De Brusselse Nehalennia

De Domburgse Nehalennia in de Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis (Brussel)

[De Zeeuwse godin Nehalennia, over wie ik meer dan eens (1, 2, 3) heb geblogd, blijft de gemoederen bezighouden. Vandaag een gastbijdrage van Roger Rymen uit Kontich over een altaar in Brussel. Ik beken dat ik altijd heb gedacht dat het een afgietsel was. Boy was I wrong.]

Op 5 januari 1647 legde een storm een aantal antieke resten bloot in de duinen bij Domburg op Walcheren, wat uiteindelijk resulteerde in de ontdekking van ruim dertig Gallo-Romeinse altaarstenen. De Walcherse Archeologische Dienst publiceert op deze website een detail van de kaart van Visscher-Roman (ca. 1650) met daarop de vermelding “Verdronken woninge der Oude Gotthen”. We zijn van die bijzondere vondst ook goed ingelicht door een opgewonden brief van een ooggetuige. Een tekst uit de zeventiende eeuw spreekt over de godin Nehalennia, waaraan tal van de gevonden votiefstenen uit 180 à 230 na Chr. werden opgedragen. Kortom, een redelijk gedocumenteerde zeventiende-eeuwse vondst.

Nehalennia wordt beschouwd als de schutgodin (Mater) van de Gallo-Romeinse vissers, zeelui en kooplieden die op de Noordzee en de binnenwateren voeren en die in Domburg, bij de monding van Schelde en Rijn, werd aangeroepen. Haar vereerders brachten hier (en ook in Colijnsplaat) offers om een veilige zeereis af te smeken. Om Nehalennia te danken voor haar bescherming of voor een behouden terugkeer beloofden ze haar een altaar of wijsteen op te richten, want ook destijds was de Noordzee wispelturig en onvoorspelbaar.

Het heiligdom zelf is zichtbaar geweest in de branding. We beschikken ook over oude documenten die het melden:

…was de gehele vloer des tempels te zien … Verder kwam ten jare 1687 na de nieuwejaarsnacht storm, beoosten Domburg op het strand ene begraafplaats bloot en werd deze in 1817 andermaal zigtbaar …

De historicus Mariën beschrijft op blz.179 van zijn boek Belgica Antiqua de Nehalenniatempel van Domburg:

Buiten rond de tempel, waarschijnlijk op vierkant grondplan gebouwd, met porticus en cella met Korinthische kapitelen versierd, stonden talrijke altaren. Op de meeste was de godin afgebeeld, onder een schelpbaldakijn gezeten, met een korf vruchten op de knieën … De altaren waren opgericht ter inlossing van een gelofte.

In 1647 kwam men gelukkig tot het besef dat die stenen op het strand bij Domburg toch wel iets speciaals waren want na de vondst werden de altaren netjes overgebracht naar de plaatselijke kerk. Een museum bestond immers niet. In 1848 werden bij een grote kerkbrand de votiefstenen echter ernstig beschadigd en deels zelfs geheel vernietigd. De meeste Domburg-altaren bestonden namelijk uit kalksteen, dat de eigenschap heeft om bij erg hoge temperatuur stuk te springen en in brokken uiteen te vallen.

Gelukkig bestaan er wel tekeningen en beschrijvingen van het materiaal. Ik vond enkele jaren geleden ook een aantal zwaar beschadigde fragmenten terug in Middelburg in het Zeeuws Museum.

Nehalennia in Brussel

Van de Domburgvondsten resteren dus alleen de brokstukken in het Zeeuws Museum. (De altaren in het Rijksmuseum van Oudheden in Leiden komen niet uit Domburg maar uit Colijnsplaat.) Werden dan alle Nehalennia-altaren uit Domburg vernietigd? Wat een verlies!

