Zacharias, Elisabet en Gabriël

Gabriël op een laatantiek reliëf uit Antalya (Archeologisch Museum)

In mijn reeks over de wijze waarop een Jood in de eerste eeuw de evangeliën zou hebben gelezen, heb ik al het een en ander verteld over de proloog van het Johannesevangelie en de het begin van Matteüs (één, twee). Tijd om eens te gaan kijken bij Lukas, die, net als Matteüs, een kerstverhaal heeft.

Hellenistische geschiedschrijving

Het evangelie begint met een maar al te menselijke proloog. De evangelist, die we maar even zullen aanduiden met de traditionele naam Lukas, richt zich tot een ideale lezer, Theofilos (“godsvriend”), en vertelt dat, hoewel er al verslagen zijn, hij heeft besloten “een ordelijk verslag” te schrijven. Ik weet niet wat de auteur van Lukas’ bron, Marcus, daarvan heeft gedacht.

Hoe dat ook zij: dit is precies zoals je in een Griekse historiografische tekst verwacht. Zo’n tekst hoorde namelijk te beginnen met de claim dat de auteur het beter weet. Hekataios deed al zijn voorgangers af als praatjesmakers, Herodotos plaatste zichzelf op de plek van de Muzen en Arrianus beschouwde zichzelf als de Alexander de Grote onder de historici. Daarmee is Lukas’ toon gezet: hij wil over Jezus en de vroege kerk schrijven als historicus. Vandaar dat we een precieze datering krijgen van het begin van Jezus’ optreden. (Om een misverstand voor te zijn: er is geen tegenstelling tussen “joods” en “Grieks”. Grieks was voor veel joden de eerste taal en een aanzienlijk deel van de joodse religieuze literatuur was geschreven in het Grieks.)

Lees verder “Zacharias, Elisabet en Gabriël”