De auteur van een handboek heeft het in één opzicht makkelijk. Hij schrijft voor een publiek van eerstejaarsstudenten die ervoor hebben gekozen een bepaalde studie te doen. Je zou deze doelgroep, omdat ze het belang van het vak niet ter discussie stelt, wetenschapspositief kunnen noemen. Deze welwillende houding heeft als gevolg dat de auteur geen bladzijden hoeft te besteden aan uitleg van waartoe dat vak dient. Hij kan het boek gewoon tjokvol stoppen met conclusies. Dat het handboek dient voor een bepaald vak, geeft bovendien een duidelijke begrenzing. Zo, met een afgebakend vakterrein en een positieve doelgroep, kan een handboek zijn doel dienen: het is de basis voor werkcolleges, waarin studenten leren dat wat een handboekauteur schrijft, wordt tegengesproken door andere geleerden.
Geen consensus
Dat is niet omdat een handboekauteur niet alles weten kan, al speelt ook dat een rol. Veel belangrijker is dat er over veel zaken geen consensus is. Ik lees bijvoorbeeld zojuist dat Filippos II van Macedonië wegens een privéruzie werd vermoord. Misschien is dat zo, maar de voornaamste bron over de moord zegt expliciet dat de moordenaar wegrende naar enkele klaar gezette paarden, meervoud, wat de mogelijkheid opent dat er sprake was van een handlanger, een complot en een politiek motief. Er is dus discussie mogelijk en de auteur van een handboek presenteert alleen zijn eigen keuzes.
Dat is al moeilijk genoeg. Als de handboekauteur het makkelijk heeft door een heldere doelgroep, afbakening en doel, wil dat nog niet zeggen dat het ook in andere opzichten eenvoudig is.
Dat een handboek aanleiding is voor verschil van mening, is dus de bedoeling. “De hemel beware ons voor een volmaakt handboek,” zei mijn leermeester Pieter Willem de Neeve vaak, waarmee hij wilde zeggen dat als alles klopte, de studenten alleen maar feiten hoefden leren en geen inzicht verwierven in de discussie zonder eind die geschiedenis is.
Met een wetenschapspositieve doelgroep, een afgebakend vakgebied en een duidelijk doel is handboekauteur de tegenpool van iemand die schrijft voor een groot publiek. Zoals ik. Om te beginnen moet ik rekening houden met groeiende wetenschapsscepsis; niet iedereen is wetenschapspositief. Het publiek verwacht van mij informatie over de Oudheid als geheel en zou er geen genoegen mee nemen als ik me beperkte tot een van de bloedgroepen die in het academisch onderwijs misschien nuttig zijn. En ik ben er niet om u voor te bereiden op de discussies tussen de onderzoekers X en Y. Ik ben al blij als ik u kan tonen dat de bestudering van de Oudheid een wetenschap is.
Vergeten eerstejaarsstof
Mijn probleem is nu dat mijn kennis van oude geschiedenis is weggezakt. Ik heb me na mijn afstuderen wat verder toegelegd op archeologie; ik begrijp iets van de manier waarop de DNA-revolutie de bestudering van klassieke teksten verandert; en ik weet iets van de visies op wetenschapscommunicatie waarover ik maandag blogde: awareness, understanding, engagement. Kortom, ik ben weliswaar niet blijven stilstaan, maar sommige dingen zijn wel erg ver weggezakt.
Natuurlijk lees ik weleens wat en ga ik weleens naar een museum of een buitenland, maar over de stukjes die ik onlangs over Maecenas en hoplieten schreef, moest ik echt nadenken. Eerstejaarsstof als de afname van de bevoegdheden van de Areopagus in Athene of de rechten van de diverse soorten bondgenoten van de Romeinse Republiek, heb ik niet paraat. Dat is niet erg voor iemand die geen onderzoek doet of academisch onderwijs verzorgt, maar ik voel me onzeker.
Terug naar het eerste jaar
Net zoals Van Gogh, die tijdens een artistieke impasse terugkeerde naar zijn voorbeeld Millet, heb ik het handboek weer opgepakt. Naast me ligt dus de nieuwste druk van het boek waarvan De Neeve wilde dat we “het van voor naar achter en achter naar voren uit het hoofd kenden”, Een kennismaking met de oude wereld van De Blois en Van der Spek. Ik wil het vanaf volgende week als uitgangspunt nemen voor een vrij lange reeks blogjes.
