Archeologen graven vragen op. Ze toetsen theorieën en streven naar inzicht in de mens als sociaal en cultureel wezen. Het verleden, zo anders dan het heden, helpt immers om het plaats- en tijdeigene van onze eigen cultuur te herkennen en te doorgronden.
Dit alles doen archeologen met wetenschappelijke methoden en principes. Net als in andere vakgebieden gaat het er niet alleen om dingen te ontdekken, maar gaat het tevens om de verwerving van nieuwe categorieën inzicht. Dat gaat de archeologen goed af. In de afgelopen anderhalve eeuw hebben ze hun methoden voortdurend vernieuwd en zo verbreedden en verdiepten ze de aard van hun inzicht. Van ons inzicht.
Grote kans echter dat u daarvan weinig hebt meegekregen. Oudheidkundigen leggen het wetenschappelijke proces namelijk nauwelijks uit. Boeken, tijdschriften en de erfgoedsector werpen u vooral conclusies toe. Het enige archeologiemuseum in de Benelux, in Brugge, heeft de coronacrisis niet overleefd. Andere musea benutten vondsten vooral om verhalen te vertellen – over de Egyptische god Bes bijvoorbeeld, of keizer Domitianus of voorchristelijk Armenië. Ook zinvol, maar zo verneemt u niet wat archeologie is.
Draagvlak
Te eenvoudige uitleg doet afbreuk aan het draagvlak. Wie immers geïnteresseerd raakt en geen verdieping vindt, zal onvermijdelijk concluderen dat het intellectueel weinig voorstelt en afhaken. We verkeren inmiddels in de paradoxale situatie dat bij grote bouwprojecten meer dan ooit rekening wordt gehouden met archeologie, terwijl de voorlichting het steeds hoger opgeleide publiek onbevredigd achterlaat.
De Amerikaanse archeoloog Mark McCoy herkent dat een vakgebied zijn toekomst riskeert als onduidelijk blijft wat op het spel staat. Archeologen hebben enorme sprongen voorwaarts gemaakt, schrijft McCoy, maar vergaten aan het publiek uit te leggen wat die sprongen betekenden. Om die lacune te vullen legt hij in Maps for Time Travelers enkele methodische vernieuwingen uit, toont hij hoe archeologen daardoor nieuwe soorten inzicht verwerven en attendeert hij op enkele complicaties.
Reliëf
Hij begint met uitleg van lucht- en satellietfotografie, maar komt op stoom als hij daarna vertelt wat de mogelijkheden zijn van laserscanners, waarmee het aards reliëf vanuit de hoogte wordt ingemeten. Hiermee zijn in korte tijd enorme gebieden zeer gedetailleerd te karteren. De resultaten zijn vervolgens om te zetten in drie-dimensionele reconstructies. De plattegronden van antieke Maya-steden zijn maar één voorbeeld. Als in 2025 de Duitse TerraSAR-X NG-satelliet functioneert, is een resolutie mogelijk van 25 centimeter, maar wie een idee wil krijgen kan hier alvast kijken.
Niet alle methoden zijn ontwikkeld voor archeologen. Reflectieseismiek is bijvoorbeeld de techniek waarmee offshorebedrijven zoeken naar aardolie en -gas, maar archeologen hebben dankbaar van die kartering van de Noordzee gebruik gemaakt voor de bestudering van Doggerland (het verzonken gebied waarover tot eind oktober een expositie is in het Rijksmuseum van Oudheden in Leiden).
McCoy behandelt niet alleen de wijze waarop archeologen het reliëf bestuderen, maar beschrijft ook de methoden waarmee ze weten wat er in de grond zit. De registratie daarvan gaat dankzij het GPS-systeem even snel als precies en archeologen vinden de diverse soorten informatie met allerlei digitale geografische informatiesystemen (GIS), die ook helpen deze informatie te analyseren. Sterker nog, dankzij artificiële intelligentie is het mogelijk dat de computer vooronderzoek doet en archeologen aanwijst waar interessante zaken kunnen liggen.
