
Zo rond 1970, zo heb ik ooit eens ergens gelezen, inventariseerde een cultureel antropoloog – misschien was het Roy Rappaport wel – de definities die bestaan van het woord “cultuur”. Als ik me goed herinner, vond hij er zeshonderd of zesduizend. Ik houd het er, in de voetstappen van Tylor, even op dat het gaat om het complexe geheel van kennis, geloof, kunst, waarden, wetten, gewoontes en andere zaken die mensen verwerven als lid van een samenleving. Echt belangrijk is de definitie nu niet. Waar het mij om gaat is hoe je zo’n geheel zó conceptualiseert dat je er zinvolle uitspraken over kunt doen.
Ik snijd dit onderwerp aan omdat ik in de reacties op mijn eerdere stukje over het belang van de Oudheid voor ons nogal wat reacties kreeg waarvan de strekking was dat we X, Y of Z toch hadden van de Grieken, Romeinen of Joden – hoe kon ik daar nu blind voor zijn? En inderdaad, er valt een lijstje te maken van dingen die we hebben te danken aan de ouden (“but apart from the sanitation, the medicine, education, wine, public order, irrigation, roads, a fresh water system, and public health, what have the Romans ever done for us?” in de legendarische formulering van Monty Python). Die lijst is lang. En zegt weinig.
Patchwork
Het probleem is dat het niet moeilijk is tegenover een opsomming als deze, met zijn negen punten, een opsomming te plaatsen van méér dingen die we niet aan de ouden te danken hebben. Dat weten we ook alweer sinds de trait lists waarmee de sociale wetenschappen ooit begonnen en waarin rijp en groen door elkaar stonden. Cultuur is hierin een soort patchwork van allerlei dingen bij elkaar. Je kunt dan beweren dat onze cultuur afstamt van de Griekse en je kunt ook het tegendeel verdedigen. Allebei mogelijk. Zinvolle vergelijkingen tussen twee culturen – pakweg Amerika en Iran – zijn ook al niet mogelijk. Kortom: we hebben hier niets aan. Het is zinledig, onwetenschappelijk.
Een volgende stap is dat je onderkent dat niet alle dingen even belangrijk zijn. Ja, we danken het onderscheid tussen tragedie en komedie aan de oude Grieken maar dat is natuurlijk niet zo belangrijk als, pakweg, de boekdrukkunst. Er moest wat systeem komen. En dat kwam er.
Structuur en functie
De grote vernieuwing staat bekend als structureel-functionalisme of ook wel gewoon functionalisme. Het idee, dat in bekende auteurs als Durkheim en Radcliffe-Brown zijn voorlopers vond en werd uitgewerkt door Talcott Parsons, is dat een samenleving vergelijkbaar is met een organisme, waaraan een skelet structuur geeft en waarin organen vitale functies vervullen. Analoog hieraan erkenden de functionalisten maatschappijstructuren en instituties die door de eeuwen heen hetzelfde bleven functioneren, zodat je kunt spreken van een culturele continuïteit. Het klassieke voorbeeld is het huwelijk, dat over een hele hoop zaken helderheid verschaft en zo – flauwe grappen daargelaten – in principe stabiliteit verschaft.
Dit functionalisme is later verder uitgewerkt. Zo introduceerde de Amerikaanse socioloog Robert Merton (dezelfde van de paradigma-theorie) het onderscheid tussen manifeste en latente functies. De manifeste functie is voor elke betrokkene meteen duidelijk. Het bouwen van een badhuis in het Romeinse Rijk had bijvoorbeeld een duidelijke (manifeste) hygiënische functie. Hetzelfde bouwproject had echter ook een tweede functie, die meer verborgen (latent) was: de bouwheer kon laten zien dat hij geld bezat en het beste voorhad met zijn stadgenoten, wat rechtvaardigde dat hij en andere weldoeners de macht in de stad verdeelden. Een andere verfijning van het functiebegrip was dat men onderkende dat er ook disfuncties waren, ofwel contraproductieve gebruiken.
