
[Zesde deel van een reeks over de Joodse Opstand in 66-70 na Chr. Het eerste deel was hier.]
Zoals we hebben gezien, werd de Joodse generaal Josephus, die later de geschiedenis van de Joodse Oorlog zou beschrijven, belegerd in Jotapata in Galilea. Een Romeinse bestorming wist hij te pareren en zijn tegenstander, generaal Vespasianus, besloot tot de constructie van een belegeringsdam.
Het hele leger werd erop uitgestuurd om hout te halen; de bomen in de bossen rond de stad werden gekapt. Behalve hout werden grote hoeveelheden stenen aangesleept. Om zich tegen de projectielen die van boven op hen werden afgevuurd te beschermen spanden zij uit takken gevlochten schermen, die zij met palen stutten. Onder deze beschermende daken werkten zij aan de opbouw van de belegeringsdam. … Andere soldaten groeven de heuvels in de omgeving af en voerden constant aarde aan. … Maar de Joden wierpen nu vanaf de muren grote rotsblokken naar beneden en schoten allerlei projectielen naar de beschuttende schermen. Het lawaai hiervan was, ook als ze hun doel misten, zo groot en angstaanjagend dat de soldaten in de uitvoering van hun taken werden belemmerd. (Josephus, Joodse Oorlog 3.162-165; vert. Wes/Meijer)
Uit Josephus’ opmerkingen en de archeologische vondsten valt af te leiden dat de Romeinse genie geen echte dam aanlegde, maar tussen twee bekistingswanden het terrein verhoogde en effende om de muur eenvoudiger te naderen met belegeringsmachines. Hoe intensief de gevechten zijn geweest, blijkt wel uit de tientallen ijzeren pijlpunten die zijn opgegraven in het aarden lichaam, dat dus niet in één keer kan zijn aangelegd. Elders lagen de noppen van de sandaal van een legionair en omdat het niet aannemelijk is dat men tijdens het bouwen van een dam even zijn schoen uittrekt, is de enige verklaring voor deze vondst dat de soldaat zijn been verloor toen hij door een rots werd geraakt.
Aangezien de Joden de Romeinse poging het terrein te egaliseren belemmerden, zocht Vespasianus naar een tegenmaatregel. Hij zette artillerie in: de pijlen en stenen van honderdzestig katapulten en blijden verdreven de verdedigers van de muren. Bij wijze van antwoord begonnen de Joden nu met kleine groepjes uitvallen te doen om de schermen weg te trekken en de bekisting in brand te steken. Omdat de Joden lichter waren bewapend dan hun tegenstanders, konden ze zich vaak onbestraft terugtrekken – in feite zoals peltasten hoplieten konden verslaan.
De Joden wisten echter niet te verhinderen dat het terrein werd verhoogd tot bij de stadsmuur. Josephus gelastte daarom de muur te verhogen. Om te verhinderen dat de metselaars door het Romeinse geschut werden gedood, richtten de verdedigers schermen op van de huiden van pas geslachte kalveren, want die waren elastisch en konden afgeschoten stenen het makkelijkste opvangen. Aan deze informatie voegt Josephus, bescheiden als altijd, toe dat “de Romeinen, die zichzelf al meester van de stad waanden, de moed in de schoenen zonk, zó verbijsterd waren ze door de spitsvondigheid van Josephus”.
Ondertussen begon de temperatuur op te lopen en deed in Jotapata, dat een verviervoudiging van het aantal bewoners had meegemaakt, het gebrek aan water zich voelen. De Romeinen hadden tot dan toe gehoopt dat ze met de bouw van de dam de verdedigers zouden afmatten en moeten rekening hebben gehouden met de mogelijkheid dat de Joden zich door de dorst gedwongen eerder zouden overgeven.
Josephus gaf een aantal van zijn mannen opdracht hun kleren in water te dompelen en over de borstweringen te hangen. Plotseling droop er water van de hele muur af. Moedeloosheid en ontzetting maakte zich meester van de Romeinen toen zij zagen hoe al dat water zomaar werd verspild door mensen van wie zij dachten dat die niets meer te drinken hadden. De opperbevelhebber zelf geloofde niet meer in de mogelijkheid van een inname van de stad door uitputting. Hij liet opnieuw de wapens spreken. Dat was precies wat de Joden wilden; want hoewel zij alle hoop voor zichzelf en de stad al hadden opgegeven, verkozen zij een dood in de strijd boven een einde door honger en dorst. (Josephus, Joodse Oorlog 3.186-189; vert. Wes/Meijer).
