
Ik blogde gisteren over het koninkrijk Macedonië. De bekendste koning is Alexander de Grote, de op één na bekendste is zijn vader en voorganger Filippos II. Hij is de grote organisator van het koninkrijk, maar hij had wel veel geluk. De Grieken waren verdeeld door de Bondgenotenoorlog en de Derde Heilige Oorlog, waarover ik eerder heb geblogd. Dat gaf Filippos een betrekkelijk vrije hand. Ook de Perzische koning had zijn aandacht elders. Egypte was al enige tijd onafhankelijk en daaraan moest een einde komen.
Vroege staat
Zo had Filippos alle gelegenheid om ongestoord zijn koninkrijk, een schoolvoorbeeld van een “vroege staat”, uit te bouwen. Handige diplomatieke huwelijken, grote hoeveelheden edelmetaal en doelgericht beleid gingen hand in hand. En alles draaide om een leger dat alleen trouw was aan de koning, en niet aan de traditionele aristocratie.
Daartoe nam Filippos II verschillende maatregelen. Om te beginnen holde hij de positie van de adel uit door steeds meer mensen te verheffen tot deze stand, zodat de privileges aan inflatie onderhevig raakten. De oude aristocraten werden gecompenseerd met dubieuze nieuwe privileges, zoals het recht dat hun zonen aan het hof mochten dienen als page. Het maakte ze meteen tot gijzelaars die instonden voor de loyaliteit van hun vaders. Desondanks was het een felbegeerd voorrecht zo dicht bij de vorst te mogen verkeren. De pages ontvingen een goede opleiding en leerden bovendien mensen kennen uit andere delen van het koninkrijk. Je bouwde een netwerk op.
Een andere compensatie was goud. De adellijke graven uit Pydna en Derveni, daterend uit het midden van de vierde eeuw v.Chr., zijn adembenemend, zoals iedereen kan vaststellen in het museum van Thessaloniki.

Een nieuwe cavalerie
Door op grote schaal landgoederen en militaire functies ter beschikking te stellen, schiep Filippos een nieuw soort adel. In ruil voor land dienden de leden van deze ridderstand als ruiters in het garderegiment, de “gezellen”. Toen Filippos de troon besteeg waren er ongeveer zeshonderd, aan het einde van zijn regering vijfmaal zoveel. Het regiment werd daardoor niet alleen sterker, maar was tevens katalysator van de eenwording van Filippos’ rijk, want behalve Macedoniërs dienden ook verdienstelijke Thraciërs, Thessaliërs en andere Grieken. Alexander zou later ook Iraniërs toevoegen.
Anders dan in de Griekse wereld gebruikelijk was, zette Filippos zijn ruiters in bij frontale aanvallen. Daartoe werden ze, zoals men zei, als in een vlucht kraanvogels opgesteld in een wigformatie. Wegens het gevaar van zo’n charge waren man en paard gepantserd: de rijdieren met gezichtsbeschermers en bronzen borstplaten, hun berijders met scheenplaten, borstharnas en helm. Voor een schild was geen ruimte want de ruiters hadden hun handen al vol met speer, zwaard en teugels. De leider bevond zich op de punt van de wig. Ook Alexander zou zijn mannen zo voorgaan in de strijd.
Een nieuwe infanterie
Niet-adellijke Macedoniërs vochten als zwaarbewapende infanteristen en stonden bekend als “metgezellen te voet”. Al sinds mensenheugenis waren zulke hoplieten uitgerust met een vier meter lange speer, een kort zwaard, schild, helm, scheenplaten en een kuras van dikke lagen linnen. Ze stonden zo dicht tegen elkaar opgesteld dat een soldaat met zijn schild niet alleen zijn eigen linkerzijde maar ook de rechterkant van de man naast hem beschermde. Tijdens een gevecht stond of viel alles met het behoud van deze slagorde, de falanx, die op verschillende manieren viel op te stellen (zoals de scheve falanx). Zolang die gesloten bleef, was ze onverslaanbaar, maar eenmaal verbroken waren de verliezen groot.
Filippos vergrootte de stootkracht van de falanx door haar te verdiepen en de speer te vervangen door een zes meter lange lans. Omdat deze met beide handen werd gedragen, was het Macedonische schild lichter dan het Griekse en droeg men het aan een band om de nek. Bij een aanval puntten de lansen van de eerste vijf linies voor het front uit en geen enkele vijandelijke linie was bestand tegen de brute kracht waarmee de zes vijftienhonderd man sterke bataljons van de Macedonische falanx een doorbraak forceerden.
Een militaire samenleving
Zo’n strijdmacht kon alleen functioneren als ze werkelijk groot was: vele rijen diep om de slagkracht te vergroten, vele rotten breed om niet te worden overvleugeld. Bovendien moesten de soldaten worden gedrild, wat veel tijd kostte en daarom duur was. De soldaten moesten ook hun wapenrusting, tent en proviand zelf leren dragen, zodat ze minder afhankelijk waren van lastdieren en dus sneller dan de manschappen van andere legers. Weliswaar verliep het verbeteringsproces traag, maar het eindresultaat was een omvangrijk, getraind, bliksemsnel en zo goed als onverslaanbaar leger van zwaarbewapenden dat het hele jaar inzetbaar was, en – belangrijker nog – ook feitelijk ingezet werd. Anders dan de Griekse stadstaten, waar de legers bestonden uit dienstplichtigen, bezat Macedonië een beroepsleger, het eerste in Europa.