Het idee dat we bij het analyseren van een cultuur onderscheid moeten maken tussen enerzijds de diverse culturele elementen aan de oppervlakte (een badhuis, een aquaduct…) en anderzijds de dieperliggende structuur waartegenover die elementen een functie hadden, was een belangrijke vooruitgang. Het functionalisme leent zich echter beter om een momentopname van een samenleving te maken dan om maatschappelijke veranderingen te beschrijven. (In jargontermen: het is beter voor een synchrone dan een diachrone analyse.) Wat nodig was om de sociale en de historische wetenschappen te laten samenwerken, was een theorie over de wijze waarop structuren in de loop der tijd veranderden.
Neo-evolutionisme en structurationisme
In de jaren na de Tweede Wereldoorlog werden de eerste pogingen gedaan om de wijze waarop we een cultuur analyseren zó te verbeteren dat diachrone analyses beter lukten. Eén zo’n voorstel was het neo-evolutionisme, dat de menselijke ontwikkelingsgang beschreef aan de hand van de groeiende energiebehoefte. Verwant zijn de culturele ecologie, die de mensheid steeds dieper ziet ingrijpen in de natuur, en het systeem van Elman Service en Morton Fried, die groeiende complexiteit als leidraad namen.
Hun boeken zijn leuk om te lezen en ik heb over Service en Fried weleens met plezier geblogd. Maar ze konden een probleem niet oplossen: de spanning tussen enerzijds de historische analyse (de veranderende wereld) en anderzijds de structuur (dat wat niet verandert). Je kunt het niet allebei hebben. Je kunt natuurlijk het structuurbegrip opofferen, maar dat is nogal een prijs. Beter is het na te denken over het structuurbegrip – en dat is de betekenis van Anthony Giddens en de zogeheten linguistic turn.
Ik heb er alle begrip voor als mensen een staart krijgen van alle academische turns, want het zijn er nogal wat, maar deze is serieus. Simpel samengevat komt het erop neer dat we geen biologisch maar een taalkundig structuurbegrip hanteren: enerzijds een woordenschat van culturele elementen, anderzijds een structuur als een grammatica. Dit biedt de mogelijkheid flexibel om te gaan met structuren en tegelijk continuïteiten te schetsen. Vuistregel: kijk naar instellingen waar een norm is verknoopt met economische middelen. Structurerende elementen. De madrassa/universiteit draagt bijvoorbeeld een norm voor wetenschappelijke discussie uit en verknoopt die met eigen financiële middelen. Dit is iets dat de samenleving helpt structureren. Vandaar dat men wel spreekt van structurationisme.
Archeologie
In de twintigste eeuw is ons apparaat om culturen te beschrijven dus verbeterd. Wie de invloed van de Oudheid op ons wil benoemen, kan niet aankomen met aquaducten, het Griekse toneel of het alfabet, maar zal moeten spreken over structurerende elementen. Je kunt er ook van afzien, maar het is zoiets als afzien van vaccinatie, de koelkast, plastic, elektriciteit, bloeddonatie en andere verworvenheden van de twintigste eeuw.
Je kunt ook wel wetenschappelijk zijn. Benoem de onder de oppervlakkige verschijnselen liggende structuur. De archeologen hebben er veel werk van gemaakt de sociaalwetenschappelijke inzichten mee te nemen in hun eigen intellectuele avontuur. U heeft wellicht de hoofdfasen van de geschiedenis van de twintigste-eeuwse archeologie herkend: de cultuurhistorische archeologie, die begon met een patchwork en het functionalisme aanvaardde, de New Archaeology die het neo-evolutionisme introduceerde en de postprocessionele archeologie met haar structurationistische inslag.
[Geschiedenis is geen amusement, leuk voor een vrijblijvend stukje in een tijdschrift of een item op TV. Het is een wetenschap. In de reeks “Methode op Maandag” (MoM) leg ik uit wat de oudheidkundige wetenschappen, en de historische wetenschappen in het algemeen, maakt tot wetenschappen. Een overzicht van deze en vergelijkbare stukjes is hier.]
Ros Beiaard in Amsterdam, dat weet de Nederlandse Wikipedia nog niet.
Er is een risico dat dit betoog wordt aangezien voor satire…😕
En het is ook mogelijk dat ik kort door de bocht ga. Ik zal nooit zeggen dat ik gelijk heb. Wat ik wel weet is dat wetenschappers die de ontwikkeling van de sociale wetenschappen volledig negeren, en die zijn er, een satire op wetenschap zijn.