Ik begin dan op blz.11 en werk via Sumerië, Egypte, de grote rijken van Mesopotamië, Griekenland en Rome naar het einde van de Oudheid op blz. 358. En ik schrijf over wat me opvalt. Niet om het af te branden, maar omdat ik een ander perspectief heb. Ik schrijf immers over de Oudheid in plaats van over oude geschiedenis; ik schrijf niet voor studenten maar voor het grote publiek; en ik schrijf om dat publiek te brengen in een staat van understanding wat oudheidkunde maakt tot wetenschap en awareness van de momenten waarop die wetenschappelijkheid ertoe doet.
Ik verwacht dat de aard van mijn blogjes zal veranderen – al weet ik nu nog niet hoe. We zullen wel zien.
De auteur van dat handboek heeft dus “de voornaamste bron over de moord” genegeerd. Lekker handboek. En dan “de discussie zonder eind die geschiedenis is”.
De vraag is dan waarom geschiedenis een discussie zonder eind is. Feiten negeren?
JonaL heeft de laatste tien jaar of zo ettelijke keren uitgebreid antwoord op die vraag gegeven, plus hoe het komt plus wat er aan te doen.
Ultrakort: onder andere.
Een bron is geen feit maar de de vertekende weergave van een feit. Die bron meldt alleen maar paarden, meervoud; het kan ook zijn dat de moordenaar dacht een reservepaard nodig te hebben. Het kan zijn dat hij naar zomaar wat paarden liep. We weten het gewoon niet.
Het handboek presenteert een basisverhaal, een begin. De rest leren studenten later.
Het grote probleem zit ergens anders: dat historici niet voldoende weten van archeologie, dat archeologie niets weten van filologie en dat classici geschiedenis en archeologie afdoen als bijvak. Maar juist omdat de data zo lastig te duiden zijn, moet je alles meenemen. Er zou echt een wereld zijn gewonnen als de opleidingen weer wetenschappelijk noodzakelijke minimumlengte terugkregen.
Ja. Maar dit is de situatie:
https://www.dropbox.com/s/eveiog808hx26a6/Position%20paper%20WOinActie%202020.pdf?dl=0
In punt 1 staat dat investeren in kennis en diversiteit in kennis noodzakelijk zijn voor de creativiteit en voor het vermogen om ingrijpende uitdagingen het hoofd te bieden. Dat is niet een heel concrete motivatie. Men heeft het over diversiteit, dus over iets anders dan de exacte vakken en technologie, maar dat wordt niet expliciet gezegd. Dat vind ik vreemd. Het is toch duidelijk waar het over gaat.
Wetenschapspositief…klinkt als een uitslag voor een test op een naar virus of zo…🤔
“De hemel beware ons voor een volmaakt handboek,”
Kijk, waar ik anders zo graag de overeenkomsten tussen de takken van wetenschap aanwijs zie ik nu een flink verschil. Ik heb een paar eerstejaars collegeboeken natuurkunde en wiskunde gezien. De onderwerpen die aan bod komen zijn voor het overgrote deel hetzelfde. De inhoud is dat bijgevolg ook. Dat komt natuurlijk doordat er over die onderwerpen wel consensus is.
Dat komt ook doordat je die onderwerpen later nodig hebt. Dus in het eerste jaar veel analyse en lineaire algebra, omdat je anders in de tweede jaar de Maxwell vergelijkingen en de quantum mechanica niet kunt begrijpen (in wiskundige zin).
Juist ! U refereert aan EXACTE vakken :-]
Ja, heel exact. Alhoewel er ook heel veel benaderende modellen zijn, meestal omdat het onderzochte systeem dan te complex is voor exacte modellen.
@MMH: Natuurkunde is zo exact dat meet(on)nauwkeurigheid een apart onderdeel is.
http://www.betavakken.nl/vaardigheden/Algemeen/Nauwkeurigheid/Meetnauwkeurigheid.pdf
Een uitspraak als “Augustus was de eerste keizer van het Romeinse RIjk” is exacter dan conclusies getrokken uit natuurkundige metingen.
Wiskunde is uiteraard wel exact; daarentegen is de betrouwbaarheid nul. Een beetje wiskundige kan net zo gemakkelijk het bewijs leveren voor de Stelling van Pythagoras.als deze ontkrachten. Men hoeft alleen maar één der Euclidische axiomata te veranderen (ik meen me te herinneren het vijfde). En wiskunde is per definitie niet in staat axiomata ook maar enige betrouwbaarheid te verlenen.