Groot dus was mijn verbazing toen ik in de Musea voor Kunst en Geschiedenis te Brussel in de Gallo-Romeinse afdeling plots oog in oog stond met een prachtig bewaard aan Nehalennia opgedragen Domburgs votiefaltaar. Zij stond veilig opgeborgen in een grote glazen kast, rondom rond te bewonderen in al haar glorie. Mooi! (Foto hierboven)

De inscriptie luidt:

DEAE NEHA-
LENNIAE
T(ITUS) CALVISIUS SECUNDINUS
OB MELIORES ACTUS

Ofwel

Aan de godin Nehalennia
(schenkt) Titus Calvisius Secundinus
(dit monument) voor de goede werken die tot stand werden gebracht

Mijn nieuwsgierigheid was gewekt, want alle door mij geraadpleegde informatie vermeldt de vernietiging van de Domburgvondsten, op enkele beschadigde exemplaren na. Hoe is een intacte Nehalennia nu toch in Brussel verzeild?

Johan Adriaan van de Perre

J.A. van de Perre

Mijn zoektocht bracht me naar mevrouw Massart, verantwoordelijke van de Gallo-Romeinse afdeling van de Musea voor Kunst en Geschiedenis. Zij kon mij via Franz Cumont‘s Catalogue des sculptures et inscriptions antiques, Musées royaux d’Art et d’Histoire op weg helpen. Zo ontdekten we dat de Brusselse Nehalennia in 1781 door Johan Adriaan van de Perre (1738-1790) is geschonken aan de toenmalige Académie de Bruxelles.

Wie was nu deze vrijgevige meneer? Johan Adriaan van de Perre was Heer van Nieuwerve, Welsinge en Everswaard en werd door stadhouder Willem V van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden benoemd als een soort minister met de titel “Representant van de Eerste Edele van Zeeland” (d.i. stadhouder Willem V) in de “Staten en Gecommiteerde Raden van Zeeland”. We kunnen hem beschouwen als een soort regent van Zeeland en hij had blijkbaar de bevoegdheid om Zeeuws archeologisch erfgoed weg te schenken. Het waarom hiervan heb ik niet kunnen achterhalen.

Hij was wel zeer actief in het wetenschappelijk milieu van Walcheren en had een rijke kunstcollectie. Misschien ook het Nehalennia-altaar dat hij aan Brussel schonk? Eender hoe, hij was zeer goed op de hoogte van het bestaan en de geschiedenis van Nehalennia!

Immers, bij het verlaten van de Latijnse school te Middelburg in 1755 hield hij de volgende rede als eindwerk: Oratio de Dea Nehalennia quam habuit Johannes Adrianus van de Perre cum ad Academiam promoveretur in auditorio publico, ofwel een “Uiteenzetting in openbare zitting over de godin Nehalennia voor het bekomen van de Academische graad”.

Nehalennia in Parijs

In het spoor van de Franse Revolutie werden de Oostenrijkse Nederlanden na de slag bij Fleurus (1794) opgeslorpt in de Franse totalitaire terreurstaat. Het Franse leger kreeg opdracht het nieuw verworven gewest zoveel mogelijk leeg te plunderen en alle waardevolle kunstschatten te brengen naar Parijs. Dit voorzeker volgens hun revolutionaire lijfspreuk “Vrijheid, gelijkheid en broederschap”.

Ook Brussel moest eraan geloven en werd op deze manier geplunderd en Nehalennia bracht vanaf 1795 een verplicht bezoek aan Parijs. Na enkele jaren oponthoud aan de Seine en na de nederlaag van Napoleon in 1814 mocht ze dan, na haar kennismaking met de Franse cultuur, naar huis terugkeren. Haar votiefaltaar werd nadien, in 1847, toevertrouwd aan het toenmalige Musée d’Antiquités en kwam vervolgens terecht in de door Leopold II gebouwde (1880) Koninklijke Musea voor Kunst en Geschiedenis aan het Jubelpark in Brussel.

Daar laat ze zich sindsdien in al haar schoonheid door de museumbezoekers bewonderen: het enig intact gebleven object van de Domburgvondsten! Dank je wel, heer J. A. Van de Perre!

Sindsdien heb ik steeds de neiging om, bij het begin van mijn regelmatige zeiltochten op het Veerse meer in Zeeland, toch even aan Nehalennia te denken en samen met haar te hopen op een voorspoedige zeildag!

[Dit was de 304e aflevering in de reeks museumstukken; een overzicht is hier.]

