de reeks “Methode op Maandag” (MoM) leg ik uit wat de oudheidkundige wetenschappen, en de historische wetenschappen in het algemeen, maakt tot wetenschappen. Een overzicht van deze en vergelijkbare stukjes is hier.]
“hopen dat er in het pakhuis ooit orde zal zijn”
Ja, dat is een uitnodiging aan mij om nog even door te zeuren. Orde kan van boven opgelegd worden of van onder opgebouwd. OK, er is dus geen uitzicht op het eerste. Daarom kan je het tweede nog wel proberen. Platform?!
“dit is een geïdealiseerd overzicht van wat historici doen.”
Het falsificatieprincipe van Popper is ook geïdealiseerd. De verbluffende (/sarcasme) conclusie is dat wetenschappers ook mensen zijn en dus feilbaar.
Wat ik interessant vindt – en je hebt het er eigenlijk niet over, terwijl je het er in je stuk over hermeneutiek wel over had: werkt het? Wat zijn de grenzen? De valkuilen?
Volgens mij verdient dit een vervolg.
AiaiaI, het Vliegende Spaghetti Monster heeft zich weer eens ten koste van mij geamuseerd. Er staat in mijn reactie een t teveel.
“het eigen karakter van de betreffende volken” Volkskarakter? Lees ik dat goed? Doen we daar echt nog aan?
Context Henk, context. Ik vat Droysen samen.
Als je eerst Ferdinand Huyck leest en daarna naar Fanfare kijkt is de verleiding groot: het Nederlandse volkskarakter is kneuterig.
Er is maar een duidelijke Nederland se identiteit volgens de historicus Piet de Rooy:bot en lomp.Laat mijn Engelse vriend dat nu ook steeds zeggen.
Maar daarmee bedoel ik natuurlijk niet het zeer beschaafde gezelschap van deze blog
Dat wij het eigen karakter van de betreffende volkeren, ´volkskarakter´ zo u wilt, als een ietwat besmet begrip beschouwen -wat zo zijn historische redenen heeft- doet niets af aan het feit dat bijvoorbeeld Egyptenaren en Minoiërs in cultureel opzicht nogal wat van elkaar verschilden. Hoe wil je zo´ n verschil benoemen? Dat wij het begrip volkskarakter liever als achterhaald beschouwen zegt vooral iets over onze eigen cultuur, die dit soort culturele verschillen graag onder tafel veegt. Wat niet lukt natuurlijk, want ze zijn er gewoon nog steeds ook al worden ze liever niet benoemd.
Het wordt tegenwoordig vaak anders aangegeven: “de mentaliteit van de dertiende-eeuwse Hollander” bijvoorbeeld. Ik tiep juist in mijn stukje voor morgen “als kind van zijn tijd”.
Ik lees dat inderdaad wel meer, maar vraag me af hoe je iets over de mentaliteit van de gemiddelde 13e eeuwse (of welke eeuwse dan ook…) Hollander, Fries of Geldersman te weten kunt komen uit de bronnen die er zijn: weinig, incompleet en sterk elite-gericht.
Helemaal mee eens.
Ik betwijfel of cultuurverschillen uit een grote gemene deler van de levenswijze van de individuële leden van een samenleving voortkomen. Ik heb begrepen dat die toch meer afkomstig zijn van een elite (vorsten/priesters) die deze opleggen, al of niet onder tegenwerking, aan hun onderdanen/onderworpenen. Of is dat ook een verouderde opvatting?
Het woord volkskarakter suggereert twee dingen:
1) het zou onveranderlijk zijn, dus de inwoners van de Lage Landen worden geacht 1000 jaar geleden net zo kneuterig te zijn als Jacob van Lennep in 1840 en Bert Haanstra in 1958 suggereerden;
2) het zou iets zeggen over alle leden van het betreffende volk, dus u en ik worden geacht al even kneuterig te zijn.
Het zegt inderdaad iets over onze cultuur dat we accepteren dat beide dingen onjuist zijn. De suggestie dat de term volkskarakter wordt vermeden om cultuurverschillen liever niet te benoemen (waarbij u zorgvuldig vermijdt te benoemen om wie het dan gaat – de afgelopen 15 jaar hebben de media bol gestaan van het benoemen van bepaalde cultuurverschillen) zegt daarentegen iets over u.
