
Het Nieuwe Testament bestaat uit vier evangeliën, de romanachtige Handelingen van de apostelen, de Openbaring van Johannes en een reeks brieven. Daarvan zijn er minimaal zeven geschreven door Paulus. De Brief aan Titus wordt toegeschreven aan Paulus maar er is discussie over het auteurschap.
Brief aan Titus
Het is geen heel opmerkelijk schrijven. Zoals wel vaker in de antieke literatuur wordt informatie verstrekt in een genre dat daar naar ons gevoel niet bij past. Wat wij in een reglement zouden presenteren, krijgt hier de vorm van een brief. Vergelijk het met die toespraken waarvan wij zouden zeggen: waarom schreef ’ie geen essay?
De inhoud: Paulus – of iemand die pretendeert Paulus te zijn – geeft Titus opdracht op het eiland Kreta (waar heel veel Joden woonden) in elke stad presbyters ofwel ouderlingen aan te stellen. Verder is er een waarschuwing voor dwaalleraren. De polemiek lijkt daarbij gericht tegen mensen die aan niet-Joden de Wet van Mozes willen opleggen, maar helemaal duidelijk is dat niet. Verder biedt de auteur aanwijzingen voor hoe een gelovige zich moet gedragen. Slaven en vrouwen, die moeten het gezag erkennen van de heer des huizes en gehoorzaam zijn.
Voor u verontwaardigd bent: dit advies is gegeven tegen een vervolgingsachtergrond. De gelovigen moeten “niet kunnen worden beschuldigd van schandelijk gedrag en ongehoorzaamheid”. Weliswaar zijn die vervolgingen niet zo grootschalig en systematisch geweest als latere christenen beweerden, maar onderschat de psychologische druk niet als een enkele aangifte je in de problemen kan brengen. “Herinner allen eraan dat ze overheid en gezag moeten erkennen en gehoorzaam moeten zijn” is niet het slechtste advies.
De leugenaarsparadox
Mij gaat het om deze passage:
Er zijn daar veel ongehoorzame mensen, praatjesmakers en bedriegers, vooral onder Joodse gelovigen. Hun moet de mond worden gesnoerd; ze richten hele families te gronde door uit schandelijk winstbejag de verkeerde dingen te onderwijzen. Het was ook een Kretenzer, hun eigen profeet zelfs, die zei: ‘Kretenzers liegen altijd, het zijn gemene beesten, vadsige vreters.’ Dát is pas een waar woord! Wijs hen daarom streng terecht. (Titus 1.10-13; NBV21)
Die profeet, die kennen we. Hij heette Epimenides, woonde in de zesde eeuw v.Chr. in Knossos en schreef een gedicht over Kreta. Daarin hekelde hij het idee dat de god Zeus zou zijn gestorven met de constatering dat Kretenzers nu eenmaal altijd leugenaars, beesten en dikbuiken zijn. Waarop hij de laatste twee typeringen baseerde, weet ik niet, maar dat van die leugenaars gaat terug op een oudere mythe. Daarin vervloekt de tovenares Medeia de Kretenzers zo dat ze alleen nog onwaarheden kunnen spreken. Het is natuurlijk grappig dat Epimenides, zelf een Kretenzer, zegt dat alle Kretenzers altijd liegen. Het staat bekend als de leugenaarsparadox.
Wat wist Paulus?
De vraag is natuurlijk: heeft de auteur van de Brief aan Titus de grap herkend? Of citeert hij een filosofisch grapje zonder te paradox te hebben herkend? Er is hierover wat discussie maar volgens mij is het non-issue. Om te beginnen is het citaat in de Brief aan Titus compleet: niet alleen de leugenachtigheid van de Kretenzers, ook hun beestachtigheid en vadsigheid komen aan de orde. De auteur kent de literaire herkomst dus. Bovendien rondt hij het citaat af met “Dát is pas een waar woord!” Dat is precies wat je schrijft als je de paradox hebt herkend.
Toch is er iets dat ertegen pleit: in een reglement wil je duidelijkheid scheppen. Een kwinkslag past hier niet. Het is zoiets als die opmerking van die rechtsgeleerde die de straf voor overspeligen – verbanning naar een eiland – specificeerde met de toevoeging dat het moest gaan om verschillende eilanden. Het kan een grapje zijn geweest, het kan zijn dat wij iets herkennen dat niet bedoeld is geweest. De gedachte dat de auteur van de Brief aan Titus zichzelf wat kon relativeren, vind ik aantrekkelijk – maar het is natuurlijk geen bewijs.
[Een overzicht van deze reeks over het Nieuwe Testament is hier.]
“Voor u verontwaardigd bent”
Nee, waarom? Vrouwen hadden het in andere lagen van het Romeinse Rijk niet beter en gedurende de glorieuze Atheense bloeiperiode een paar eeuwen eerder evenmin. Nu en dan waren christelijke vrouwen zelfs beter af, al was dat niet blijvend.
“Een kwinkslag past hier niet.”
Ja, dat vind jij. Ik zou er geen bezwaar tegen hebben.
De vraag is natuurlijk of er vergelijkbare voorbeelden zijn.
Principieel reageer ik niet op stukjes over paradoxen.