Deel dit:

12 gedachtes over “De Brusselse Nehalennia

  1. Robert

    Leuk stukje!

    Ik kom zo 4-5 keer per jaar op Walcheren en ik probeer dan ook even het tempeltje in Colijnsplaat te zien. De ‘ophoping’ van de stenen in het Zeeuws Museum bleek, tijdens mijn enige bezoek na de heropening van het museum in Middelburg, een flinke teleurstelling. Een beetje een ’tsja we moeten er wat mee’ dingetje. Op mijn reactie kreeg ik zelf nog een reactie, maar in de trant van ‘wat u belangrijk vindt hoeft niet belangrijk te zijn’. Ik ben niet meer terug geweest.

    Jammer, want dit soort erfgoed is uniek voor Nederland en al helemaal voor Zeeland en Walcheren. En natuurlijk bestaat er meer dan Romeinen en zelfs meer dan geschiedenis, maar als je als museum meer aandacht besteden wil aan een levensgrote projectie van een zich ontkledend model in ‘Zeeuwse klederdracht’ en een halve muur vol redenen waarom je vindt dat geroofde kunst niet terug moet naar de eigenaar, zegt dat ook wel iets.

    Dan maar dat moderne ’tempeltje’ in Colijnsplaat – een gat met een jachthaven, doodstil met zicht op de Zeelandbrug. En toch stiekem de hoofdstad van Romeins Zeeland. 🙂

  2. FrankB

    “….. Franse totalitaire …..”
    Dat hadden Napoleon Bonaparte en vooral Robespierre vast wel gewild, maar ze hadden de middelen er niet voor. Bij uw noorderburen wordt nog wel eens vergeten, wellicht wegens gevoelige oranje tenen, dat de Franse bezetting tot ongeveer 1810 zo populair was dat het Nederlandse contingent bij Waterloo door de geallieerden met begrijpelijk wantrouwen werd bejegend. Tot 1810 stelde Franse terreur bij ons dan ook niet veel voor.
    Fijn dat dit beeld bewaard is gebleven.

    1. Dirk

      Voor de volledigheid: in dat Nederlandse contingent zaten ook Belgen. Heel wat Nederlanders en Belgen die in Waterloo tegenover Napoleon stonden, hadden eerder mét hem gevochten, bijvoorbeeld in Rusland.

    2. Frans

      Die populariteit kwam voornamelijk door broer Lodewijk, de konijn van Olland, een buitenlander die echt z’n best deed om te integreren. Toen de echte Franse bezetting begon in 1810 en Napoleon het Continentaal Stelsel en de dienstplicht invoerde, werd het een heel ander verhaal.