Dus nee, daar zit het verschil niet in.
@Martin: “Dat komt ook doordat je die onderwerpen later nodig hebt”
Dat is in geschiedkunde precies hetzelfde. Same difference, zo luidt de Engelse uitdrukking. Dus nee, het verschil komt ook niet daardoor.
Wel eens van Kurt Gödel gehoord?
Misschien valt dat nog mee. Qua onderwerpen zijn andere handboeken over de Oudheid niet zo heel verschillend. Net als met natuurkunde twist men wel over de interpretaties (met kwantummechanica als voorbeeld, maar er zijn er veel meer) van specifieke gebeurtenissen/observaties. Volgens mij verschilt die situatie in principe niet zo heel erg.
Ik moet mijzelf corrigeren, de discussie en de twist gaat meestal over verklaringen/theorieën, niet zozeer observaties.
De interpretatie van quantummechanica staat vast. Kwadraat van de modulus van psi is de waarschijnlijkheidsdichtheid. Waarom dat zo is is een andere vraag,
Aha. Vandaar de lijst die op de Engelse Wikipedia te vinden is bij het lemma “Interpretations of quantummechanics”. Ik noem er een paar:
– Kopenhagen.
– Vele Werelden
– De Broglie/Bohm
– Stochastische Interpretatie.
enz. enz.
Domme natuurkundigen. De interpretatie staat vast, maar toch kunnen ze het voorlopig niet eens worden. Te genant voor woorden.
https://egnorancea.blogspot.com/2013/02/sean-carroll-on-embarrassment-of.html
Of er ooit een einde aan deze discussie komt, daar laat ik me niet over uit.
Exact. Maar dit is een hele normale gang van zaken, tenminste, langs de frontiers van de wetenschap (alfa of beta, ik vind het onderscheid niet zo heel zinnig). Overigens was er laatst een leuk boekje van Philip Ball over al die interpretaties.
Dat zijn filosofische interpretaties, die hebben niets met het (inderdaad positivistische) formalisme te maken. In de boeken over bv condensed matter theory of QCD gaat het nooit over die filosofietjes, Vele Werelden is een verzinsel waar geen enkele aanwijzing voor is.
Dit is wel erg beperkt instrumentalisme. Het is precies omdat de metingen niet goed verklaard kunnen worden dat die theorieën er zijn. Op zijn minst laat het zien dat het verhaal van natuurkunde niet compleet is. Dat lijkt mij niet alleen ‘filosofisch’ probleem (alhoewel het dat ook is).
@Jort: ja, er is over “hidden variables” gedacht, maar de Bell ongelijkheden zijn experimenteel bevestigd. Dus hoezo incompleet? En die theorieën verklaren de metingen juist heel goed, in de zin dat je de uitkomsten goed kan uitrekenen. En Copenhagen en Bohm etc. helpen niet om het completer te maken. Tegenwoordig wordt Copenhagen als een hoop blabla gezien, een poging om de quantummechanica klassiek te vatten, wat dus niet kan; soms is het electron een golf, en soms een deeltje. Blabla …. Probeer maar eens het double slit experiment klassiekerig te begrijpen.
De vraag is over welke interpretatie wij het hebben. De waarschijnlijkheidsinterpretatie is hoe je iets uitrekent in de quantummechanica, b.v. de energienivo’s van een atoom, of de electronische bandenstructuur van een halfgeleider. Een andere interpretatie is hoe wij het framework zelf moeten begrijpen. Bv. de collaps of the wavefunction; er zijn een aantal mogelijke uitkomsten bij een experiment, maar slechts één daarvan wordt gerealiseerd. Je zou zeggen dat daar een oorzaak voor moet zijn, die ene uitkomst wel en die anderen niet. Maar nee, dat is dus acausaal of ongedetermineerd. Als je dat experiment vaak herhaalt dan gebeuren die andere uitkomsten ook, en dan krijg je een verdeling die door de quantummechanica is voorspeld. Bohm probeerde een soort van causale quantummechanica te maken: https://plato.stanford.edu/entries/qm-bohm/ en daar zie je aan dat veel mensen destijds grote problemen hadden met acausale gebeurtenissen. Daarvan kwam de aanbeveling: shut up and calculate. Inderdaad, als je je gewoon aan de regels houdt dan gaat dat heel goed. Bohm’s mechanica levert dezelfde resultaten, alleen wordt PSI dan anders geïnterpreteerd, als een pilot-wave. Daar schiet je dan niets mee op.