Het Civilisatie proces van Norbert Elias vind ik nog steeds lezenswaardig.
Beschavingen of culturen veranderen verschuiven en worden beïnvloed door elkaar.
Stille groet,
Dat is wel een heel globale theorie die niet makkelijk leidt tot controleerbaar empirisch onderzoek. Heeft m.i. de naam van de sociale wetenschap geen goed gedaan.
Is wel een heel globale theorie die niet makkelijk tot controleerbaar empirisch onderzoek leidt. Heeft m.i. de sociale wetenschap geen goed gedaan.
Je zegt dat nou wel zo makkelijk, Jona, dat de boekdrukkunst belangrijker is dan de Griekse toneelteksten, maar is dat wel zo? Die teksten bestonden immers lang voor iemand op het idee kwam om stempeltjes te maken. M.a.w., een tekst kan heel goed zonder boek, een boek kan niet zonder tekst…
Ik zou zeggen: ideeën hebben een medium nodig. En je hebt met een medium als drukkunst meer invloed dan met een boekrol (of een eenmalige opvoering in Athene). Je zou het kunnen vergelijken met de impactfactor van een wetenschappelijk tijdschrift of de cijfers waarmee kranten hun bereik opgeven. En echt, de boekdrukkunst veranderde de samenleving.
Ik vind de vraag naar “belangrijker” niet heel interessant, omdat er nauwelijks operationaliseerbare criteria voor bestaan. Het begrip is veel te subjectief naar mijn zin.
Een van je betere stukken, waarmee je goed je eigenlijke punt illustreert, dat de wetenschap in Nederland te beperkt is geworden. Men zit vast in beperkte paradigma’s, kijkt niet verder dan de eigen horizon en is verbaasd dat men prestige verliest.
Dat is ook weer wat scherp gesteld.
Goed stuk, Jona. Consequentie van die onvergelijkbaarheid is dat populaire uitspraken over de superioriteit of inferioriteit van culturen even zinledig zijn: geen uitdrukkingen van inzicht, maar eerder pogingen om macht over anderen uit te oefenen.
Yup. Zie ook het slothoofdstuk van mijn Xerxesboek, waarin ik erop wijs dat de intellectuele zelfbeperking van de classici de opkomst van Nieuw Rechts voorbereidde. Als historici tegengas hadden gegeven tegen types als Cartledge en Holland, zouden we misschien iets minder ver zijn verdwaald.
Gisteren vroeg ik me dan ook af of je Tim O’Neill’s recensie van Holland’s laatste boek hebt gelezen. Wegens mijn onaangename karakter had ik al zin in een snerende opmerking op zijn blog (ik kan niet zo goed met hem overweg, dus vind ik het leuk om hem op de kast te jagen – al respecteer ik zijn expertise), maar ik acht(te) me niet gekwalificeerd om dat te doen zonder mijzelf belachelijk te maken.
“dat populaire uitspraken over de superioriteit of inferioriteit van culturen even zinledig zijn”
Dat is altijd het argument van dictatoriale landen als ze de universele rechten van de mens niet willen respecteren.
Kun je voorbeelden noemen van dictators die hun eigen cultuur niet superieur vinden? Dictaturen leunen juist bij uitstek op voorstellingen van culturele superioriteit, beste Martin. Ook de Chinezen, die de mensenrecnten vaak afdoen als een westers trekje, zijn overtuigd van hun eigen culturele superioriteit. Hun houding van cultureel reductionisme moet je dan ook niet verwarren met Jona’s kritiek op het cultuurconcept als zodanig.
Zeker, dictators vinden zichzelf cultureel superieur, in ieder geval doen ze alsof. Maar de mensenrechten zijn volgens de EU universeel. Dus ook China mag geen mensen zomaar in een werkkamp opsluiten. Wie heeft er dan gelijk? Tenzij natuurlijk de mensenrechten alleen voor de westerse mens gelden, in dat geval zou de slavernij OK zijn.