  3. Paul van der Erve

    De ontdekking van de altaarstukken van Nehalennia leidde in 1647 tot de nodige opschudding in geleerde kringen in de Republiek. De Middelburgse schilder Hendrik van Schuylenburgh maakte tekeningen van de stenen en zond deze naar Constantijn Huygens. Deze waagde een poging de naam van de godin te verklaren vanuit de visserij als een verbastering van “Net hael inne” of “Niew hael inne”. Huygens legde zijn vondst voor aan de Leidse oudheidkundige Petrus Scriverius en stuurde daarbij ook de tekeningen mee. Waarschijnlijk liet Scriverius de tekeningen zien aan de historicus Marcus van Boxhorn. Deze hoogleraar retorica en geschiedenis bedacht echter een geheel eigen etymologie. Volgens hem was Nehalennia de gelatiniseerde vorm van Nehalent, een afleiding van het Germaanse ealent, wat waterland of eiland betekende.
    Boxhorn goot zijn beschouwingen over Nehalennia in een open brief van 22 bladzijden aan Amalia van Solms, waarin hij zijn herleiding van de naam inbedde in bredere taalkundige beschouwingen. Deze “Bediedinge van de tot noch toe onbekende afgodine Nehalennia, over de dusent ende ettelicke hondert Jaren onder het sandt begraven, dan onlanx ontdeckt op het strandt van Walcheren in Zeelandt”, leidde echter tot een buitengewoon interessante ‘bijvangst’.
    In zijn open brief had Boxhorn beweerd dat de Germaanse talen overeenkomsten vertoonden met het Perzisch en dat zowel het Perzisch als de Germaanse talen teruggingen op een oertaal die hij Skytisch noemde. In reactie hierop verscheen een anoniem drukwerkje met “Vraagen voorghestelt ende opghedraaghen aan de Heer Marcus Zuerius van Boxhorn ….”, waarin zijn taalkundige theorieën in twijfel worden getrokken. Hierdoor uitgedaagd kwam de Leidse geleerde tot het “Antwoord van Marcus Zuerius van Boxhorn, gegeven op de Vraaghen, hem voorgestelt over de Bediedinge van de afgodinne Nehalennia, onlancx uytghegeven”, waarin “de ghemeine herkomste van der Griecken, Romeinen, ende Duytschen Tale uyt den Scythen duydelijck bewesen, ende verscheiden Oudheden van dese Volckeren grondelijck ontdeckt ende verklaert worden”. Met talloze bronnen en rijen van overeenkomstige woorden uit de “oude Britoenen tale”, van de “Griecken, of, Romeinen tale”, het “Lettouws”, het “Oudt Saxis”, het “Russisch”, het “Boheemsch”, het “Sueets”, het “Deens” en het “Dalmatisch” laat Boxhorn zien dat deze talen alle af te leiden zijn uit de Skytische moedertaal: “Laet dan de Griecken ende Romeinen op hare maniere dit houtjen geschaeft hebben; het comt niet te min van de oude Scythen, die tegen de blame van ongeschaeftheit haer wel mogen ende connen weeren met de eere van de oudtheit.”
    De beroemde lezing van William Jones op 2 februari 1786 voor de Asiatic Society in Calcutta, waarin hij stelde dat Sanskriet, Grieks en Latijn “have sprung from some common source, which,
    perhaps, no longer exists”, wordt algemeen beschouwd als het begin van de historische taalkunde die leidde tot het inzicht dat niet alleen bijna alle Europese talen, maar ook een aantal Iraanse, Indische, Afghaanse en, inmiddels uitgestorven, Anatolische talen hun oorsprong vinden in wat tegenwoordig wordt aangeduid als het Proto Indo-Europees. Het was echter Marcus van Boxhorn die dit al eerder, zij het voor een beperkter aantal talen, had ontdekt, waarbij hij de term Skytisch gebruikte voor wat nu Proto Indo-Europees wordt genoemd.

    Zie het onvolprezen proefschrift van Jaap Nieuwstraten, Historical and Political Thought in the Seventeenth-Century Dutch Republic. The Case of Marcus Zuerius Boxhorn (1612-1653)
    en Jack Fellman, The first historical linguist (Linguistics, Volume 12, Issue 137, 31–34).
    De nodige informatie over de geschriften van Boxhorn is ook te vinden in DBNL: https://dbnl.org/tekst/dong001dier01_01/dong001dier01_01_0015.php

    Een verklaring voor de naam Nehalennia van een moderne Leidse taalkundige is die van Peter Alexander Kerkhof: http://www.neerlandistiek.nl/2016/10/nehalennia-taalkundige-raadsels-van-een-zeeuwse-godin/

      1. Frans

        Zeg dat. Fascinerend om te zien hoe het onderzoek naar de herkomst van talen al in de Gouden Eeuw begon. En ook mooi hoe een stuk op de blog weer kan leiden tot reacties die weer nieuwe inzichten geven.

  4. roepers

    Eigenlijk laat dit zien dat je erfgoed niet zoveel mogelijk ter plaatse moet bewaren maar verspreiden. Een koninklijke Rubens mag best naar het buitenland, als het maar in een museum of anderszins toegankelijke plek terechtkomt.

  5. gmknepper

    Ik zou ‘ob meliores actus’ niet weergeven met ‘voor de goede werken die tot stand werden gebracht’, maar met ‘wegens de betere resultaten’. Titus Calvisius Secundinus had blijkbaar in het verleden minder goede resultaten gezien (waarin dan ook), maar de zaken gingen nu weer beter.

Reacties zijn gesloten.