
Eigenlijk had ik voor vandaag een ander stukje in gedachten, maar ik hoor juist dat Immanuel Wallerstein is overleden en dat wil ik toch niet helemaal onopgemerkt voorbij laten gaan, zelfs als dit op deze vroege ochtend – ik schrijf dit om zes uur – niet het onderwerp is waar ik helemaal op was voorbereid.
Kort en goed: Wallerstein wordt vooral geassocieerd met de wereldsysteem-theorie en die is weer op te vatten als een vorm van de dependencia-theorie. Deze was ontstaan omdat de klassieke liberale theorie niet verklaarde waarom Latijns-Amerika in de kwart eeuw na de Tweede Wereldoorlog niet meer economische groei had meegemaakt, terwijl rijkere landen nota bene investeerden in de regio. De verklaring van de dependencia-theorie, waaraan marxistische invloed niet vreemd was, was dat de noordelijke landen (het “centrum” van de wereldeconomie) hun welvaart opbouwden door de Derde Wereld (de “periferie”) systematisch in onderontwikkeling te houden. De investeringen dienden bijvoorbeeld vooral om grondstoffen goedkoop te kunnen bemachtigen of om om aan goedkope arbeidskrachten te komen. De periferie kon zo niet de economische ontwikkeling doormaken die het centrum had doorgemaakt. Wallerstein benutte deze ideeën om de wereldeconomie te beschrijven na de instorting van het feodale systeem.

Ik geef een voorbeeld, waarvoor het plaatje hierboven nuttig is. Links ziet u het centrum, bijvoorbeeld Holland, en rechts ziet u de periferie, bijvoorbeeld Pruisen. Pruisen produceerde goedkoop het graan dat Holland nodig had, zodat er handel ontstond, die in handen was van een klasse rijke kooplieden in Holland en de Junkers in Pruisen. Deze twee elites hebben dus een belangenovereenkomst: de lage prijzen die de Hollanders betaalden leverden de winst van de Junkers. Tussen de boeren in de twee gebieden bestaat een belangentegenstelling: de boeren in het westen kunnen bijvoorbeeld niet concurreren met het goedkope graan uit het oosten, terwijl de boeren (en burgers) in het oosten worden geconfronteerd met steeds machtigere Junkers, die hun uiteindelijk het vel over de oren haalden. Terwijl in het westen echter het kapitaal aanwezig was – het was uitgespaard op de graanprijzen – om te investeren in nieuwe vormen van nijverheid waar de boeren van meeprofiteerden, ontbrak dat kapitaal in het oosten, waar een vrije boerenklasse de horigheid in werd teruggefeodaliseerd.
Ik schrijf het allemaal uit mijn geheugen om half zeven in de ochtend, maar u begrijpt het principe: de ontwikkeling van het westelijke centrum werd mogelijk door de oostelijke periferie in onderontwikkeling te houden.
Wallerstein varieerde op dit thema, bijvoorbeeld door aan te nemen dat er niet twee zones waren maar drie. In het centrum vonden dan de processen plaats waar specialistisch werk voor nodig was waarmee fors geld werd verdiend, in de periferie deden de boeren simpel werk tegen afbraakprijzen en werden grondstoffen gewonnen, en daar tussenin was een semi-periferie die zelf door het centrum werd geëxploiteerd maar vervolgens de periferie exploiteerde.
In deze aangepaste vorm is het model door de Barry Cunliffe die ik onlangs ook al noemde toegepast op de oude geschiedenis van Europa. Middenin – of beter: in het Mediterrane centrum – vinden we dan de Grieks-Romeinse cultuur, waar specialistisch werk werd gedaan, zoals edelsmeedkunst, glasbewerking en de productie van olijfolie en goede wijnen. Tegelijk hadden de Romeinen tin en barnsteen nodig. Die werden allebei gewonnen in de periferie: tin in Cornwall en barnsteen bij Helgoland en in de Weichseldelta. De vraag naar grondstoffen en het aanbod van luxe-artikelen leidden tot de groei van een handelsnetwerk, dwars door Europa heen.
