
In 1856 verhuisde de Duitse fotograaf Georg Sommer van Frankfurt naar Italië. Daar begon hij, tweeëntwintig jaar oud, een fotozaak, eerst in Rome maar al snel in Napels. De foto’s die hij maakte en verkocht, waren geliefde souvenirs. Het nieuwe medium was er natuurlijk perfect voor geschikt: je kon thuis tonen wat jij had gezien, en tegen een lagere prijs dan de gravures die een Piranesi een eeuw eerder had gemaakt.
De toeristische markt
Denk hier ook aan een bestseller als The Marble Faun (1860) van Nathaniel Hawthorne. Die roman was met foto’s geïllustreerd: een innoverende manier om literatuur én een reisbestemming te verkopen. Sommers foto’s uit Pompeii en Herculaneum waren voor menigeen een eerste kennismaking met hoe de Oudheid er echt uit had gezien, waarna schilders als Alma Tadema aan deze gefotografeerde informatie kleur en een verhalend element toevoegden. Fotografie hing, als nieuw medium, in de lucht.
Sommer handelde ook in goed gemaakte replica’s van Romeinse kunstvoorwerpen uit Pompeii. Hij moet de lithografieën van de gebroeders Niccolini, waar ik al eens over blogde, hebben gekend. Ook die zorgden ervoor dat Pompeii wereldwijde bekendheid kreeg.
Vesuvius
In april 1872 barstte de Vesuvius uit. Giorgio Sommer, zoals hij zichzelf inmiddels was gaan noemen, maakte een reeks foto’s: elk half uur een. Voor het eerst was er fotografische documentatie van een volledige, dagenlange uitbarsting. Opnieuw was er toeristische interesse.
Maar ook de kranten in Duitsland hadden belangstelling. Zij maakten er eerst houtsneden van, wat mij eerlijk gezegd nogal bewerkelijk lijkt, maar ongetwijfeld kan iemand met kennis van negentiende-eeuws drukwerk dit uitleggen. Onderstaande afbeelding komt uit de Illustrierte Zeitung uit Leipzig. Ik weet niet hoe het u vergaat, maar ik vind deze gravures veel dramatischer dan de foto.

Sommer stierf in 1914. Hij moet erbij zijn geweest toen Heinrich Schliemann in Napels overleed. Op de plek aan de Piazza Vittoria van Sommers fotoatelier is tegenwoordig een fantasieloze pizzeria.
Ze moesten er wel gravures van maken. Anno 1872 kon je wel foto’s afdrukken op lichtgevoelig papier, maar voor een krant was dat aan de dure kant. En met een klassieke krantendrukpers, op krantenpapier, kon je alleen 100% zwart afdrukken, geen grijstinten. Een graveur simuleert dat grijs met zwarte lijntjes of stipjes. Rastertechnieken, waarmee je in feite hetzelfde doet op een veel minder bewerkelijke manier, kwamen pas na 1880 in zwang.
Maar was zo’n gravure niet enorm bewerkelijk? Ik vind ze wel heel mooi: de gravures waarmee de boeken van Jules Verne zijn verluchtigd, zijn onderdeel van de charme. Maar bij een boek zullen de productiekosten anders zijn dan bij een krant, lijkt me.
Heb het even nagezocht: de Illustrirte (sic) Zeitung (zie https://de.wikipedia.org/wiki/Illustrirte_Zeitung ) was geen krant maar een tijdschrift. Zulke uitgaven moesten het voor de (losse) verkoop juist van de plaatjes hebben. Kennelijk verdienden ze daarmee genoeg om de graveurs te kunnen betalen – zo hoog waren de lonen toen ook weer niet.
Voor dagbladen zal het inderdaad aan de dure kant te zijn geweest. Volgens mij werden die dan ook niet of nauwelijks geïllustreerd. In het Wikipedia-stuk wordt trouwens gesuggereerd dat men plaatjes iets vond voor het domme volk…
Gravure(s) dramatischer? Over smaak valt te twisten.
De graveur zet een al dan niet realistisch stukje Napels op de voorgrond, dat geeft tegenstelling en diepte en hij maakt mooie rookwolken. Fraai gedaan.
Maar de werkelijke krul van de wolken naar rechts op de foto vind ik veel dramatischer.
Ik heb een zwak voor gravures. Thuis hadden we enkele delen van “Europa in al zijne heerlijkheid geschetst” uit 1880. Prachtig.Foto’s waren dan wel nieuw, maar misschien werden ze als minderwaardig gezien, vulgair, omdat men toen nog meer met de techniek dan met fotokunst bezig was?
Te ver gezocht, denk ik. In 1880 konden ze nog steeds geen foto’s rasteren, dat kwam pas een paar jaar later. Eventueel hadden ze de foto’s kunnen afdrukken op fotopapier om ze daarna een voor een in te plakken, maar zo was het wel een heel erg dure uitgave geworden.
Ongetwijfeld hebben sommigen in die tijd foto’s als vulgair gezien, maar ik meen te weten dat de kritiek vooral kwam van kunstschilders… en van hun schilderijen moest je toen óók gravures maken om ze in een boek te kunnen opnemen.
Wat niet wegneemt dat gravures er vaak gewoon mooier uitzagen dan gerasterde foto’s. Ik herinner me de groene Michelingidsen die zelfs in de jaren 70 (en misschien ook wel daarna) nog vol gravures van toeristische attracties stonden. Waarschijnlijk oud materiaal dat ze oneindig bleven hergebruiken, gewoon omdat het een fraai effect gaf.