In de Oudheid meenden Alexanders biografen dat de Macedonische koning was gecorrumpeerd door zijn aanhoudende succes. Vaak vergastten deze auteurs hun lezers op naargeestige beschrijvingen van de wreedheden waarin Alexander zich had verlustigd. De historicus Arrianus is terughoudender, maar ook zijn relaas is gruwelijk.
De terugkeer naar het westen, die ik gisteren al vermeldde, begon met een simpele mars naar de Hydaspes, waar al een vloot in gereedheid was gebracht. Daarmee wilde Alexander naar de Indische Oceaan varen, terwijl op de oevers van de rivier twee legers zouden marcheren. Nog nooit hadden de Macedoniërs een operatie van vloot en leger samen ondernomen, maar de rivieren boden een goede gelegenheid tot oefenen alvorens de troepen, eenmaal aangekomen aan de kust, een soortgelijke maar veel gewaagder operatie zouden uitvoeren door langs de kust van de Oceaan en de Perzische Golf terug te keren naar Babylonië.
De eerste etappes van de tocht verliepen zonder echte problemen. In het derde kamp, dat zich ergens bij het huidige Jhang moet hebben bevonden, besloot Alexander tot actie over te gaan tegen de hier wonende Indiërs, de Malliërs. Een van de twee legers kreeg opdracht met de vloot op te rukken naar een afgesproken punt bij de samenvloeiing van twee rivieren, destijds bij het huidige Abdul Hakim. Het andere leger werd in drieën gesplitst. Arrianus:
Alexander beval Hefaistion om vijf dagen vooruit te gaan, zodat de vijanden die, opgejaagd door Alexanders leger, voor hem uit zouden vluchten, in handen van Hefaistions troepen zouden vallen en in de val lopen. Ook aan Ptolemaios, zoon van Lagos, gaf hij een deel van het leger en hij beval hem om na verloop van drie dagen achter hem aan te komen, zodat allen die op de vlucht voor Alexander de andere kant op zouden gaan, in handen zouden vallen van Ptolemaios en zijn mannen. Hij beval dat, wanneer ze bij de samenvloeiing van de Akesines en de Hydraotes waren gekomen, de eerst aankomenden moesten wachten totdat hij zelf arriveerde. Ook de troepen van Krateros en Ptolemaios moesten zich weer bij hem voegen.
Alexander had een killing field geschapen. Vanuit Jhang lopen nog altijd drie wegen naar de Hydraotes ofwel Ravi. Ptolemaios trok naar het oosten, Hefaistion naar Abdul Hakim in het zuiden en Alexander nam de weg naar het huidige Kamalia, die aanvankelijk voerde door een droog gebied.
#De rest van de dag en de hele nacht trok hij verder, een afstand van ruim zeventig kilometer, en bereikte bij het aanbreken van de dag een stad waarin vele Malliërs een toevlucht gezocht hadden. Omdat ze nooit gedacht hadden dat Alexander door dat waterloze gebied naar hen toe zou komen, bevonden de meesten van hen zich buiten de stad en waren ze ongewapend. Het was duidelijk dat Alexander die weg juist had genomen om dezelfde reden als waarom zelfs zijn vijanden niet konden geloven dat hij hem zou nemen, namelijk omdat hij zo moeilijk was. Hij overviel hen dus onverwachts en doodde de meesten van hen zonder dat ze zich, ongewapend als ze waren, konden verdedigen. Toen de rest in de stad was opgesloten, plaatste hij de ruiters in een ring om de muur heen, en hij gebruikte, omdat de falanx hem nog niet ingehaald had, de ruiterij als afzetting.
Zodra de infanteristen echter aangekomen waren, stuurde hij Perdikkas met zijn eigen ruiterafdeling, die van Kleitos en de lichtbewapenden naar een andere stad van de Malliërs waar veel Indiërs uit die streek heen gevlucht waren, met de opdracht de mensen daar te bewaken (maar niet met de strijd te beginnen voordat hij zelf gearriveerd was), om te voorkomen dat iemand die uit de eerste stad ontsnapt was de andere barbaren misschien zou inlichten dat Alexander al in de buurt was.
Zelf deed hij een aanval op de stadsmuur. De barbaren lieten de muur in de steek, want ze dachten die niet meer te kunnen verdedigen, omdat velen bij de overval gedood waren en anderen door verwondingen buiten gevecht waren gesteld. Ze vluchtten naar de burcht en vanuit die hoger gelegen en moeilijk aan te vallen plaats verdedigden ze zich een zekere tijd, maar toen de Macedoniërs hen aan alle kanten hard aanpakten en Alexander zelf nu eens hier en dan weer daar in het gevecht opdook, werd de burcht stormenderhand ingenomen. Allen die er een toevlucht hadden gezocht werden gedood. Het waren er ongeveer tweeduizend.#
Terwijl Alexanders manschappen zo bezig waren, bereikte Perdikkas de andere stad, waar de bewoners toch al op de hoogte bleken van de aankomst van de Macedoniërs en waren gevlucht. Het mocht niet baten: Perdikkas’ troepen waren sneller. Alexander zelf liet zijn mannen pauzeren in de verwoeste stad en trok verder naar de Hydraotes.