Behalve de hoplieten waren er lichtbewapenden, zoals een speerwerpersbataljon dat aan het begin van een veldslag werd ingezet om de gelederen van een vijandelijke falanx te verstoren. De op Kreta ingehuurde boogschutters hadden dezelfde taak. Op moeilijk begaanbaar terrein kon Filippos de zogenaamde Agrianen inzetten, die lichtbewapend en daarom extra wendbaar waren. Verder kende het Macedonische leger een elitekorps van schilddragers. Die waren nauwelijks te onderscheiden van die van de falanx, maar sterker en beter getraind. Tot slot beschikte Filippos over artillerie en genie, die vooral bij belegeringen een rol speelden.
Ook al was het leger vrijwel onoverwinnelijk, Filippos zette het terughoudend in. Het had geen zin soldatenlevens te verliezen als een krijgsdoel op diplomatieke wijze kon worden bereikt. Er ging immers alleen dreiging uit van levende soldaten. Daarom maakte Filippos graag gebruik van zijn goedgevulde schatkist om nu eens een vijandelijke generaal, dan weer een belegerde stad te kopen. Stadsmuren konden, zoals hij eens opmerkte, ook worden beklommen met goud.
Het Macedonische hof
De koning van Perzië had hetzelfde kunnen zeggen, en zou ook hebben begrepen waarom Filippos zulke grandioze feesten organiseerde. De gasten gaven vaak belangrijke informatie, en wanneer de Macedonische gastheer hen met dure cadeaus naar huis zond, bedacht hij dat de dag ooit zou komen waarop de ontvanger hem een wederdienst bewees. Het was een kostbare maar rendabele vorm van diplomatie.
Ondertussen bleef het Macedonische staatsapparaat onderontwikkeld. Alles draaide om Filippos II. Zijn naam – niet die van het land – stond op de munten. Buitenlandse mogendheden sloten geen verdragen met Macedonië maar met de vorst. Het aan Lodewijk XIV toegeschreven gezegde l’état c’était moi is feitelijk afkomstig van Napoleon, maar Filippos zou het met nog meer recht hebben kunnen zeggen.
Het nadeel van deze machtsconcentratie was de betrekkelijke onmogelijkheid bevelhebbers te vinden die een zelfstandig commando konden bekleden. Zo iemand kon in opstand komen omdat de soldaten loyaal waren aan hun aanvoerder en geen trouw kenden aan de abstracte staat. Filippos moet eens opgemerkt hebben dat hij jaloers was op de Atheners, die elk jaar tien trouwe generaals konden kiezen, terwijl hij er in zijn hele leven maar één had gevonden, Parmenion. De uitspraak wordt terecht uitgelegd als een compliment aan deze commandant, die tenminste een échte generaal was, maar illustreert tevens de problemen van het zwakke staatsapparaat.
Steden
Andere sectoren van de Macedonische samenleving heeft Filippos wel kunnen moderniseren. Cruciaal was daarbij de rol van de veroverde en nieuw gestichte steden, die centra waren van de Griekse cultuur en een geavanceerdere economie. Het probleem was dat deze nederzettingen in de regel autonoom waren en zich lastig lieten integreren in een autocratische monarchie. Filippos keek de oplossing af bij de Perzen. Overal liet hij de veroverde steden hun zelfstandigheid, gaf hij de inwoners het recht een gemeenteraad en magistraten te kiezen, en wees hij toezichthouders aan, waarin we het Perzische “oog des konings” herkennen. Ook de wijze waarop de belastingen werden geïnd was overgenomen van de Perzen.
Filippos II had, zoals gezegd, natuurlijk het geluk dat hij gedurende zijn bewind weinig te duchten had van de Grieken, die elkaar bestreden, en evenmin van de Perzen, die hun zinnen hadden gezet op de herovering van Egypte. Maar veel van wat Filippos bereikte was zijn eigen verdienste. En dan hebben we het er nog niet over gehad dat hij een zoon opvoedde die hem zou overtreffen.
Morgen meer en alles dat ik over die zoon ooit heb geschreven, staat op deze pagina bij elkaar.
Op dit punt, zonder kennis van wat volgt, zou je verwachten dat Macedonië en niet Karthago (of naast Karthago) de grote uitdager van Rome werd. Dat het anders liep, toont de achilleshiel van het autocratische systeem.
Zo ook het gebrek aan samenwerking van de twee verliezende grootmachten. Het is natuurlijk gemakkelijk achteraf praten, maar een verdeling was denkbaar: Carthago het westelijke deel en Macedonië het oostelijke deel van de Middellandse Zee.
Hieraan voeg ik toe dat briljante legerleiders (met name Alexander de Grote, maar de moderne voorbeelden liggen voor de hand) zelden grote staatsmannen zijn. Octavianus was een uitzondering, een paar eeuwen later.
“Op moeilijk begaanbaar terrein kon Filippos de zogenaamde Agrianen inzetten, die lichtbewapend en daarom extra wendbaar waren. ”
En wat deden die precies?
Beste Jona, de krater van Derveni is niet verguld. Het kunstwerk is in brons uitgevoerd met een uitzonderlijk hoog tin gehalte waardoor het inderdaad op goud lijkt.
Dank je wel, ik zal het verbeteren.
Ik vind het maar een kitscherig, protserig ding. Dat tweede zal wel de bedoeling geweest zijn.