Ja, da´s een goeie.
Ik heb er geen antwoord op. Ik denk dat er culturele verschillen zijn, maar of die ingebakken zitten in de levensomstandigheden of zijn opgelegd van hogerhand weet ik niet. Mijn schatting is dat het een beetje van beide is, waarin hogerhand uiteindelijk de grootste invloed krijgt. Maar hogerhand vervalt op den duur en tenzij opgevolgd door een nieuwe hogerhand, valt de bevolking terug op iets basaals. In hoeverre verschilt dat basale bij de bevolking in A van het basale bij de bevolking van B? Daar zullen de levensomstandigheden, klimaat etc. toch een verschil maken.
Waarom beperkt u zich tot lineaire causale verbanden? Als culturen dynamisch zijn – en dat zijn ze bijna altijd – dan kunnen we eerder allerlei lussen verwachten, bv. iteraties die tot een chaotische ontwikkeling leiden.
https://nl.wikipedia.org/wiki/Iteratie
Dan voldoet de term volkskarakter overduidelijk niet. De door u genoemde factoren worden er wel in opgenomen – ie benoemd, evenals de resulterende verschillen. Of weigert u liever dergelijke dynamische processen te benoemen, net als bepaalde tegenwoordig nogal populaire politici?
Het zou me niet verbazen als de wiskunde waar ik net naar verwees ook tekort schiet als verklaringsmodel. Maar ik weet wel zeker dat het beter voldoet dan simpel, direct, lineair determinisme, waar de term volkskarakter deel van uit maakt.
@frankb: wat doen die lineaire causale verbanden hier? Wat wordt er mee bedoeld?Dat de meeste zaken iteratief zijn is me wel duidelijk, maar wat doen die lussen? Maak je het niet nodeloos ingewikkeld?
Ik zit in m’n maag met die gedachten en ideeen van vroegere volkeren. Je vindt van alles in de grond, er zijn tekens en geschriften etc., maar wat weet je dan precies? Ik vermoed dat je die ideeen etc. nooit zult kunnen achterhalen. Je kunt freud erop loslaten, en dan kom je tot dezelfde conclusie nl. je weet het niet. En mocht je denken dat je wel wat weet, dan is het iets van een klein groepje.
Tja, dat is wetenschap. Zekerheid heb je nooit. Toch moeten we het ermee doen. Ik bedoel maar, als u van een flat af springt weet u ook niet helemaal zeker dat u naar beneden zal vallen. Toch zult u er uw geld niet op zetten dat u morgen naar boven zult vallen.
“wat weet je dan precies?”
Ook dat blijft een gok. Alweer is de ene gok beter dan de andere. Wetenschap doet haar best om de dobbelsteen te verzwaren. Daarom heb ik minder bezwaar tegen speculatie dan JL. Maar ik eis wel eerlijk toegeven dat het speculatie is, maw in wetenschap is speculatie alleen aanvaardbaar als men de onbevestigde aannames expliciet formuleert.
Freud was trouwens geen wetenschapper – zijn theorieën zijn niet te testen. In JL’s terminologie bedreef hij kwakwetenschap. Ter zijner verdediging: toen hij begon deden alle psychologen dat. Psychologie is een mooi voorbeeld van de ontwikkeling van kwak/pseudowetenschap naar wetenschap. De huidige crisis (vele testresultaten blijken niet reproduceerbaar) is daar onderdeel van.
Ik zou “Freud erop loslaten” dan ook liever vervangen door “moderne psychologische inzichten”. Dan blijft het probleem hetzelfde. Er is bv. de aanname dat de menselijke psychologie 2000 jaar geleden hetzelfde was als die van nu. De empirische bevestiging daarvan is nogal mager; de belangrijkste rechtvaardiging is de evolutietheorie, die iets zegt over de snelheid waarmee de menselijke hersenen en dus de menselijke psyche zich ontwikkelden. Die snelheid is zo laag dat ze waarschijnlijk verwaarloosd kan worden in de oudheidkunde. UIteraard zit hier ook weer een aanname aan vast: nl. dat er een sterk verband is tussen de ontwikkeling van de menselijke hersenene en van de menselijke psyche. Alweer speculatie, want de neurobiologie is ook volop in ontwikkeling.