Toen ik dit handboek moest bestuderen, liep ik helemaal vast. Ik zag door de bomen het bos niet meer en moest via andere boeken het grote verhaal terugvinden. En wat ik bij dit handboek ook lastig vond, was dat er regelmatig dingen gesteld werden zonder naar bronnen te verwijzen.
Ik ben benieuwd naar je blogs. Fijn!
Natuurlijk is geschiedenis een ‘discussie zonder eind’, dixit Pieter Geyl. Alleen al vanwege het beroemde schema van Ger Harmsen:
1. Er is een gebeurtenis (feit) en het kan sporen achterlaten.
2. Die sporen zijn per definitie onvolledig en/of gekleurd en/of later verzonnen (omdat het past in het paradigma van díe bepaalde schrijver, denk bv. aan de 4de-eeuwse christelijke schrijvers die berichten over het Romeinse Rijk).
3. Die ‘bronnenset’ komt in handen van wetenschappers. Die zijn een kind van hun eigen tijd, denken zoals men gewend is te denken (ze zitten in hun eigen paradigma), kunnen soms wel en soms niet doordringen tot de kernen van de bronnen (en zien vaak over het hoofd dat één bron geen bron is); ze koppelen gedachten aan bronnen, zoals het dateren van aardewerk van vóór de C14-revolutie; soms ontbreekt het aan adequaat materiaal waardoor conclusies altijd fout zijn (zoals theorieën over verspreidingen van gewoontes en gebruiken van vóór de DNA-revolutie). Kortom, ook een wetenschapper kent zijn beperkingen.
4. Desondanks weet de wetenschapper toch een beeld van het verleden te construeren. Als het goed is dan weet hij dat zijn bronnenmateriaal onvoldoende is en dat zijn bestaande kennis wellicht hiaten vertoont. Het beeld wat wordt neergezet dient dan vooral om verdere discussie mogelijk te maken. Met nieuwe technieken en een andere kijk op (eventuele nieuwe) bronnen kan dat beeld alsnog weer worden bijgesteld.
5. Ergo: het beeld dat de wetenschapper opbouwt kan per definitie nooit overeenkomen met de oorspronkelijke gebeurtenis.
Daarom is geschiedenis een discussie zonder einde.
En hebben we mensen nodig die die discussie kunnen duiden.
” ook een wetenschapper kent zijn beperkingen”. Ja, maar zijn dat beperkingen die te rechtvaardigen zijn, of is het gewoon luiheid of vooringenomenheid? Plus geschiedschrijving is vaak politiek relevant, bv de geschiedenis van WO-II. Ik vind de Nederlandse historieschrijving daarover nogal onbenullig. Dat komt ook doordat Nederland WO-I niet heeft meegemaakt. Nederland werd zomaar aangevallen! Lou de Jong heeft gezegd dat hij niet tevreden is over zijn serie over de bezetting, maar dat was nu eenmaal wat het NL volk wilde lezen. Nederland heeft ook nog altijd veel moeite met de “politionele acties” in Indonesië, zoals blijkt uit het boek Revolusi van David van Reijbroeck.
Ik verheug mij op deze serie, Jona. Een serie die hoog noodzakelijke aanvullingen geeft op de gatenkaas die mijn opleiding was: « Nee, we geven geen colleges methodiek, ook niet als U erom vraagt. Dat wilden de jaargangen voor U niet meer – en dat laten we zo. » Dit was de twaalfde verdieping van het Erasmusgebouw. De etages Geschiedenis nummerden dertien en veertien.
Ik herken de behoefte om na veler jaren je kennis van de oude geschiedenis op te halen en ik heb er enige ervaring mee.
In 1965 deed ik mijn propaedeutisch tentamen oude geschiedenis, onder meer op basis van het ‘Leerboek der oude geschiedenis’, oorpsonkelijk bestemd ‘voor de hogere klassen van gymnasia en lycea’ (hahaha). Erg schools allemaal, met heel veel ‘dorre’ feiten en jaartallen – kortom een voorstreffelijk kapstok om op termijn allerlei verbanden en inzichten aan op te hangen.