Wat is je punt, Martin? Als je uit de universaliteit van de mensenrechten de superioriteit van “de westerse cultuur” zou willen afleiden, heb je vrees ik de kern van Jona’s betoog gemist. Zelf vind ik de vrijheid van meningsuiting een groot goed. Maar als ik daarmee de superioriteit van de westerse cultuur als geheel zou willen bewijzen, zou ik ook eindeloos veel andere facetten van die cultuur mee moeten wegen, zoals industrialisatie, postmodernisme, kolonialisme, ruilverkaveling en Gerard Joling.
Martin is niet echt tegenstrijdig – dictators zijn dat zolang het hun persoonlijke belangen goed uitkomt. Dus de ene keer schreeuwen ze de culturele superioriteit van hun land van hun daken, maar de volgende keer, als ze te maken krijgen met “inmenging met binnenlandse zaken” (ook zo’n populaire kreet) zijn uitspraken over culturele superioriteit plotseling hol.
Nogmaals, noem één dictator die net als Jona hierboven zegt of heeft gezegd dat claims van culturele superioriteit per definitie zinledig zijn. De Chinese leiders in elk geval niet: ze zijn ook niet in tegenspraak met zichzelf als ze culturele superioriteit claimen en tegelijkertijd de mensenrechten afdoen als een locale traditie uit de westerse cultuur. Dat laatste is een voorbeeld van cultureel reductionisme, maar in tegenstelling tot wat Martin beweert is dat iets heel anders dan Jona’s scepsis over cultuur.
“Kun je voorbeelden noemen van dictators die hun eigen cultuur niet superieur vinden?”
is niet dezelfde vraag als
“noem één dictator die net als Jona hierboven zegt of heeft gezegd dat claims van culturele superioriteit per definitie zinledig zijn.”
Dus nu heb ik niet zoveel zin meer om u van een voorbeeld te voorzien.
technologische veranderingen zoals de boekdrukkunst maar ook bv de stoommachine en de computer hebben een grote maatschappelijke impact doordat hierdoor ook het maartschappelijke handelen verandert, maar denk ook aan uitvindingen als dubbel boekhouden.
Mijn zeer simpele definitie zou zijn: alles wat de mens sinds zijn bestaan heeft bedacht, gezegd en gedaan.
En hoe men hiernaar kijkt en/of over oordeelt, valt er dus ook onder.
Ooit besloot ik eens een module Cultuurfilosofie te gaan doen. Wist ik veel. Bleek het te gaan over een aantal godsdienstige/levensbeschouwelijke perspectieven over onze cultuur! (het was op zich wel aardig dat ook het islamitische perspectief was meegenomen).
Ik weet nog hoe bekocht ik me voelde. Vandaar mijn ‘eigen’ filosofie.
Ik ben slechtere definities tegengekomen.
“Ik weet nog hoe bekocht ik me voelde.”
Dat kan ik me voorstellen, want “godsdienstige/levensbeschouwelijke perspectieven over onze cultuur” is nogal een beperkte opvatting. Zie de Engelse Wikipedia:
https://en.wikipedia.org/wiki/Philosophy_of_culture
… Beter is het na te denken over het structuurbegrip – en dat is de betekenis van Anthony Giddens en de zogeheten linguistic turn….
Een interessante tekst over Giddens en zijn structuratie theorie is: ‘Anthony Giddens. Een kennismaking met de structuratietheorie. Q. J. Munters, Ernst Meijer, Hans Mommaas, Hugo van der Poel en Gert Spaargaren’, van de (toen nog) Landbouwuniversiteit Wageningen, 1993,4de druk.
Zie: http://docplayer.nl/35560470-Anthony-giddens-een-kennismaking-met-de-structuratietheorie-q-j-munters-ernst-meijer-hans-mommaas-hugo-van-der-poel-en-gert-spaargaren.html
Wat mij bijzonder aanspraak is de theorie van het dualisme in de sociale wetenschappen en het onderscheid tussen ‘weak on action, strong on institutions’ en ‘weak on institutions, strong on action’, een dualisme dat steeds een rol speelt in de diverse menwetenschappen, maar ook door andere wetenschappen.
Overigens een zeer interessante blog, Jona
Sorry, dit was gericht aan Jona Lendering.