JL is veel te gematigd als hij alleen oproept tot samenwerking tussen oudheidkundigen, archeologen en classici.
@frankb: In de jaren 60 is Freud aan de kant gezet, maar psychoanalytici zijn gebleven. En of het nu wel of geen wetenschap is doet er dan niet toe, mensen hebben er blijkbaar baat bij.Als iets werkt hoef je nog niet tw eten hoe, laat staan dat het wetenschap moet zijn. Trouwens na Freud waren niet alle psych’s volgers van Freud’s ideeen, er waren bv. ook experimentators om wat te noemen. En wat hersenen betreft, alles wat je doet heeft z’n neerslag in je hersens, het is een uitermate flexibel orgaan. Dat betekent dat we niet voldoende weten over hersenen van 2000 jaar geleden. Je kan hooguit beweren dat het mensen waren die net als wij van alles konden leren. En hetzelfde gaat op voor hen die hier zo’n 40000 jaar geleden rondzwierven. Lees overigens het aardige boek van Thomas Oudman en Theunis Piersma: De ontsnapping aan de natuur (net uit).
Ja die neurobiologie ic.-logie, -sofie etc. is in ontwikkeling. Ik vraag me alleen af of het uiteindelijk ooit iets zal opleveren. Men onderzoekt diverse plaatsen in het brein, maar nog steeds geldt garbage in garbage out.
@FrankB
Tukkers, Friezen, Hollanders, Limburgers: ze hebben allemaal een speciaal karakter en ervaren dat zelf ook zo (Hollanders misschien wat minder want die vertegenwoordigen de ´Leitkultur´ en houden hun waarden voor zo vanzelfsprekend dat ze er vaak niet eens meer bij nadenken). Waarom moeten we daar moeilijk over doen? In mijn opinie toch vooral om nieuwe Nederlanders niet voor het hoofd te stoten. Maar die voelen zich ook vaak verbonden met hun eigen cultuur. Dus waarom niet gewoon accepteren dat die culturele verschillen er zijn? Acceptatie van elkaars verschillen zal, denk ik, het debat verder brengen dan een krampachtig onder tafel vegen ervan.
“ze hebben allemaal een speciaal karakter”
Word ik geacht dat als dogma te aanvaarden? Sorry, nee. Nee? Dan wil ik empirische onderbouwing zien. Veel succes.
“en ervaren dat zelf ook zo”
Tja, als ik door het raam naar buiten kijk ervaar ik de Aarde als plat. Daarom is het nog niet zo.
“Waarom moeten we daar moeilijk over doen?”
Gegeven uw commentaar krijg ik de indruk dat u er moeilijk over doet, niet ik. Dat “we” kunt u dus maar beter achterwege laten.
“Dus waarom niet gewoon accepteren dat die culturele verschillen er zijn?”
Dat is een fraaie combinatie van de beladen vraagstelling en de stropop. U suggereert dat ik dat niet wil accepteren (want u vermijdt alweer zorgvuldig naam en toenaam te noemen, behalve de mijne) en dat is beladen. Vervolgens valt u dat aan, terwijl ik nota bene hierboven expliciet heb aangegeven dat ik culturele verschillen wel accepteer.
Alweer: dit is onder tegenwoordig nogal populaire politici een populaire truc. De truc wordt er niet minder goedkoop om. En dat zegt iets over u.
Ik moet dat anders formuleren: Tukkers, Friezen, Hollanders Limburgers: ze hebben als groep een speciaal karakter, of in ieder geval ervaren ze dat zo.