Erfgoedbescherming
Hoewel dit allemaal prachtig is, zijn er serieuze complicaties. Wetenschappelijke informatie is immers in principe openbaar. Vandalen kunnen met een paar muisklikken ontdekken waar verhandelbare oudheden in de grond zitten. Vervolgens functioneert het wereldwijde web als crimineel digitaal informatiesysteem.
Een andere complicatie betreft het begrip ‘vindplaats’. Door de diverse innovaties is de aard van het onderzoeksobject veranderd: archeologen kijken niet langer naar deze of gene afgebakende plek (een site) maar bestuderen complete landschappen. Dankzij de nieuwe methoden zijn bijvoorbeeld Romeinse heerbanen over grote afstanden te volgen, inclusief de grafheuvels, boerderijen en wegdorpjes die er ooit zijn geweest. Hoe meer data hoe beter natuurlijk, maar deze omslag dwingt wel tot nieuwe criteria om vast te stellen wat beschermd moet worden. Archeologen kunnen immers moeilijk complete regio’s als wetenschappelijke informatie typeren. Over de belangen van de diverse partijen zijn allerlei discussies nodig en die zijn er gelukkig ook.
Mobiliteit
Misschien wel het ingrijpendst is het onderzoek naar mobiliteit. Doordat draagbare telefoons de bewegingen van hun gebruikers registreren, is in het afgelopen decennium meer inzicht ontstaan in de wijze waarop mensen zich verplaatsen. Een van McCoys voorbeelden is een groep van jagers/verzamelaars uit Tanzania met digitale horloges. Het bleek dat hun bewegingspatroon niet volkomen willekeurig was (zoals in de Brownse beweging), maar een Lévy-vlucht, waarbij willekeurige bewegingen worden afgewisseld met lange bewegingen in een vaste richting. Archeologen zien dus niet alleen waar en hoe mensen hebben geleefd, maar hebben nu een instrument om de verspreiding van die mensen te beschrijven.
Op dit punt valt meer te zeggen dan McCoy zeggen kan. Het isotopen– en DNA-onderzoek van de afgelopen tien jaar – weer nieuwe oudheidkundige methoden! weer nieuwe soorten inzicht! – heeft aangetoond dat de antieke mensen opvallend mobiel waren. Dit heeft gevolgen voor de uitleg van cultuuruitingen: waar mensen reizen, reizen hun ideeën immers mee, en de mobiliteit van ideeën dwingt oudheidkundigen tot nieuwe interpretatiewijzen.
Neem bijvoorbeeld een Latijnse tekst. Traditioneel zou een onderzoeker die hebben geïnterpreteerd door eerst te kijken naar Centraal-Italië of de West-Romeinse wereld. Het was immers niet aannemelijk dat er veel waardevols was te vinden in bijvoorbeeld de Aramese literatuur, die vér weg, in Syrië, was geschreven en in een andere taal. Nu ideeën zo mobiel blijken, is dat criterium vervallen.
Oudheidkundigen beschikken nu dus over een enorm extra aanbod van potentieel relevante informatie. Dé grote uitdaging is het vinden van criteria om in dat aanbod zinvolle en zinledige parallellen te scheiden. Eén van die criteria zou de richting van de mobiliteit kunnen zijn en op dit punt zijn de archeologische mobiliteitsstudies relevant. De door McCoy beschreven ruimtelijke analyses, op zich al interessant, hebben dus bredere toepassing.
Oudheidkunde is een wetenschap
Kortom, Maps for Time Travelers toont het publiek wat de recente sprongen voorwaarts betekenden: nieuwe methoden, nieuwe soorten inzicht, nieuwe complicaties. In feite legt McCoy uit wat archeologie vooral is: een wetenschap.
Mark D. McCoy, Maps for Time Travelers. How Archaologists Use Technology to Bring Us Closer to the Past (2020, University of California Press, 9780520303164; €33,99)
[Oorspronkelijk op 17 september 2021 in het NRC Handelsblad. In een papieren versie kun je moeilijk links aanbrengen, maar anders zou ik zeker hebben gelinkt naar de expositie in Groningen, die eventjes de lacune vulde die in Brugge is gevallen.]
Je moet ingelogd zijn om een reactie te plaatsen.