Nee, cultuur is per definite een groepseigenschap. Wordt wel individueel beleeft, geuit. Dat is het nadeel van over de disciplinaire grenzen kijken, dat de schoenmaker niet bij z’n leest blijft.
“een opsomming te plaatsen van méér dingen die we niet aan de ouden te danken hebben”
En daarom vraag ik me af jouw lijstje van vier (of waren het er vijf?) criteria niet te streng is. Over iets als continuiteit hoeven we het niet te hebben. Maar “we hebben X aan de Antieke Oudheid te danken” sluit toch helemaal niet uit dat we A tm W ergens anders vandaan hebben gehaald of zelf bedacht?
“Het is zinledig”
Het is wel degelijk zinvol te identificeren wat uit de Antieke Oudheid is overgebleven, wat ergens anders vandaan komt (iedereen kent het voorbeeld van het getal 0 – we mogen India eeuwig dankbaar zijn) en wat we zelf bedacht hebben. Dat resulteert in een accurater zelfbeeld en dat is nu harder nodig dan ooit.
“Wie de invloed van de Oudheid op ons wil benoemen, kan niet aankomen met aquaducten, het Griekse toneel of het alfabet, maar zal moeten spreken over structurerende elementen.”
Leuk.
Aquaduct: de beroemde Trevi fontein wordt gevoed door de Acqua Vergine = Aqua Virgo. De functie is dus veranderd (sier ipv levensonderhoud) en het belang is enorm verminderd. Dat is toevallig zelfs kwantificeerbaar in termen van hoeveelheden water of van aantal aquaducten. Het structurerende element is algemener: gegarandeerde watervoorziening. Dat vinden we nog steeds belangrijk.
Toneel: laat ik me niet over uit, weet ik te weinig van. Toch kan ik me wel voorstellen dat het onderscheid tussen tragedie en komedie allerlei kunstuitingen structureert.
Alfabet: als dat de menselijke communicatie niet structureert – en daarmee onze samenleving – dan weet ik niet wat nog wel.
Mijn punt is niet zozeer dat je ongelijk hebt. Mijn gevoel is vooral dat je een schijntegenstelling hanteert.
Er zijn er die van mij ook een staart krijgen, maar daar ga ik weer: in de natuurwetenschappen is het correspondentieprincipe van Niels Bohr (die van het periodiek systeem) van enorm belang. Een nieuwe theorie moet niet alleen een nieuwe verzameling emprisiche data correct beschrijven, maar ook alle data die correct werden beschreven door de achterhaalde theorie. Dat moet mi hier ook gelden. Die Nieuwe Archeologie moet dus ook een plaatsje inruimen voor de paar dingen (relatief gezien – de lijst is inderdaad nog aardig lang) die we wel hebben overgenomen.
“Correct beschreven door de achterhaalde theorie” deed mij herinneren aan wat ikzelf had genoemd “verzonken schat” in de aflevering ‘Periodisering en naamgeving’ van 23 juli 2018. Ik kan eraan toevoegen dat ook via een hedendaagse dwaalweg interessante experimenten mogelijk zijn en nog heel waardevolle resultaten kunnen opleveren.
Aanvulling op mijn verwijzing naar de oude aflevering ‘Periodisering en naamgeving’: sinds 12 juli 2019 wordt de benaming ‘Weichsel-Kaltzeit’ in de Poolse Wikipedia vermeld.
Huh? Hoe noemde de Polen het Weichselien tot die tijd zelf dan?
Door rechtsboven ‘Historia i autorzy’ aan te klikken vallen oudere versies van https://pl.wikipedia.org/wiki/Zlodowacenie_p%C3%B3%C5%82nocnopolskie te raadplegen.
Hmmm… mijn Chinees is beter dan mijn Pools. Kun je me een beetje helpen? 😉
Na aanklikken van ‘Historia i autorzy’ valt aan de linker kant per datum ‘poprz.’ aan te klikken en is gemakkelijk controleerbaar dat in de oudere versies ‘Weichsel’ niet genoemd wordt. Het uiteindelijk wél noemen van die Duitse naam is volgens mij minder om de westerbuur te gerieven als wel om toegankelijkheid te versoepelen tot de Engelstalige literatuur die de term ‘Weichselian glaciation’ gebruikt.