@FrankB2
Natuurlijk is cultuur niet statisch. Dat heb ik volgens mij ook niet beweerd. Waar het mij om gaat is dat we accepteren dat er culturele verschillen bestaan. Ik woon in wat in de jaren vijftig van de vorige eeuw een ´arbeidersdorp´ genoemd zou zijn. De bevolking is merendeels import, of dat nu uit Nederland, Europa, of de rest van de wereld is. (o. a. Noord Afrika, Midden-Oosten, India, Sri Lanka). Ik zie in mijn omgeving veel van deze groepen langs elkaar heen leven in parallelle samenlevingen. Ik vind dat ontzettend jammer en het baart me zorgen. Maar degenen die beweren dat eenieder gelijk is (Ik zou liever zeggen gelijkwaardig) en daaruit concluderen dat die verschillen dus niet bestaan, baren me nog het meeste zorgen. Zij poetsen in hun wereldbeeld verschillen weg die er, om welke reden ook, wel degelijk zijn en staan daarmee een dialoog, volgens mij, behoorlijk in de weg. De onverzoenlijke standpunten die aan weerszijden worden ingenomen over zaken als Zwarte Piet bv. zijn naar mijn idee een rechtstreeks gevolg van het jarenlang niet willen zien of benoemen van verschillen. Verschillen laten zich niet wegpoetsen.
Ik heb de neiging om u gelijk te geven. De zgn. volksaard komt m.i. grotendeels tot stand doordat bepaalde bevolkingsgroepen die binnen een qua taal en cultuur vrij homogeen land (zoals bvb. Nederland) leven, maar waar de diverse delen van het land een andere ontwikkeling doorgemaakt hebben op sociaal-economisch gebied, zich achtergesteld voelen en gaan daardoor gaan geloven dat ze een aparte groep vormen. Onbewust zetten ze zich daardoor af tegen andere groepen, waardoor het effect versterkt wordt. Niet zelden is men ook trots een Tukker of een Limburger te zijn. Die eigen volksaard bestaat uit typische tradities, al of niet verbonden met religie, en het zichzelf toekennen van bepaalde eigenschappen, zoals ‘Bourgondisch leven’ of ‘gemoedelijkheid’, gemakkelijker leven’, etc.
Het is dan ook niet verwonderlijk dat andere groepen dat beeld overnemen.
Dat kun je merken: ik heb zeven jaar in Limburg gewoond en daar zetten ze zich wel degelijk af tegen de Hollanders en op de radio heb ik ook vaak gehoord dat een Hollandse zei: En nu schakelen we over naar het diepe zuiden …
Holland is sinds de Gouden Eeuw de ‘Leitkultur’ en die bevoorrechte positie is voor hen vanzelfsprekend, terwijl ze natuurlijk ook een volksaard hebben.
Met een volksaard heb ik geen moeite. Hij werkt volgens mij inclusief. Dat zagen we onlangs aan het meeleven met de Groningers.
Ik heb meer moeite met het begrip identiteit.
Zie: https://www.wikiwand.com/nl/Identiteit_(eigenheid)
Allereerst is identiteit moeilijk te definiëren en als het begrip uitvergroot wordt, leidt het vaak tot exclusie van andere groepen dan de eigen groep, met als gevolg discriminatie, vervolging, oorlog, etc. Bij brede lagen van de bevolking is het vaak gebaseerd op angst voor de andere en voor het andere. Als dit stelselmatig gecultiveerd wordt, kan dit groot onheil leiden. Voorbeelden uit het verleden zijn ons genoegzaam bekend. Het is ook vaak een absurd begrip. Ik ben Vlaming en woon ondertussen al veel langer in Nederland dan in Vlaanderen. Als wij naar Antwerpen rijden zeggen mijn Nederlandse vrouw en ik soms gekscherend bij het zien van het eerste Belgische boerderijtje: Kijk, daar wonen mensen met een Vlaamse identiteit.
Over de Leitkultur nog een interview uit De Standaard:
http://www.standaard.be/cnt/dmf20181019_03858573
Met Vlaamse volksaardige, niet-identitaire, maar vriendelijke groet!
Een belangrijke sociologische wet is dat de verschillen binnen groepen meestal (of altijd) groter zijn dan de verschillen tussen groepen. Bertrand Russell heeft dat iets anders verwoord met zijn bewijs dat de gemiddelde Engelsman niet bestaat. Dat is namelijk de Engelsman die de gemiddelde eigenschappen van alle Engelsen heeft, en die heeft niemand.
