Het einde van de Nasriden

De leeuwenfontein van het Alhambra, het paleis van de Nasriden

In het vorige stuk zagen we dat er voortdurend wisselende loyaliteiten en conflicten waren in de buitenlandse politiek van de Nasriden. Conflicten waren er ook over de troonopvolging. Menig sultan stierf een onnatuurlijke dood, zoals Mohammed II in 1302. Zijn opvolger Mohammed III, de derde sultan van Granada, was berucht om zijn wreedheid en zou zijn vader mogelijk naar de volgende wereld hebben geholpen door hem gif toe te dienen. Ismail I, de vijfde sultan van Granada, werd om het leven gebracht door een van zijn neven, naar verluidt omdat ze ruzie hadden over het bezit van een slavin.

De achtste sultan, Mohammed V, was na een vijfjarige regering genoodzaakt zijn toevlucht te zoeken bij de Mariniden in Fez, terwijl zijn koninkrijk bestierd werd door Ismail II en kort daarna door Mohammed VI. In 1362 zou Mohammed V terugkeren naar Al-Andalus nadat koning Peter I van Castilië sultan Mohammed VI naar Sevilla had gelokt en gedood. Koning Peter deed het hoofd cadeau aan de terugkerende Mohammed V.

Ondanks alle veldslagen, intriges en machtsverwikkelingen, zijn de Nasriden vooral bekend om hun prachtige fort-paleis: het Alhambra. Onder de Nasriden beleefde Al-Andalus een culturele bloeiperiode. Granada was het economisch, cultureel en wetenschappelijk centrum, waar vele moslims hun toevlucht zochten. Met name de veertiende eeuw geldt als hoogtepunt, ten tijde van de heerschappij van Yusuf I (r.1318-1354) en zijn zoon en opvolger, de al genoemde Mohammed V (r.1338-1391). Tijdens deze gouden eeuw was Granada, in de woorden van Washington Irving, “as a silver vase filled with emeralds and jacynths”.

De laatste jaren van Granada

De meest legendarische sultan van Granada is ook meteen de laatste van dit koninkrijk: Mohammed XII Abu Abdallah, beter bekend als Boabdil. Niet alleen verloor hij zijn koninkrijk, er werden hem schijnbaar ook allerlei misdaden toegerekend die feitelijk waren begaan door zijn wrede vader: Abu l-Hasan Ali (hierna: Muley Hacén, zijn Spaanse naam).

Boabdil

Muley Hacén zat tweemaal op de troon van Granada, van 1464 tot 1482 en van 1483 tot 1485. Zijn wreedheid uitte zich onder andere in het feit dat hij de moord op de Abencerrages op zijn geweten zou hebben. Van deze prominente familie in Granada zou hij zesendertig voorname familieleden in het Leeuwenpaleis hebben laten opsluiten en onthoofden. De toedracht had mogelijk te maken met de avances van een van de jongemannen richting een van de koninklijke dochters van Granada. Nadien stond de plek waar dit bloedbad plaatsvond bekend als de Hal van de Abencerrages.

De gemalin van Muley Hacén was de befaamde Aïcha al-Horra (de Vereerde), afstammelinge van de profeet Mohammed en mogelijk een dochter van sultan Mohammed IX (r.1396-1454). Muley Hacén ruilde zijn echtgenote echter in voor de christelijke slavin Isabel de Solís (later omgedoopt tot Zorayda of Soraya, ‘Ster’), met wie hij ook trouwde. Volgens de Amerikaanse schrijver Washington Irving had deze favoriet Muley Hacén opgehitst tegen zijn andere vrouwen, omdat ze grote plannen had met haar eigen zonen Juan en Fernanado. Aïcha en haar zoon Boabdil werden gevangen gehouden in de Torre de Comares.

Mirtenhof met de Toren van Comares

De Reyes Católicos

In 1477 weigerde Muley Hacén belasting af te staan aan koningin Isabella van Castilië (r.1474-1504) en in 1481 voerde hij een verrassingsaanval uit op haar koninkrijk. Daarbij kwamen onbewapende christenen om het leven en dat was het voorwendsel dat los Reyes Católicos, Isabella en Ferdinand II van Aragon (r.1479-1516), nodig hadden. In 1469 waren ze getrouwd en ze hadden zich voorgenomen de herovering van het Iberische Schiereiland af te ronden. In 1482 zetten ze de verovering van Granada in. Circa vijfduizend ruiters en voetsoldaten trokken het koninkrijk binnen en veroverden de ene na de andere stad.