Ik wist niet, dat de Engelstalige literatuur daaraan ten grondslag ligt. Bij mijn weten is het een voor Noord-Europa algemeen gebruikte geologische term. Dezelfde periode in het Alpengebied wordt Würm glaciaal genoemd.
Benoeming naar de Duitse riviernaam is internationaal gangbaar, wat wel duidelijk is uit de aanklikbare lijst van 13 andere talen in de linker kolom van het door mij gelinkte artikel in de Poolse Wikipedia. Polen was een achterblijver en het is nou eenmaal zo dat ze daar geremder zijn dan anderen om voor hun eigen grootste rivier de Duitse naam uit hun strot of toetsenbord te krijgen. In het huidige artikel noemen ze de Engelse term Weichselian glaciation eerst en dan als verklaring dat dat op het Duits teruggaat.
Dank voor je uitleg, Henk. Er zal nog wel wat water door de Wisla stromen eer de wetenschap boven de sentimenten is uitgestegen.
Een opmerkelijke parallel hoe de Poolse Wikipedia in de eerste regel van het artikel over Copernicus zich op Engelstalige encyclopedieën beroept om hem “Poolse astronoom” te noemen.
Dank je. Dat was ook een beetje het idee van mijn reactie op het andere stukje: het idee schiet m.i. te ver door. Door alles af te doen als irrelevant, doe je de invloed van de oudheid te kort: de invloed is er wel degelijk, net als talloze andere invloeden. Het is een schijntegenstelling. Het is bovendien interessant en relativerend om te zien dat ontwikkelingen van 2000 jaar geleden nog steeds voortleven in onze huidige tijd. Ik vind het grappig dat een christelijk feest als kerstmis zo’n 1700 jaar geleden op 25 december is vastgesteld, en verdomd toevallig samenvalt met destijds reeds bestaande heidense feesten: dat relativeert het rechtlijnige geneuzel van religie toch wel aardig. En dat de Fransen een volkse variant van het Latijn spreken, en dat die variant in de noordelijke helft ook weer is beïnvloed door Vikingtalen: het ligt allemaal dus niet zo zwart-wit. Het maakt je zo duidelijk dat alles altijd ingewikkelder in elkaar zit dan je denkt. En in tijden van simplistische ideeën en oplossingen is dat relativeren van de eigen cultuur en leefomgeving helemaal niet zo erg.
@FrankB
Dank voor de link.
Het daarin als source vermelde boek van Morton White, A philosophy of culture, The scope of holistic pragmatism, is waarschijnlijk het boek dat ik toen had willen lezen.
Het is nog niet te laat.
“Het probleem is dat het niet moeilijk is tegenover een opsomming als deze, met zijn negen punten, een opsomming te plaatsen van méér dingen die we niet aan de ouden te danken hebben.”
Ja sorry maar wat dan nog? Kletskoek. Het gaat er niet om of de Oudheid ‘het meest belangrijk’ is, of ‘als enige belangrijk’? Je vroeg je af OF de Oudheid belangrijk was, en uit al je antwoorden lees ik dat je de Oudheid NIET belangrijk vindt. Als er dan allemaal praktische voorbeelden komen (Monty Python alleen al) dan wuif je die weg (‘het gaat alleen maar om het jargon van de sociale wetenschappen’) of je stelt dat er ook veel meer andere invloeden zijn geweest. Nou fijn maar dat is geen afdoende tegenwerping. Beetje flauw ook.
“Wie de invloed van de Oudheid op ons wil benoemen, kan niet aankomen met aquaducten, het Griekse toneel of het alfabet, maar zal moeten spreken over structurerende elementen.”
Ik vind rechtenstudie en bouwkunst best wel structurerend, maar wat weet ik daarvan. Geschiedschrijving telt ook vast niet. Krijgskunde dan? banaal natuurlijk 😉
Ik krijg het idee dat al die ‘ismen’ belangrijker zijn dan wat ze eigenlijk beschrijven. Ik vind het voorbeeld van een aquaduct belangrijker voor het nageslacht dan de uitvinding van het functionalisme die nagaat waarom het nu eigenlijk gebouwd werd. Niet ONbelangrijk, maar zeker niet als enige belangrijk.