De semi-periferie valt op de landkaart aan te wijzen: in de streek van pakweg Champagne, Lotharingen, de Vogezen, de Elzas, Württemberg, Beieren en Bohemen. De mensen die hier woonden, exploiteerden de noordelijke periferie maar leverden aan het zuidelijke centrum. Dit is de zogenaamde La Tène-cultuur, die we ook wel aanduiden als “de Kelten”, al is dat een nogal problematische naam.
Het interessante is dat de tin- en barnsteentussenhandelaren in de genoemde zone het geld goed lieten rollen. We zien het bijvoorbeeld aan de wagengraven en de paardengraven, maar zie ook de prachtige glazen armbanden op het plaatje hierboven en het gouden boompje hieronder, die ik ooit fotografeerde in het Keltenmuseum in Manching. Italiaans fabricaat.

Er zijn wel wat problemen bij wereldsysteem-analyses. Zelfs als we het, net als Immanuel Wallerstein, hebben over de Nieuwe Tijd, is er eigenlijk niet voldoende bewijs. Wallerstein is wel bekritiseerd omdat zijn beschrijvingen eigenlijk nogal onnauwkeurig waren. Dit geldt vanzelfsprekend a fortiori voor de Oudheid, de tijd waarover we helemaal te weinig bewijs hebben. Het bewijsmateriaal voor de Keltische semiperiferie van Cunliffe is samengeraapt uit alle eeuwen. Je kunt zeggen dat centrum-periferie-modellen een systeem van handelsstromen aannemen waarvan het bestaan nou net moet worden bewezen.
Gebakken lucht? Mwoa. Ik behoor tot degenen die het af en toe toch wel nuttig vinden de lucht opnieuw te bakken. Het geeft structuur aan een discussie. Je moet niet denken dat het feitelijk allemaal zo is geweest, en in die zin moet je elke specifieke bewering steeds opnieuw toetsen. Als archeologen ooit aan de Beneden-Rijn aanwijzingen vinden voor grote rijkdom in de La Tène-tijd, mogen ze niet zomaar aannemen dat ze een tussenhandel-centrum uit de semi-periferie te pakken hebben. Die handel met de westelijke tin-eilanden en de Mediterrane bronssmeden zal echt aannemelijk gemaakt moeten worden. Dependencia-theorie, Wallerstein en Cunliffe bieden wél een richting voor de allereerste hypothesen om de vondsten in een groter kader te plaatsen.
PS
Tot slot: zo kun je natuurlijk alle gebakken lucht wel goedpraten en u zult mij niet horen zeggen dat in de wetenschap alles van een leien dakje gaat. Sterker nog, er zijn serieuze problemen en ook de goede mensen van de Ware Opening, vanmiddag in Leiden, benoemen alleen maar uiterlijke symptomen. Kom desondanks toch maar, ook als u, zoals ik, niet werkzaam bent in de wetenschap maar u grote zorgen maakt om de puinhoop die de Nederlandse universiteiten de afgelopen veertig hebben geschapen.
[Geschiedenis is geen amusement, leuk voor een vrijblijvend stukje in een tijdschrift of een item op TV. Het is een wetenschap. In de reeks “Methode op Maandag” (MoM) leg ik uit wat de oudheidkundige wetenschappen, en de historische wetenschappen in het algemeen, maakt tot wetenschappen. Een overzicht van deze en vergelijkbare stukjes is hier. De glazen armbanden vormden het 331e voorwerp in mijn reeks museumstukken.]
“Je moet niet denken dat het feitelijk allemaal zo is geweest, en in die zin moet je elke specifieke bewering steeds opnieuw toetsen.” Geschiedwetenschap in een notendop. Mag op de eerste bladzijde van elk geschiedenisboek gezet worden, vooral het tweede deel van de zin.
Zuid-Korea en Taiwan, Maleisië en Singapore waren ook perifeer, maar hadden na WOII wél industriële ontwikkeling en economische groei. Blijkbaar omdat het centrum niet alleen investeerde om die landen leeg te halen, maar een sterke gordel wenste rondom het communistische China.
En hoe zit het dan met cultuurverschillen? Doen die soms niet mee?
Ik denk ook niet dat het model veel voorspellende waarde heeft. Het structureert je denken. Dat is ook mooi.