Het is dus onwaarschijnlijk dat volkskarakter iets is dat objectief wetenschappelijk kan worden vastgesteld, het kan alleen maar iets zijn dat de leden van een groep voor zichzelf subjectief ervaren. Dat is dus wel onderzoekbaar. En het kan iets formidabels zijn, zoals het opkomend tij van nationalistisch populisme illustreert.
Maar het feit dat iemand tot een bepaalde groep behoort (hengelsportliefhebber, feijenoordfan, Limburger, Hongaar, neger, vrouw, homo), rechtvaardigt nooit enige conclusie over welke eigenschap van die persoon ook. En toch doen wij dat, en niet alleen wij kneuterige Nederlanders. In onze taal bestaan tal van vaste epitheta bij allerlei groepen. Die zijn allemaal ongerechtvaardigd.
Ongerechtvaardigd zeker. Maar dat neemt niet weg dat mensen zich millennia lang voornamelijk hebben gezien als behorend tot een groep. Voor veel mensen geldt dat nog steeds. Het begrip ´individu´ bestaat nog niet zo lang. Een eeuw of acht, negen misschien? En dat is waarschijnlijk nog ruim gerekend.
@jacobkrekel:Ik neem aan dat de verschillen tussen groepen niet dezelfde zijn als die binnen groepen? IK ken deze sociologische wet nl. niet, vandaar.
@jankroeze Neem een willekeurige menselijke eigenschap, b.v. lichaamslengte. Nederlanders zijn langer dan Spanjaarden. Het verschil tussen de gemiddelde lichaamslengten van deze groepen is – zeg -10 cm. Maar de verschillen tussen Nederlanders en Spanjaarden onderling zijn veel groter dan 10 cm. Dit geldt bijna altijd bij iedere meetbare eigenschap, of attribuut, bij willekeurige groepen die je vergelijkt. Intelligentie, introversie, conservatisme, luiheid, noem maar op.
Je kunt ook niet concluderen dat “een” Nederlander dus langer is dan “een” Spanjaard. Voor beide groepen bestaat een gemiddelde lichaamslengte en een standaarddeviatie daarvan. En ik (verzin deze cijfers nu even) als nu alle Nederlanders die één standaarddeviatie korter zijn dan de gemiddelde Nederlander minder lang dan zijn dan alle Spanjaarden die één standaarddeviatie langer zijn dan de gemiddelde Spanjaard, dan is 1/6 van de Nederlanders kleiner dan 1/6 van de Spanjaarden.
Wat ik heb willen benadrukken is dat je wel kunt spreken over groepskenmerken, bv over een volkskarakter, maar dat je die kenmerken niet kunt attribueren aan de leden van de groep. Maar mensen doen dat toch, b.v. als je niet de tijd en de moeite wilt nemen om je in iemand echt te verdiepen, dan attribueer je groepskenmerken. En daarmee wordt iets als “volkskarakter”een louche begrip, omdat men het gaat plakken op individuen die zich tot de volk rekenen. Om maar te zwijgen van attributies voor negers, joden en homo’s.
Men moet ook onderscheid maken tussen persoonlijkheidskenmerken en van iemand en attributen. Ik ben b.v een introverte protestant. Op een OCEAN test scoor ik hoog op introversie en dat is een persoonlijkheidskenmerk. Dat ik mezelf als protestant beschouw is geen onderdeel van mijn persoonlijkheidskenmerken, maar een attribuut. Helaas worden mensen vaak op – zichtbare of toegekende – attributen beoordeeld, want dat is veel makkelijker dan op iemands persoonlijkheidskenmerken, zoals geoperationaliseerd in b.v. OCEAN.
