
Ik blogde al over mijn bezoek aan de Spaanse havenstad Cádiz en vertelde dat daar Fenicische huizen waren opgegraven. Die lagen onder een Romeinse vissaus-werkplaats die op zijn beurt weer ligt onder een modern marionettentheater. (Daarom noemt het even verderop gelegen Cádiz Museum de vindplaats Teatro Comico.) De vissen en de marionetten laat ik wat ze zijn, het gaat me om die Fenicische huizen.
Niet zomaar een stad
Cádiz is namelijk niet zomaar een stad en die huizen zijn niet zomaar huizen. Simpel gezegd: Cádiz (ofwel Gadeira ofwel Gadir, “kasteel”) was het meest westelijke punt waar de Feniciërs kwamen. Hier knoopte hun eigen handelsnetwerk aan op het Atlantische netwerk. Dat strekte zich naar het zuiden uit tot de goudaders van de Bambouk en naar het noorden naar de tinmijnen van Armorica en misschien Cornwall. Een derde handelsnetwerk was het Andalusische, dat men ook wel aanduidt als Tartessos: een naam voor de Zuid-Iberische Brons- en IJzertijdcultuur. Cádiz was niet zomaar een stad maar een knooppunt.
De Feniciërs claimden later dat ze de handelspost al in de twaalfde eeuw v.Chr. hadden gesticht, maar het archeologische bewijs duidt op latere ingebruikname. Ik denk dat het allebei waar kan zijn. In de twaalfde eeuw stortten de oude handelsnetwerken in – daar zijn de Zeevolken weer – en de Feniciërs rolden redelijk makkelijk door deze moeilijke eeuw. Ze namen aloude handelsroutes over. Het kan dus zijn dat ze Cádiz kenden als handelspost, en er pas later zijn gaan wonen.
De stad bestond uit enkele eilanden.
- Erytheia in het noorden, nog altijd herkenbaar als een heuvel; op het westelijkste puntje was de tempel van Astarte (de Griekse Afrodite) en iets oostelijker lagen de acht opgegraven huizen.
- Kotinoussa strekte zich daarvandaan naar het zuiden uit en had een tempel voor Ba’al Hammon (de Griekse Kronos).
- Een derde eiland is het huidige San Fernando
- En helemaal in het zuiden lag de tempel van Melqart (de Griekse Herakles) op een van de toenmalige eilandjes rond het Castello Sancti Petri; bronzen beeldjes van Melqart zijn te zien in het Cádiz Museum.
U moet zich voorstellen dat er vanaf Kotinoussa tot de Melqarttempel een enorme zandbank lag, wat San Fernando maakte tot een eiland in een lagune.

Niet zomaar wat huizen
Het grote probleem met de Feniciërs is dat we hun steden niet kunnen opgraven. Tyrus is voor twee derde onder de golven verdwenen en het resterende derde is een moderne stad. De Fenicische laag in Byblos is in de hellenistische en Romeinse tijd weggegraven toen de toenmalige bewoners hun stad herbouwden. De Fenicische resten van Sidon en Beiroet liggen onder moderne havensteden. En dat geldt ook voor de Fenicische stadstichtingen in het westen: Palermo, Karthago, Bizerte, Annaba, Algiers, Málaga zijn allemaal overbouwd. Alleen Motya (een eilandje bij Sicilië) en Kerkouane zijn als stad te analyseren. En daar vinden we vooral wat jongere bewoningsfasen, zeg maar vierde eeuw. De huizen in Cádiz zijn veel ouder.
De acht huizen, met muren van leem, dateren uit de late negende eeuw v.Chr.. Fase Cádiz A is dus even oud als Karthago en de verstedelijking van Italië. Urbanisatie was een algemeen proces in de westelijke Mediterrane regio. Tussen de huizen van het vroege Cádiz lag een zeven meter brede, geplaveide straat en een zigzaggend steegje, en er zijn voldoende aanwijzingen dat de huizen op twee terrassen stonden. Die terrassen duiden op planning, wat ook blijkt uit het feit dat de straten tegelijk zijn aangelegd. In deze bewoningslaag zijn ook zegels gevonden met Egyptisch aandoende motieven.
Rond 720 is Cádiz om een of andere reden verwoest en herbouwd. In fase B waren de huizen steviger, opgetrokken uit natuursteen. Dit is precies hetzelfde als de Opus Africanum die je in Tunesië kunt zien. De huizen hadden keukens met een tannur: een bijenkorfvormige oven, opgetrokken uit leem. Zulke ovens waren in die tijd ook in Assyrië gebruikelijk en waren tot voor kort ook nog in de Maghreb in gebruik. Deze fase duurde tot pakweg 600 v.Chr., als een brand de stad verwoest. Cádiz C is later in handen van de Karthagers gekomen.

Een dode Feniciër
Bij die brand rond 600 v.Chr. kwam de man om het leven die de archeologen uit Cádiz Mattan hebben gedoopt. Hij probeerde aan het vuur te ontkomen, struikelde, brak een been en is uiteindelijk gestikt. Uit DNA-tests is gebleken dat zijn vader uit het Nabije Oosten kwam en dus wel een Feniciër zal zijn geweest, terwijl zijn moeder uit West-Europa kwam. Ik heb eerlijk gezegd wat reserve bij deze conclusie, die veronderstelt dat we voldoende Y-DNA uit het Nabije Oosten hebben. Ik weet niet of dat momenteel al zo is.

De man leed aan een aandoening die bekendstaat als de Chiari-malformatie. Daarbij zakt een deel van de kleine hersenen uit de schedel, naar het ruggenmergkanaal. Wie daaraan lijdt, heeft een evenwichtsstoornis en moeite met bewegen, dus dat hij is gevallen toen hij aan het vuur wilde ontkomen, is niet zo vreemd. Mattan had ook permanent hoofdpijn, een verstoorde ademhaling die hem slecht deed slapen en moeite met scherp zien. Als je kijkt naar het skelet, zie je dat de arme kerel in zijn laatste momenten nog heeft geprobeerd een mantel over zijn hoofd te trekken, misschien om as en rook weg te houden.
Even iets anders. Niks over Friese kruisvaarders?
Die zaten toch in Lisabon?
Ik dacht (ook) Cádiz. Hebben ze en passant even verwoest, zegt de overlevering.
*Ik heb mijn boek (dat van Jaap van Molenbroek) uitgeleend aan iemand die tijdens de corona is overleden. Ik heb het niet langer.
Je had gelijk, Frits! Iemand uit Jerez schrijft: