
[Dit is het tweede deel van een serie van dertien artikelen. Het eerste deel, over de situatie in de negentiende eeuw, is hier.]
Tijdens de Eerste Wereldoorlog namen de Turkse leiders bikkelharde maatregelen tegen de Armeniërs: de beruchte genocide. Velen worden gedeporteerd naar oostelijk Syrië, waar ze in Deir ez-Zor werden gedood. Een groep van zo’n honderdduizend mensen bereikte echter Libanon, waar sindsdien een Armeense minderheid is, die inmiddels is uitgegroeid tot honderdvijftigduizend.

Min of meer tegelijkertijd wisten de Britse generaal Allenby en de Arabische leider Faisal grote gebieden te veroveren op het Ottomaanse Rijk. (Hun liaisonofficier was T.E. Lawrence.) Het beloofde Arabische koninkrijk kwam echter niet tot stand. Na een reeks ingewikkelde onderhandelingen lieten de Britten zich door de Volkenbond Irak, Transjordanië en Palestina toewijzen, terwijl Frankrijk het mandaat kreeg over Syrië en Libanon. Dit was echter niet langer de in de vorige aflevering genoemde christelijke exclave: het door druzen bewoonde zuiden en de sji’itische Bekaavallei waren toegevoegd aan de tot dan toe christelijke provincie.
Het land was hiermee – althans: dat was de bedoeling – groot genoeg om levensvatbaar te zijn, maar had tegelijk een verdeeld karakter. Al in 1925 protesteerden de druzen, die verdeeld waren geraakt over Syrië, Libanon en Palestina, tegen de artificiële grenzen. Tegelijk verzochten de Libanese soennieten om aansluiting bij Syrië. De Fransen en de maronitische leider Michel Chiha wilden daar echter niets van horen en riepen in 1926 de Libanese republiek uit. Tien jaar later erkende Frankrijk dat deze onafhankelijk zou worden. Vijf jaar later, toen Libanon door de Vrije Fransen werd overgenomen van de Vichy-Fransen, volgde de toezegging van de formele onafhankelijkheid, in 1943 werd deze een feit en in 1946 kwam ook aan het geallieerde militair gezag een einde.
In de nieuwe staat gold een politiek compromis dat bekendstaat als het Nationaal Convenant: de president was een christen, de premier was een soenniet en de voorzitter van het parlement een sji’iet. De cijfers van een volkstelling uit 1932 vormden de rechtvaardiging voor de zetelverdeling in het parlement: voor elke zes christenen waren daar vijf moslims aanwezig als volksvertegenwoordiger. De opperbevelhebber van het leger moest een maronitische christen zijn, maar omgekeerd erkenden de christenen dat Libanon een Arabisch land was en geen Europese exclave.
Wat we in ieder geval kunnen vaststellen is dat de Britse inmenging in de gehele wereld geen onverdeeld succes was. Van India via alle tussenliggende landen tot Israel.
Het totale gebrek aan cultureel inlevingsvermogen heeft zijn sporen nagelaten. Jammer dat Amerika dat heeft overgenomen en nooit is gelukt om zich in te leven in de gebruiken van andere culturen, het culturele superioriteits gevoel maakt dat helaas onmogelijk.
Het zij zo.