In 2003-4 volgde ik de Nijmeegse zij-instroomcursus klassieke talen, waarvoor Anton van Hooff het onderdeel oude geschiedenis verzorgde. Daarvoor kregen we het handboek van Blois & Van der Spek voorgeschreven, volkgestopt met algemeenheden, generaliseringen en ‘inzichten’, maar met een verbijsterend gebrek aan ‘feiten’ en jaartallen. Ik heb het twee keer doorgenomen en daarna wist ik nog steeds niks.
Uiteindelijk maar weer terugegrepen op klassiekers als Bury, Cary en Boak & Sinnigen. Het is mij echt een raadsel dat het boek van Blois & Van der Spek het tot een nieuwe druk heeft gebracht. Wat een armoede!
“Leerboek der oude geschiedenis”, Van Gelder.
Ja, daar ik ik mijn oude geschiedenis op school uit geleerd, maar volgens mij al in de lagere klassen, want in de hogere zaten we in de Middeleeuwen en de Nieuwe Tijd.
Dat geschiedenis een ‘discussie zonder eind’ zou zijn, lijkt mij een platitude. Élke wetenschap is per definitie een discussie zonder eind.
Maar er zijn wel verschillen. Geschiedenis is vaak ook politiek relevant, voor sommigen althans. Zie bv https://notanothermusichistorycliche.blogspot.com/2018/09/who-wrote-symphonies-and-why-should-it.html De klassieke muziek wordt nogal gedomineerd door witte mannen, zoals Bach, Mozart, Beethoven, Chopin, Schubert, Mendelssohn, etc. Daar winden sommige mensen zich over op. Niet iedereen komt prominent voor in de officiële geschiedenis.
Waarheid als een bus. En gelukkig maar. Als dat niet het geval is dan is de wetenschap overgenomen door verstikkende autoriteit.
Ik ben benieuwd naar je stukjes. Het is relatief lang geleden dat ik het gelezen heb, en ik weet niet helemaal zeker of mijn herinneringen het boek recht doen.
Een paar opmerkingen n.a.v. enkele reacties hierboven, als ik zo vrij mag zijn.
1.Er wordt niet aan bronvermelding gedaan. Dat klopt. Daar is een handboek niet voor. In de Inleiding besteedt dit handboek wel aandacht aan onze bronnen.Bronnenstudie vindt plaats in werkcolleges. Als je dat wel zou doen, zou het boek 10x zo dik worden. Ik zei zelf tijdens werkcolleges: ‘in het handboek worden zekerheden gedebiteerd, in de werkcolleges gaan we twijfel zaaien. Twijfel is het begin der wetenschap.’
2. Er staan te weinig feiten in. Dat is grappig, want meestal krijgen we het verwijt dat we veel te veel feiten geven. De betreffende beoordelaar studeerde in 1965. Tja. Dat waren andere tijden. Toen was de handboekstof in Leiden (waar ik twee jaar later ging studeren):
1. Alexander Scharff & Moortgat, Ägypten und Vorderasien Im Altertum. (München: Verlag F. Bruckmann. 1950). 535 pp.
2. Ulrich Wilcken, Griechische Geschichte im Rahmen der Altertumsgeschichte. (Munich and Berlin: R. Oldenbourg. 7e druk, 1958), 384 pp.
3. W.G. Sinnigen, A.E.R. Boak, A History of Rome to AD 565. London, MacMillan 1965), 572 pp.
Opvallend is dat men er toen geen been in zag Duitstalige handboeken voor te schrijven.
Deze handboeken heb ik ook geleerd. In totaal dus bijna 1500 bladzijden. Overigens deden ook deze handboeken niet aan bronvermelding. In de Inleiding besteedt dit handboek wel aandacht aan onze bronnen. Tja, met 1500 bladzijden kun je meer leren dan met 350. Daarnaast moesten we nog een vrije literatuurlijst bestuderen van vijf boeken. Mijn docent (M.A. Wes) stelde geen enkele vraag over Scharff en Moortgat, omdat hij (als classicus) zelf niets van de inhoud van dat boek wist.