Daar kwam hij erachter dat de meeste Malliërs al overgestoken waren, maar degenen die nog bezig waren met de overtocht, overviel hij midden in de rivier en hij doodde velen van hen. Zelf stak hij ook over op dezelfde plaats en zat degenen die al eerder weg gekomen waren op de hielen. Velen van hen doodde hij, anderen nam hij levend gevangen, maar de meesten vluchtten naar een versterkte en ommuurde plaats. Toen zijn infanterie was aangekomen, stuurde Alexander Peithon op hen af met zijn eigen bataljon en twee ruiterafdelingen. Zij bestormden de plaats onmiddellijk na aankomst en veroverden hem. Degenen die daar een toevlucht gezocht hadden, werden tot slaaf gemaakt, voor zover ze tenminste niet bij de bestorming om het leven waren gekomen.
Alexander rukte nu op naar een plaats die door Arrianus wordt aangeduid als ‘de stad van de Brahmanen’. De belegering moet enige tijd hebben geduurd, maar uiteindelijk slaagden de Macedonische ingenieurs erin een stadstoren te ondergraven en te laten instorten. Daarna volgde de bestorming.
Sommige Indiërs hadden hun huizen in brand gestoken en kwamen in de vlammen om, maar de meesten vielen in de strijd. Alles bij elkaar werden er ongeveer vijfduizend gedood, maar door hun verzet tot het uiterste werden er slechts weinigen levend gevangengenomen.
Arrianus vervolgt met een beschrijving van een dubbele campagne: het detachement van Peithon trok vanuit de stad van de Brahmanen langs de Hydraotes om de vluchtelingen die zich daar ophielden te doden, terwijl Alexander oprukte naar het huidige Multan, de hoofstad van de Malliërs, wier naam nog in de moderne naam te herkennen valt.
Voor het eerst hadden de Indiërs een leger samengetrokken. Het had zich opgesteld tussen de verlaten stad en een rivier, die hen scheidde van de Macedonische aanvallers. Alexander wist echter een voorde te vinden en stak de stroom over, bond de strijd aan met zijn tegenstanders en verdreef hen naar een versterkt punt in de lege stad. Waarschijnlijk gaat het om de verlaten tempel van Vishnu in het huidige Multan, destijds een ommuurd tuinencomplex op de hellingen van een heuvel, met op de top een fort.

Tot op dit punt was Arrianus’ relaas zakelijk. Bij de beschrijving van het gevecht van de volgende dag, toen Alexander Multan liet bestormen, wordt het ineens gedetailleerder, zoals bij de beschrijving van de bijna dodelijke wond die Alexander opliep:
Intussen waren sommigen bezig een bloedbad aan te richten onder de Indiërs. Ze doodden iedereen en spaarden vrouw noch kind. Anderen droegen de koning weg op zijn schild in zo kritieke toestand dat ze nog niet konden zeggen of hij er het levend zou afbrengen. Sommigen hebben geschreven dat Kritodemos, een arts uit Kos van het geslacht der Asklepiaden, de pijl uit de wond heeft getrokken na die opengesneden te hebben. Anderen beweren dat zijn adjudant Perdikkas, op uitdrukkelijk bevel van Alexander, toen er op het kritieke moment geen arts aanwezig was, met zijn zwaard de wond heeft geopend en de pijl eruit gehaald heeft. Tijdens de behandeling golfde het bloed naar buiten, zodat Alexander opnieuw het bewustzijn verloor en op die manier, door zijn bewusteloosheid, de bloeding gestelpt werd.
Arrianus zou een slecht verteller zijn geweest als hij op dit dramatische moment zijn zakelijke toon had vastgehouden, en hij had het geluk dat hij van bron kon wisselen. Terwijl het verslag van de genocidale campagne als geheel afkomstig is uit het geschiedwerk van Ptolemaios, de commandant van een van de drie legergroepen die uit Jhang vertrokken, komen de details over de bestorming van Multan uit de verslagen van ooggetuigen. Arrianus’ wisseling van stijl weerspiegelt dus twee perspectieven op de Mallische campagne: enerzijds de abstracte visie van een officier, anderzijds de concrete details van de ooggetuigen. Het feit dat zij elkaar tegenspraken over de naam van degene die Alexander behandelde, zegt iets over de chaos van het gevecht.
Alexander overleefde, maar het was duidelijk dat ook de zoon van Zeus sterfelijk was. In Oezbekistan en het noorden van Afghanistan brak nu een opstand uit en in de volgende weken moesten de Macedoniërs zich een weg banen door steeds vijandelijker koninkrijken langs de Beneden-Indus. De feiten zijn alleen bekend uit de westerse bronnen, terwijl in de toch rijke Indische literatuur geen enkel verslag is opgenomen. Desondanks komt de meest treffende illustratie van de genocide misschien uit de wereld van het hindoeïsme: er is geopperd dat de naam “Alexander” in verbasterde vorm voortleeft als die van Skandra, de zeshoofdige en twaalfarmige god van de allesverwoestende oorlog.
[De citaten kwamen uit Arrianus, Anabasis 6.5-7 en 11.1-2; de vertaling was van Simone Mooij.]
Skanda. Nogal slordig om de naam een r mee te geven, ik zou bijna zeggen skandalig…
On topic; dat de naam van de hindoeïstische oorlogsgod ook maar iets met onze jonge held (Alexander) te maken heeft, lijkt mij nogal vergezocht. Het zou eerder met zijn afkomst te maken hebben. Hoe dat precies zat (iets met een verleiding of zo), ben ik kwijt; Hindoestaanse mythologie heeft me nooit heel erg geïnteresseerd. Maar dat zal best op te zoeken zijn voor mensen die daar wat energie in willen steken.