Zwagermans mystiek

zwagerman_wakend_over_god

Ik blogde gisteren over de “great chain of being”, het door Homeros genoemde koord dat de oude Griekse filosofen benutten als metafoor om te beschrijven dat alle niveaus van het universum bij elkaar horen. Ik kwam het beeld ook tegen in de laatste, postuum verschenen poëziebundel van Joost Zwagerman, Wakend over God. In feite is het zijn Belijdenissen: het verslag van de spirituele ontwikkeling van een onrustige geest die niet geboeid is door een steriel katholicisme, God uit zijn bestaan wist maar constateert dat Hij toch bestaat (“een rotstreek”; “God is van verduveld lange duur”).

Zwagerman zijnde Zwagerman knipoogt hij voortdurend naar andere teksten: alleen al op één pagina komen Tolstoj, Lucebert en Komrij langs. Thematisch interessanter zijn verwijzingen naar de middeleeuwse mysticus Eckhardt en naar Gerard Reve, die beide expliciet worden genoemd. Zwagerman zal zeker hebben gedacht aan de beroemde regel uit Nader tot U:

Eigenlijk geloof ik niets,
en twijfel ik aan alles, zelfs aan U.
Maar soms, wanneer ik denk dat Gij waarachtig leeft,
dan denk ik, dat Gij Liefde zijt, en eenzaam,
en dat, in zelfde wanhoop, Gij mij zoekt,
zoals ik U.

Lees verder “Zwagermans mystiek”

Hier

Al met al stelt de schepping
niet zo heel veel voor.

Een uit Gods hand gevallen
ansichtkaart, een onnauwkeurig schilderij,
een onduidelijk beduimeld formulier,
meer is de schepping niet.

Waarom dan toch naar sterren reiken,
waarom graaft in miljoenen tuinen
één en dezelfde mol zich naar omhoog?

Zo mompel ik en mompelt met mij
heel de mensheid, zonder oog voor
portokosten, textuur van verf,
de duimafdrukken op het formulier.

De schepping is al tijden door
God in de steek gelaten, bestaat
niet meer, hooguit nog hier.

Joost Zwagerman, Wakend over God (2015)

Dag Joost

…zag jij misschien dat ik naar jou,
dat ik je zag en dat ik zag hoe jij
naar mij te kijken zoals ik naar jou
en dat ik hoe dat heet zo steels,
zo en passant en ook zo zijdelings –
dat ik je net zolang bekeek tot ik
naar je staarde en dat ik staren bleef.
Ik zag je toen en ik wist in te zien
dat in mijn leven zoveel is gezien
zonder dat ik het ooit eerder zag:
dat kijken zoveel liefs vermag.

Joost Zwagerman, De ziekte van jij (1988)