@jacobkrekel: Die variatie rond het gemiddelde etc. snap ik allemaal wel. Methoden en technieken zijn gesneden koek voor mij (helaas! zonder dergelijk begrip wordt je creativiteit wat meer aangesproken denk ik). Maar het doen van sociologisch en psychologisch onderzoek gaat niet zonder met grote groepen te werken. Vraagje: geloof jij in dergelijke tests? Tests mbt. intelligentie , persoonlijkheid (big five bv.) beroepskeuze etc.? Ikzelf ben zeer kritisch tot afwijzend (heb nb ooit zelf een beroepskeuzetest gemaakt,geheel vlgs. het boekje, denk aan De Geer en Lord & Novick bv) Want wat is intelligentie of een persoonlijkheidsfactor, als je daar een poosje over nadenkt kom je niet meer uit, was mijn ervaring.
Ik ben muziektheoreticus van beroep. Daarnaast amateur historicus, kunsthistoricus en taalkundig geïnteresseerde. Van alles zo veel mogelijk weten en vooral in de juiste historische context plaatsen is fascinerend. Van Hildegard von Bingen moet je ook iets van de Scivias gelezen hebben, weet hebben van haar contacten met Barbarossa en Bernardus van Clairvaux, meer weten over het kloosterleven in die tijd en dan haar muziek bestuderen, dat niet alleen dus in de musicologische context. Alles is onmogelijk maar zo veel mogelijk voor mij bijna onmisbaar
Zou men ook niet een zekere orde in het pakhuis kunnen aanbrengen door het negatief te benaderen:.door vooral te benadrukken wat geschiedschrijving NIET is?.Ik denk daarbij aan Paul Veyne’s onvolprezen “Comment on ecrit l’histoire”
Of :jouw bezwaren tegen “kwakgeschiedenis” geven indirect,maar effectief weer wat goede geschiedschrijving wel moet zijn.Het is bovendien ook amusanter.
De bronnen voor “volkskarakter” zijn schaars, want niet elitegericht, dus niet de moeite om te bewaren. Vooral in de 19de eeuw gingen vorsers dan te rade bij volksmuziek, volksverhalen en in hoofdzaak landelijke gebruiken (want de tradities van het volk leefden vooral voort op het platteland, de steden waren oorden van volksvreemde nieuwlichterij). In Vlaanderen, geconfronteerd met een franstalige elite, werd dit in de 19de eeuw en tot ver in de 20ste eeuw als urgenter en belangrijker ervaren dan in Nederland. Het leverde ons wel prachtige verzamelingen volksverhalen op, en boeken met sprekende titels als “Eigen aard”.
Zo werd het Vlaamse volk tegelijkertijd beschreven en uitgevonden. Ik vergelijk met voetbal: Antwerp-supporters hebben de reputatie bijzonder vurig te zijn. Hoe meer de sfeer in het stadion door journalisten en voetballers zelf als uniek omschreven wordt, hoe meer de supporters dat als belangrijk onderdeel van hun aard gaan zien, iets wat hen onderscheidt van andere supportersclans. En hoe meer ze dat in de verf gaan zetten.
Dat was ook het idee van de gebroeders Grimm: oude vertellingen en sprookjes verzamelen om te ontdekken wat de Duitse cultuur nou eigenlijk echt was. Zijn ze erachter gekomen? Dat weet ik niet, maar ze hebben wel de wereldcultuur verrijkt.
En hadden daarbij heel veel te danken aan Charles Perrault
Overigens hadden we in Nederland in de 19e eeuw een tijdschrift dat “Eigen haard” heette. Aard/haard; dat ene lettertje maakt toch heel veel verschil.
Een woningcorporatie in Amsterdam heet nog altijd Eigen Haard.
Wat mij opvalt in de discussie is dat het Meertensinstituut nergens wordt genoemd.
Waarschijnlijk omdat Voskuil het al veel te uitputtend heeft behandeld; niemand heeft daar nog zin in… bovendien, wat heeft dit met nageboorten in bomen te maken?
@jacob krekel, het attribueren van groepskenmerken dat u beschrijft zie ik in hier in de praktijk al een aantal jaren opduiken in de vorm van op lantarenpalen geplakte plakkers van de nederlandse volksunie en ‘stop islamisering’. Je kunt daar theoretisch over schrijven maar de praktijk is smerig en hardnekkig. In een dorp als het mijne gaat het oppervlakkig gezien nog best goed, maar aan de onderkant gist het. En volgens mij helpt het niet om dat te verdoezelen.