Verkokerde vakgebieden (1)

Caesar (Archeologisch Museum, Palermo)

[Dit is de eerste aflevering van een artikel over de versplintering van de oudheidkundige disciplines, dat oorspronkelijk is verschenen in Archeobrief  2011/1.]

Hoe verdeel je de financiën die de overheid voor wetenschappelijk onderzoek ter beschikking stelt? Welk antwoord je op deze vraag ook geeft, het veronderstelt altijd dat er alleen geld gaat naar onderzoek waarmee men zoekt naar iets wat we meestal aanduiden als “de waarheid”. De wetenschapsethische vraag hoe je geld verdeelt, is dus niet te beantwoorden zonder ook de kentheoretische vraag te beantwoorden hoe de waarheid van een uitspraak kan worden getoetst. Over deze tweede vraag is in de afgelopen eeuw intensief gedebatteerd en de dubbele conclusie luidde enerzijds dat de waarheid afhankelijk is van de aannames waarmee het onderzoek wordt gedaan en anderzijds dat de juistheid van die aannames zich niet altijd laat controleren.

Gelukkig maakt dit voor de praktijk meestal weinig uit. Niemand betwijfelt dat Caesar is vermoord, of je nu werkt vanuit de aanname dat je de datum wil verwoorden in de Romeinse kalender (Caesar stierf op de iden van maart in het jaar waarin Caesar en Antonius consul waren) of vanuit de aanname dat je onze kalender wil gebruiken (13 maart 44 voor Christus). Het zijn twee formuleringen van hetzelfde feit. Zolang je maar weet welke keuzes je maakt en je je er bewust van blijft dat anderen kunnen werken met andere aannames, kan er weinig echt verkeerd gaan. Wie wil uitzoeken hoe de sterren erbij stonden in de nacht voor de moord op Caesar, moet weten dat hij niet zomaar op ‘44 voor Christus’ kan zoeken, al was het maar omdat sterrenkundigen het bedoelde jaar ‘-43’ noemen en data niet uitdrukken in onze kalender.

Het probleem is dat een onderzoeker menselijkerwijs niet altijd kán weten welke keuzes zijn gemaakt. Menig archeoloog zal bij de vorige alinea een wenkbrauw hebben opgetrokken toen de iden van maart werden gelijkgesteld aan de dertiende van die maand – iedereen denkt immers dat het 15 maart 44 voor Christus is, hoewel dat alleen waar is in de juliaanse kalender, die we al een slordige vier eeuwen niet gebruiken. Niemand zal archeologen zo’n vergissing kwalijk nemen, aangezien ze niet zijn opgeleid om dit soort problemen te onderkennen. Voor hun werk hoeft de chronologie immers zelden tot op de dag nauwkeurig te zijn, en als dat toch zou moeten, kan de archeoloog aankloppen bij een historicus.

De ellende is – en nu komen we ter zake – dat onderzoekers niet altijd onderkennen wanneer ze bij die collega moeten aankloppen. Een voorbeeld is de Historischer Atlas der antiken Welt van Wittke, Olshausen en Szydlak, waarvoor elke zelfrespecterende oudhistoricus in 2007 de lieve som van 225 euro neertelde. De meeste kaarten maken die prijs waar, maar niet die van de Bataafse Opstand, waarop voor Hoek van Holland een ‘Eiland van de Bataven’ staat ingetekend met een ‘Lugdunum Batavorum’, en waarop de Bataven zijn verhuisd naar Zuid-Holland, de Cananefaten naar Noord-Holland en de Friezen richting Drenthe. Deze (en minstens acht andere) fouten zijn te herleiden tot speculaties die in laatste instantie teruggaan tot in de zestiende eeuw (‘Lugdunum Batavorum’ is de verzonnen Renaissancenaam van Leiden). De oudhistorici die deze kaart maakten, hebben niet onderkend dat ze een archeoloog moesten raadplegen, zodat ze Zagwijns Nederland in het Holoceen hebben gemist. Wie met deze atlas Tacitus’ bloedstollende relaas over de gebeurtenissen van 69 en 70 leest, kan er geen touw aan vastknopen.

[wordt vervolgd]

Deel dit: