Opkomst van de Nasriden

Het Alhambra, de residentie van de Nasriden

“Je doet er goed aan, mijn zoon, te huilen als een vrouw om wat je als man niet kon verdedigen”. Dit waren de legendarische woorden die sultana Aïcha tegen haar zoon Boabdil, de laatste sultan van het koninkrijk Granada, sprak op 2 januari 1492. Op deze dag had hij zijn hemelse paradijs op aarde, het beroemde Alhambra, overgegeven aan het koningspaar Isabella van Castilië (r.1474-1504) en Ferdinand II van Aragon (r. 1479-1516). Voordat het echter zo ver kwam, wisten de Nasriden het ruim 250 jaar vol te houden in het zuiden van het Iberische schiereiland, tot ze het onderspit dolven tegen de nieuwe, christelijke machthebbers.

Het Koninkrijk Granada

Het verhaal van Granada begint al in de tiende eeuw, toen de stad deel uitmaakte van het kalifaat Córdoba. In 1013, bij het uiteenvallen van dit kalifaat, werd Granada een onafhankelijke taifa om vervolgens in 1091 te worden veroverd door de Almoraviden en in 1154 weer door de Almohaden, twee dynastieën uit het huidige Marokko. Fast forward naar 1212: na de Slag bij Las Navas de Tolosa brokkelt het Almohadische gezag af en in 1228 is het definitief voorbij. In de tussenliggende tijd is de ene Moorse stad na de andere in handen van de christenen gevallen.

Ibn Hud

De ontevreden Moren zochten en vonden hun heil in een nieuwe leider; Ibn Hud, de laatste Almohadische gouverneur van Murcia. Al snel was hij in alles behalve naam de leider van wat nog resteerde van Al-Andalus, maar hij verloor teveel veldslagen om te overtuigen. In 1233 zag Ibn Hud zich genoodzaakt om een vredesverdrag te sluiten met Castilië.

Dat bood kansen aan een van zijn tegenstanders, Mohammed ibn Nasr, een roemruchte krijger in de strijd tegen de christenen. Hij kwam in opstand tegen Ibn Hud en riep zichzelf in Jaén uit tot sultan. Toen Ibn Hud in 1236 nogmaals een vredesverdrag tekende met Ferdinand III was zijn rol uitgespeeld. Granada verwelkomde Mohammed ibn Nasr in 1237 als nieuwe heerser van Al-Andalus.

Mohammed I ibn Nasr

Mohammed I ibn Nasr geldt als de stichter van het Koninkrijk Granada; het laatste onafhankelijke Moorse bolwerk op het Iberische Schiereiland. Het zou zich ruim 250 jaar staande houden tegenover de christelijke koninkrijken in het noorden. Tevens is hij de eerste in de lijn van de Berberse Nasriden-dynastie. Het is deze dynastie die het Alhambra deed rijzen en verder uitbouwde.

Het fort-paleis van de Nasriden in Málaga

De eerste jaren van zijn sultanaat breidde sultan Mohammed zijn gebied uit met Almería en Málaga, maar moest hij ook concessies doen. Zo moest hij in 1244 Arjona afstaan aan Castilië. De macht van dit koninkrijk was niet meer te stuiten en in 1246 stond Mohammed Jaén af aan Ferdinand III, die hem in ruil een twintigjarige vrede toezegde. De Amerikaanse schrijver Washington Irving wijdt een van zijn laatste hoofdstukken uit zijn Tales of the Alhambra aan Mohammed I en spreekt uitgebreid over deze ontmoeting tussen de twee vorsten.

Taking a sudden resolution therefore he repaired privately to the Christian camp, and made his unexpected appearance in the presence of the King Ferdinand. In me, said he, you behold Muhamed, king of Granada; I confide in your good faith and put myself under your protection. Take all I possess and receive me as your vassal. So saying, he knelt and kissed the king’s hand in token of submission.

Een bewogen koning Ferdinand zou Mohammed hebben omarmd en hem de gevraagde status van vazal hebben gegeven. Mohammed mocht zijn eigendommen behouden en zijn koninkrijk zelf bestieren, in ruil voor een jaarlijkse schatting en de belofte dat hij Ferdinand te hulp zou schieten in tijden van nood.

Dat moment diende zich in 1248 aan, toen Mohammed en zijn mannen genoodzaakt waren het tegen hun geloofsgenoten op te nemen tijdens een Castilliaanse expeditie naar Sevilla. Toen sultan Mohammed na deze succesvolle belegering Granada binnenreed, werd hij door een uitbundige bevolking als overwinnaar en veroveraar (El Ghalib) binnengehaald. Hij antwoordde hierop met de woorden “Alleen Allah overwint”. Deze woorden, de wapenspreuk van de Nasriden, zijn in het Alhambra overal terug te vinden.

Kalligrafie in het Alhambra

Christenen, Meriniden en ghazis

In 1272 viel Mohammed I Ibn Nasr van zijn paard en stierf. Hierna zouden er nog tweeëntwintig sultans op de troon van het koninkrijk Granada plaatsnemen. Ze lijken geen moment rust te hebben gehad en altijd in een oorlog verwikkeld te zijn geweest.

In het noorden en in het westen werd het koninkrijk Granada ingekapseld door christelijke koninkrijken, die nu bijna het gehele Iberische schiereiland in handen hadden. Castilië en Aragón waren de machtigste spelers. Ten zuiden van Al-Andalus heersten de Mariniden vanuit hun nieuwe hoofdstad Fez over Marokko. Zij beschouwden het als hun heilige taak om hun geloofsgenoten te hulp te schieten in hun strijd tegen de christenen. Daarnaast waren ze er ook niet vies van om hun macht ook in Al-Andalus te doen gelden.

Tot slot waren er nog de ghazis, soldaten die tijdens het bewind van Mohammed II – de opvolger van Mohammed I – werden gerekruteerd in Noord-Afrika om Granada bij te staan in de strijd tegen de christelijke legers. Deze Vrijwilligers van het Geloof zouden in in aantal al snel het eigen Nasridische leger overtreffen. De leider van de ghazis had een dikke vinger in de pap binnen de politiek van Granada.

Beleid

Om hun onafhankelijkheid te behouden, sloten de Nasridische de ene keer vredesverdragen met de christenen (tot onvrede van de ghazis) en beloofden ze manschappen en belasting af te dragen. De andere keer verzochten ze aan de Mariniden om hulp.

Hetzelfde kan gezegd worden voor de Mariniden en de christenen, die ook continu van partij wisselden en het met elkaar aan de stok kregen. Steden liepen over naar de tegenstander, net hoe het uitkwam, in een groot spel. De inzet was de Straat van Gibraltar, van waaruit men handel dreef met de Arabische wereld, met Italië, met het zieltogende Byzantijnse Rijk en de steeds machtiger Turken.

Straat van Gibraltar

[Een gastbijdrage van Lauren van Zoonen, die haar verhaal om 11:00 vervolgt. Dank je wel Lauren!]

Deel dit:

Een gedachte over “Opkomst van de Nasriden

  1. “Fast forward naar 1212”

    Interessant stukje maar dit snap ik even niet: je bent net 77 jaar van 1013 naar 1091 gesprongen, en dan 63 jaar naar 1154. Hoezo is de sprong van 58 jaar naar 1212 ‘fast forward’? Of mis ik iets?

Reacties zijn gesloten.