Mag ik het zo strak zeggen? De Oudheid is belangrijk op bepaalde gebieden. Zo.
“waarin ik erop wijs dat de intellectuele zelfbeperking van de classici de opkomst van Nieuw Rechts voorbereidde.”
Denk je nu echt dat nieuw rechts is opgekomen dankzij of bij gebrek aan een paar boeken? Hoeveel mensen lezen Elman Service en Morton Fried, of Tim O’Neill’s recensie van Holland’s laatste boek? Nieuw rechts leest die boeken helemaal niet, en ze doen niet mee aan dit soort discussies. Wat dat betreft maak ik mij geen enkele illusie over de invloed van de mensen hier, of intellectuelen van welke politieke achtergrond dan ook, ten opzichte van de massa.
Inderdaad, ik denk dat dit meer effect heeft:
https://tpo.nl/2020/01/12/sid-lukkassen-tegen-een-vuurwerkverbod-vuurwerkvrijheid-is-existentieel/
We mogen ook niets meer!
Waar ik het voor een flink deel met u eens ben teken ik wel bezwaar aan tegen
“Denk je nu echt dat nieuw rechts is opgekomen dankzij of bij gebrek aan een paar boeken?”
Nee en dat had u kunnen weten, want JonaL schrijft heel iets anders:
“de intellectuele zelfbeperking van de classici de opkomst van Nieuw Rechts voorbereidde”.
Uw retorische aanval op een stropop doet afbreuk aan uw reactie.
En de zijde komt uit China, citrus bomen ook.:-)
Het Ros Beiaard en de vier Heemskinderen – ommegang op 24 mei 20 in Dendermonde – Belgie – Oost-Vlaanderen – sinds 2005 Unesco erkend.
De linguistic turn is toch niet per se een beweging die uit de sociale wetenschappen komt, maar meer uit de filosofie. Verder moest ik ook denken aan Reinhart Kosellecks “Begriffsgeschichte”, die de steeds veranderende betekenis van begrippen en concepten door de tijd heen analyseert.
Voor veel mensen is moderne sociologie met zijn vele statistische analyses nauwelijks meer toegankelijk (ik snap ze overigens wel, het was mijn universitair beroep). Het dus een goed idee om terug te keren naar oudere sociologen. Maar Parson dat klinkt wel erg jaren zeventig. Zo ben ik ook begonnen in mijn studietijd. Parson biedt een abstract begrippenschema. Hij heeft geloof ik wel vijf versies gepubliceerd. Maar het is geen theorie die tot toetsbare hypothesen leidt. Geen oog voor dynamiek (dat heeft hij gemeen met veel van die systeembouwers) in een samenleving en er komt geen mens in voor. “Sociologie gaat over mensen,” zo heb ik van Norbert Elias, die iemand anders ook al noemt, geleerd. Hij laat zien hoe samenlevingen voortdurend veranderen door verschuivende machtsbalansen, om maar iets te noemen. Overigens heb ik minstens al twintig geen socioloog meer ontmoet die zichzelf functioneel-structuralist noemt. Die manifeste en latente betekenis van Merton zijn wel heel bruikbaar gebleven.
Ja, Parson is achterhaald. Het is nu structurationisme wat de klok slaat. Of een ander model. Mijn punt is niet zozeer wie er gelijk heeft als wel dat er een begrippenapparaat is waarmee we vat hebben op cultuur, invloed, continuïteit. En ook dat classici en oudhistorici dat, anders dan archeologen, negeren. En dat dat niet zo heel wetenschappelijk is.
Ja, maar als je met woorden als structurationisme (als je dat kunt maken met Scrabble ben je binnen!) aan komt zetten, dan begint dat begrippenapparaat behoorlijk te haperen. Een leek als ik heeft het dan allang opgegeven.
Is niet erg. Zolang wetenschappers maar weten wat ze doen en geen continuïteiten tussen de Oudheid en nu claimen die niet bestaan.
“….. dan begint dat begrippenapparaat behoorlijk te haperen. …..”
