
In een eerder stukje heb ik verteld over lucht- en satellietfotografie, in een tweede stukje heb ik beschreven hoe LIDAR daaraan een derde dimensie toevoegde. Vandaag wil ik het combineren met de DNA-revolutie.
De naam “DNA-revolutie” is eigenlijk verkeerd. De voornaamste consequentie van het inzicht dat mensen in het verleden enorm beweeglijk zijn geweest, is dat er aanpassingen moeten komen aan de hermeneutiek, dat wil zeggen de uitleg van antieke cultuuruitingen. Waar mensen reizen, reizen hun ideeën immers mee, en die mobiliteit van ideeën dwingt oudheidkundigen tot nieuwe interpretatiewijzen. Een onderzoeker zou een Latijnse tekst van een auteur uit de stad Rome traditioneel het liefst hebben geïnterpreteerd door te kijken naar taaluitingen uit Centraal-Italië en, als het zo niet wilde, uit de West-Romeinse wereld. Het was immers niet bijster aannemelijk dat er veel verhelderende parallellen te vinden zouden zijn in bijvoorbeeld de Aramese literatuur, die vér weg was geschreven en in een andere taal. Nu ideeën zo mobiel blijken, is het criterium van geografische en talige afstand (de hermeneutische buitengrens) komen vervallen.
De wijze van verplaatsing
Onze latinist heeft er dus een wereld aan extra informatie bij gekregen en de uitdaging is het vinden van criteria om zinnige en minder zinnige parallellen te scheiden. Eén zo’n criterium is dat we kijken naar handelsroutes. GIS-systemen als Orbis zullen nuttig blijken te zijn. Een ander criterium – al is het iets dat momenteel alleen in aanzet te analyseren is – is de wijze waarop mensen zich verplaatsen. En er is zowaar iets over te zeggen, al is het – nogmaals, nogmaals – alleen in aanzet.
In 2014 deed een team antropologen (eerste auteur David Raichlen) onderzoek bij de Hadza, een groep jagers/verzamelaars in Tanzania. Die leven niet helemaal in het Stenen Tijdperk en droegen polshorloges met GPS-aansluiting. Dit stelde de antropologen in staat te kijken hoe zij nu feitelijk bewogen. Dat bleek geen willekeurig patroon te zijn, zoals in de Brownse beweging die u zich herinnert uit de natuurkundelessen. Het bleek een zogeheten Lévy-vlucht: willekeurige korte bewegingen werden afgewisseld met lange bewegingen in een vaste richting. Zo werkt migratie dus in een samenleving van jagers/verzamelaars.
Onvergelijkbaar/vergelijkbaar
Dat is dus iets anders dan de antieke boerensamenleving, maar (a) we zien dat een analyse van de bewegingen mogelijk is en (b) we weten dat er stevig nomadisme is geweest in de antieke wereld. Er was immers altijd de beweging tussen zomer- en winterweiden, die ook in de hedendaagse veeteelt nog een rol speelt. Hoewel Raichlens conclusies slaan op een ander maatschappijtype, is zijn conclusie niet helemáál irrelevant.
Nieuwe analyses
Waar ik heen wil is dat we dankzij allerlei nieuwe, door archeologen en antropologen geïntroduceerde technieken voor wat geospationele analyse heet, langzamerhand beschikken over veel nieuwe data en dat er methoden voorhanden komen om onverwachte nieuwe analyses te doen.
De vraag is of onze latinist er voor open staat. Hoewel ik nog zaterdag een oudheidkundige sprak die een studie klassieke talen uitbreidde met Aramees, heb ik het idee dat classici de kansen die hun worden geboden, niet zien. Er bestaat een gezegde over strength in weak ties, waarmee is bedoeld dat wetenschappers kracht (in de vorm van betere ideeën met een bredere fundering in de data) ontlenen aan het contact met mensen die niet hun naaste collega’s zijn. Het lijkt alsof veel oudheidkundigen dat onvoldoende beseffen. In elk geval hebben archeologen een vogelkooi opengezet en tonen ze een weg naar buiten, maar is het alsof de vogels niet willen, niet kunnen of niet mogen vliegen.
[In de reeks “Methode op Maandag” (MoM) probeer ik uit te leggen waarom de oudheidkundige wetenschappen wetenschappen zijn. De stukjes verschijnen niet elke maandag en ook niet uitsluitend op maandag, maar de reeks heet nou eenmaal zo.]
Och, toen Alexander Friedmann in 1922 en George Lemaitre een paar jaar later hun pionierswerk deden aan het uitdijend heelal werden hun bevindingen (vooral dat dat heelal een begin had) ook niet meteen geaccepteerd. Fred Hoyle bespotte het middels de term “Oerknal”.
Er is wel eens geopperd dat achterhaalde wetenschappelijke ideeën verdwijnen doordat hun aanhangers uitsterven. Misschien is dat hier ook van toepassing. Dan moeten we dus vooral naar de nieuwe generatie classici kijken.
“Er bestaat een gezegde over strength in weak ties, waarmee is bedoeld dat wetenschappers kracht (in de vorm van betere ideeën met een bredere fundering in de data) ontlenen aan het contact met mensen die niet hun naaste collega’s zijn.” De bewering is niet onjuist maar ik moest er wel om lachen, want zo huiselijk heb ik de briljante ideeën van Mark Granovetter nog nooit uitgelegd gezien. Hem ging om de vraag hoe mensen een ban vinden. Zelf heb ik het verschil tussen sterke en zwakke banden vaak aan studenten uitgelegd door er op te wijzen dat hechte (sterk) vriendenkringen emotioneel belangrijk zijn. Maar dat je er weinig aan hebt als het om nieuwe informatie gaat, want iedereen bezit dezelfde informatie. Dat is ook het dilemma van wetenschappers en niet alleen classici. Want kun je je veroorloven om breed te zijn, of is specialisatie nodig. Individueel is dat bijna niet op te lossen. Alleen als steeds jonge buitenstaanders kunnen worden aangetrokken lukt dat enigszins.
Voor Vergilius ook naar het Aramees kijken, nou…je krijgt het idee dat de MB vooral wil dat dit zo is…
“je krijgt het idee …..”
Wie precies is die “je”? Ik begrijp dat u “men” bedoelt, maar daar geldt dezelfde vraag voor.
Het gebeurt in zeker zin al: de interpretatie dat Vergilius’ Vierde Ecloge is beïnvloed door mondeling doorgegeven joods materiaal, ooit beschouwd als een buitenissig idee, geldt inmiddels als mainstream (althans, dat verzekerde Piet Gerbrandy me een tijdje geleden). Die mondelinge traditie kan geen Hebreeuws zijn geweest, want dat was een dode taal, en schijnt ook niet in het Grieks te zijn geweest (al zou de Septuagint best een plausibele tussenschakel te zijn, maar blijkbaar is dat niet zo).
Ondertussen: ja, ik zou het best leuk vinden dat dit spoor eens werd verkend. Ik zou bijvoorbeeld dolgraag meer willen weten over de wijze waarop de ideeën van de in het Aramees schrijvende Apollonios van Tyana zijn opgepikt in de Grieks-Romeinse wereld.