Ferdinand en Isabella

Boabdil op de troon

In 1482 sloot de in ongenade gevallen Aïcha een pact met de familie der Abencerrajes. Ze wist haar echtgenoot Muley Hacén te verjagen en plaatste Boabdil op de troon. Het nieuwe regime onderschatte de christenen. Om zichzelf te bewijzen viel Boabdil Castilië binnen en boekte een bescheiden succes in een gevecht ten oosten van Málaga. Hij werd echter door de christenen gevangen genomen in Lucena. Aïcha leidde in 1483 de onderhandelingen om haar zoon los te krijgen. Muley Hacén kwam weer op de troon, maar moest deze twee jaar later alweer afstaan aan zijn broer Mohammed XIII (ook bekend als Abdullah az-Zaghall, de Dappere).

In 1487 herkreeg Boabdil de troon, maar hij moest tribuut betalen aan de christelijke koningen en moest beloven hen niet in de weg te staan tijdens de belegering van Málaga. Het conflict tussen Boabdil en zijn oom had het koninkrijk Granada echter verzwakt en ook Baeza, Almería en Almuñécar vielen kort achter elkaar in christelijke handen.

De laatste zucht van de Moor

Wat restte was Granada. In 1489 gelastte het katholieke koningspaar Boabdil om zijn residentie te overhandigen. Dit weigerde hij, waarna een maandenlang beleg  begon. Op 2 januari 1492 moest de laatste sultan van Granada echter zwichten en verliet hij het Alhambra via de poort van de ‘Toren van de Zeven Verdiepingen’ (Torre de los Siete Suelos). In zijn gevolg waren slechts honderd ruiters. Zijn familie was al vooruitgestuurd.

De Poort van de Zeven Verdiepingen

Boabdil verzocht Ferdinand en Isabella de poort te verzegelen en nooit meer te gebruiken. Tevens pleitte hij om godsdienstvrijheid voor zijn onderdanen, waar het koningspaar slechts vier maanden gehoor aan gaf. Al snel werden de joden en vervolgens de moslims verdreven uit Al-Andalus.

Washington Irving vertelt hoe hij de voetstappen van Boabdil traceerde naar het klooster waar hij de sleutels van Granada zou hebben overhandigd aan het katholieke koningspaar, en verder naar het dorp waar hij zijn familie vooruit had gestuurd. Boabdils tocht leidde naar de bergachtige streek Las Alpujarras en op een van de pieken, de ‘Berg van de Tranen’ (La Cuesta de las Lágrimas), zou Boabdil nog eenmaal hebben omgekeken naar zijn verloren stad.

Francisco Pradilla, El suspiro del Moro (ca.1885)

Op een bergpas zou Boabdil zijn laatste treurige uitroep hebben gedaan en deze plek wordt ‘De Laatste Zucht van de Moor’ genoemd (El último Suspiro del Moro). Het is een Spaanse lieu de mémoire, vereeuwigd in talloze schilderijen. Boabdils moeder Aïcha maakte zijn ellende compleet met haar legendarische, bitse woorden.

Boabdil verbleef nog enige tijd op een Spaans landgoed in Las Alpujarras, maar vertrok in 1493 met zijn moeder naar de Marokkaanse koningsstad Fez, waar hij de bescherming genoot van de lokale heersers.

[Een gastbijdrage van Lauren van Zoonen. Dank je wel Lauren! Louis Couperus schreef over Boabdil de roman De ongelukkige.]

Deel dit:

7 gedachtes over “Het einde van de Nasriden

  1. Ben Spaans

    Uit welke tijd is het portret van Boabdil?
    Het doet modern aan.

    Isabella regeerde van 1474 tot 1504.

  2. Interessant weer om te lezen hoe de situatie in 15de-eeuws Europa kantelt.
    In het westen zie je het laatste Islamitische koninkrijk verkruimelen tegenover het groeiende Spaanse koninkrijk.
    In het oosten gebeurt het omgekeerde met het verkruimelende Constantinopel tegenover het groeiende Osmaanse Rijk.
    De bordjes worden verhangen voor de komende eeuwen.

Reacties zijn gesloten.