Intussen is de studieduur verkort van vijf naar vier jaar en hebben didactici verordonneerd dat kennis er niet toe doet. Het gaat om “inzicht”. Verder moest de universiteit “Hoger Onderwijs Voor Velen” (titel van nota van minister Pais) worden, hetgeen betekende dat het niveau omlaag moest. Kwantiteit werd belangrijker dan kwaliteit. De ingangseisen werden dan ook verlaagd: tot 1967 moest je voor de studie der geschiedenis een gymnasiumdiploma hebben, daarna niet meer. De nieuwe studenten wisten sindsdien vrijwel niets van de oudheid en de studenten hadden vaak ook Duits en Frans “laten vallen”. Dat kon dankzij de Mammoetwet. De meeste studenten kon je sindsdien geen teksten meer laten lezen in Grieks, Latijn, Duits en Frans. Allemaal overheidsbeleid. Niet alles was vroeger beter. In die tijd werd er weinig gedaan aan werkcolleges en het schrijven van werkstukken. Ook aan “theorie” werd nauwelijks aandacht besteed. Jona Lendering heeft er aan de VU voor gezorgd dat dit onderdeel een vaste plaats kreeg in de studie Oudheidkunde.
3. Elke handboekschrijver maakt een keuze. Daarin is de schrijver kind van zijn of haar tijd. Een handboek zegt dus niet alleen iets over de oudheid, maar ook over de tijd waarin het handboek geschreven is. (Ulrich Wilcken b.v. meende in de druk van 1944(!), maar herhaald daarna, dat “unsere Jugend” een voorbeeld moest nemen aan Leonidas die zich doodvocht bij Thermopylae). Over heel wat onderwerpen is geen consensus en dan moet de schrijver kiezen. Dat betekent overigens niet dat de consensus juist is. Verder veranderen schrijvers zelf ook van mening in de loop der jaren. Dit alles wil niet zeggen dat elke keuze “zomaar een mening” is. De mening berust op wetenschappelijk onderzoek, dat eventueel door nieuw onderzoek gefalsifieerd kan worden.
“Dat betekent overigens niet dat de consensus juist is.”
Halverwege de 19e eeuw was er consensus dat de klassieke natuurkunde, zoals in gang gezet door Newton en zijn tijdgenoten, juist was. Die consensus bleek heel erg fout in allerlei omstandigheden. De relativiteitstheorie is het waarschijnlijk ook. En gegeven donkere materie en donkere energie is er een dikke kans dat de eerste versie van de Grote Geünificeerde Theorie eveneens fout is.
Volgens schattingen (met de natte vinger, anders niet) begrijpen natuurwetenschappers ongeveer 10% van onze natuurlijke werkelijkheid. Laat u dus niet voor de gek houden. Met name natuurkunde heeft de afgelopen 150 jaar enorme vooruitgang geboekt en ons leven enorm veranderd. Maar er is ook dit.
https://www.technologyreview.com/2008/12/22/217101/what-we-dont-know-in-physics/
Uiteindelijk is het probleem hetzelfde als in het voorbeeld van JonaL: hoe verkrijgen we de benodigde empirische data.
De klassieke mechanica is niet fout, het is een effectieve theorie zoals dat tegenwoordig heet: werkt alleen bij lage energieën. Je kunt uitrekenen hoe biljartballen op elkaar botsen, maar natuurlijk niet als je ze met 1000 km/h op elkaar laat knallen. Ook de QFT theorieën zijn slechts effectief. Maar hoe kan het ook anders: als je lage energie experimenten doet, dan zie je geen hoge energie effecten. De scheikunde is in feite een lage energie wetenschap: alleen veranderingen in de zwak gebonden valentie electronen.
“Verder moest de universiteit “Hoger Onderwijs Voor Velen” (titel van nota van minister Pais) worden, hetgeen betekende dat het niveau omlaag moest.”
Non sequitur. Het betekent dat de financiering mee moet groeien.
Gezien de gewaardeerde reactie van Bert van der Spek: gaan we aan de hand van zijn handboek, de ‘blog-colleges’ door Jona krijgen? Gaan we naar de bronnen en twijfel zaaien?
Ik zie er naar uit.
Overigens grijp ik zelf nog met enige regelmaat naar dit handboek.
Ik heb geen idee welke kant het op zal gaan, maar mijn kennis moet opgefrist.
Overigens is mijn vergelijking met Van Gogh er natuurlijk wel een van “als het is toegestaan het kleine met het grote te vergelijken”.
Geen wonder dat de moordenaar van Filippos II gepakt werd, als hij op “klaar gezette paarden” weg probeerde te komen…
Ik kreeg dit handboek van iemand die een studie leerkracht geschiedenis had aangevat en het niet meer nodig had. Ik neem het regelmatig ter hand en kijk uit naar de reeks.