Dat argument hoor je nou nooit gebruikt tegen de natuurwetenschappen. Spreken angle of incidence (kon ik geen Nederlandse versie voor vinden!), oppervlaktetraagheidsmoment, ductiliteit en atomaire pakkingsfactor voor u als leek dan wel vanzelf? Of vindt u dat het natuurkundige begrippenapparaat evenzeer hapert?
Ik heb natuurkunde laten vallen op de middelbare school, dus daar snap ik ook de ballen niet van. We kunnen nou eenmaal niet allemaal zo slim zijn als u.
Frans, kan het zijn dat je FrankB’s punt gemist heb? Het punt dat het oordeel van een leek over de lengte / gekunsteldheid / lelijkheid /in het oor liggendheid van een woord waarmee een begrip aangeduid wordt, weinig zegt over de kwaliteit van het relevante begrippenapparaat?
Norbert Elias’ theorie is mooi geformuleerd, maar is die wel zo toetsbaar? Ik had niet het idee dat hij veel historisch materiaal gebruikt had voor zijn civilisatietheorie. Over de middeleeuwen had hij niet veel meer gelezen dan Huizinga. De Hofsamenleving maakte op mij wel indruk, maar Jeroen Duindam heeft in zijn studie naar de rituelen van het Franse hofleven de basis onder zijn coherente theorie weg geslagen. Dan blijft er niet meer dan een fraaie theorie over.
Over welke theorie van Elias hebben we het? Zijn civilisatietheorie levert inderdaad geen toetsbare hypothesen op. Ik ben dan ook geen gelovige Eliaan. Enigszins geschoold in het structureel-functionalisme was Elias een openbaring met zijn beschrijving van langetermijnontwikkelingen. Let wel niet het begrip Longue Duree van Braudel want dat is statistisch. Maar met oog voor de voortdurende verschuivingen binnen figuraties (of netwerken). Dat is de meer sociologisch theorie van Elias. Maar mijn lievelingsbegrippen van Elias zijn de buitenstaander en de gevestigden. Wie met die begrippen in zijn hoofd op straat loopt ziet de botsingen voortdurend. Zo is de fietsende Italiaanse toerist een buitenstander die de formele en vooral informele regels van het fietsen in Amsterdam niet kent en daarom steeds in botsing komt met de gevestigde Amsterdamse fietser. Zo blijft het me verbazen dat er zo weinig dodelijke ongelukken plaatsvinden in de stad. De Eliaan zou opmerken dat dat komt door de toegenomen civilisatie. Maar de werkelijkheid leert al anders.
Als de werkelijkheid anders leert dan de Eliaanse theorie is de laatste wel degelijk toetsbaar!
Ironisch is (achteraf) het jaar van de eerste publicatie van het Prozess der Zivilation – 1939…😔
Jona Lendering beperkt zichzelf door alleen maar over continuïteit en receptie te willen praten als het past binnen een sociologische theorie. Dat betekent dat je alleen geïnteresseerd bent in sociale structuren. Dat is wel interessant, maar slechts een deel van het verhaal. Structuren kunnen enorm veranderen en de middeleeuwse feodale maatschappij met weinig steden en nauwelijks geld verschilt nogal van de antieke maatschappijen die we kennen. Dat neemt niet weg dat er continuïteit is van bepaalde verschijnselen dwars door nieuwe structuren geen. Ondanks de enorme breuk leefde het christendom voort, bleef veel filosofische gedachtegoed bestaan, werd wetenschappelijke kennis overgedragen. In het christendom leeft veel gedachtegoed van de Stoa voort. Hoewel de economie drastisch veranderde, bleef muntgeld bestaan en speelt het zelfs in onze moderne economie nog een rol. De wereld verandert steeds en geschiedenis is het verhaal van de veranderingen. Maar het nieuwe komt niet tot stand op een tabula rasa.
Dat structuren veranderen is de pointe van alle naoorlogse benaderingen en de linguistic turn.
Ja. Bert werd op zijn wenken bediend. (Het is precies het punt wat ik op Facebook maak en ik laat het er voor vandaag bij.)
je schrijft dat je er een staart van zou kunnen krijgen. Was dat maar zo! Waarom hebben mensen geen staart? Het is een handig geval vooral als je ouder wordt en je evenwicht gaat achteruit. jk
Minder handig bij allerlei bedactiviteiten.
Frank, leve de duinen!