De list moet door de Romeinen zijn doorzien omdat dit een slimmigheidje was uit de standaardliteratuur voor generaals. Er zijn geen aanwijzingen dat Vespasianus de geweldloze uitputting van Jotapata ooit als enige tactiek heeft overwogen en evenmin zijn de gevechten die Josephus na deze anekdote beschrijft, anders dan de gevechten ervóór: de Romeinen werkten verder aan de belegeringsdam en de Joden probeerden dat met uitvallen te bemoeilijken.
“Josephus gaf een aantal van zijn mannen opdracht …..”
Ach ja, hoeveel legeraanvoerders zijn er eigenlijk geweest die zichzelf niet van een veer aan het eigen zitvlak voorzagen?
Josephus, wat een vervelende opschepper moet dat geweest zijn.
Niet erger dan Caesar.
Ja dat vind ik ook, zijn boek kon als voorbeeld zijn gebruik.
“geen echte dam aanlegde, maar tussen twee bekistingswanden het terrein verhoogde en effende om de muur eenvoudiger te naderen”
Bouwden ze een verhoogde, geëgaliseerde weg naar de stadsmuur, of bouwden ze een (reeks van) verhogingen parallel aan de stadsmuur maar steeds dichterbij?
Ik snap dat een historicus regelmatig gedwongen is om met waarschijnlijkheden te werken in plaats van met harde wetmatigheden, maar van een handvol sandaal-noppen naar een afgescheurd been vind ik toch wel een aardige leap-of-faith…
Klopt, maar dan wil ik ook boter bij de vis. Kunt u een ander plausibel scenario bedenken?
Een sandaal kan ook gewoon verslijten en stuk gaan…
De gil hoort hij nog.
Als Marcus – een stille, maar strijdlustige soldaat in het Romeinse leger – zijn ogen sluit, hoort hij hem steeds weer… de afstervende gil van zijn moeder die vijf verdiepingen naar beneden valt.
Net als haar was hij nog jong toen het gebeurde. Ze was vrolijk die dag en stond zingend bij het open raam.
Hoe het precies gebeurde weet hij niet meer, maar de vorm van het beest zou hij de rest van zijn leven niet meer vergeten; een grote, zwarte kraai die met gespreide vleugels van het dak kwam gevlogen. Hoe zijn moeder het dier wegsloeg en hoe het leek alsof dat lukte. En hoe het leek alsof die dag niets bijzonders zou brengen.
Marcus koos voor het soldatenleven. Het zorgde ervoor dat hij nooit hoger dan de begane grond hoefde te wonen.
Want van hoogtes hield hij niet meer. Wel mocht hij graag omhoog kijken, dat bracht hem een gevoel van tevredenheid.
Zo ook tijdens het bouwen van een enorme belegeringsdam bij Jotapata. De hele ochtend hadden Marcus en zijn kameraden hout gehakt, welke vervolgens door zijn makkers bij de genie omhoog werden getakeld en vakkundig tot een hoogtepunt van militair vernuft werden omgetoverd. Want zo leek de bouw van de dam voor hem; pure magie.
En dat alles onder voortdurende vijandelijke beschietingen uiteraard.. vergis u niet.
Hij wist dat deze dag tot het hoogtepunt van zijn loopbaan zou gaan behoren. Hij was onderdeel van iets dat slechts tot een overwinning zou kunnen uitlopen.
Niets, maar dan ook helemaal niets, kon dit gevoel van hem afpakken.
Althans, dat dacht hij. Dat dacht hij tot hij hem zag. Bovenop de dam, waar hij niet hoorde. Waar hij geen recht op had.
Hij zat daar voldaan; bijna arrogant. Alsof de wereldgeschiedenis die zich rond zijn poten ontvouwde hem niets boeide…. een grote, zwarte kraai.
Marcus wist dat het hem een scheldpartij van zijn meerdere zou opleveren, maar hij bedacht zich geen moment; deze dag kon dus tòch nog beter worden!
Hij trok zijn sandaal uit en wierp hem met al zijn jeugd richting het beest.
Mis.
Nu was hij zijn sandaal ook nog kwijt.
Weer een spannend verhaal naverteld door Jona, maar inderdaad, het afscheuren van een been door een rotsblok lijkt zeer onwaarschijnlijk. Breken, ja, maar afscheuren: dat zou een gigantisch blok moeten zijn of een modern explosief.
Het ontbreken van een plausibel alternatief maakt dit niet waarschijnlijker.
Maar ik heb wel een idee: soldaat heeft vervelend scherp steentje in sandaal, trekt die daarom uit, wordt geraakt door pijl, wordt zonder sandaal door makkers weggesleept…
“Het ontbreken van een plausibel alternatief maakt dit niet waarschijnlijker.”
Klopt ook, maar zolang het ontbreekt blijft de onwaarschijnlijke verklaring de waarschijnlijkste. En toevallig ontbrak mij de zin en fantasie om zelf iets te bedenken, vandaar.