
Laten we eerlijk zijn: archeologen zéggen dat ze heel goed zonder teksten kunnen – zeker Lewis Binford was op dit punt vrij expliciet – maar in de praktijk vinden ze het altijd leuk als ze iets vinden waarop een tekst valt los te laten. Nederlandse en Vlaamse archeologen zijn in dit opzicht overigens vrij gematigd. Toen ze onlangs bij Valkenburg (ZH) een Romeinse legioenskamp vonden, hadden ze kunnen roeptoeteren dat ze de plek hadden opgegraven waarvandaan Caligula zijn legionairs naar het strand had laten marcheren om schelpen te zoeken, maar voor zover ik weet hebben ze die claim, die niet eens zó gek zou zijn, niet gedaan. Elders gaan echter alle remmen los.
Zoals in Israël, waar archeologen elke vondst met de Bijbel in verband brengen, of in Italië, waar ze een algemeen principe hanteren dat er alleen maar dingen in de grond zitten die ook staan vermeld in geschreven bronnen. Twee voorbeelden daarvan hebben te maken met de Romeinse admiraal en encyclopedist Plinius de Oudere, wiens schedel zou zijn gevonden terwijl ook een van zijn manschappen zou zijn opgegraven. De vondsten hebben echter evenveel te maken met Plinius als sokken met computers, of kunst met Marc Chagall, of een boek met een stoomlocomotief.
De dood van Plinius
Eerst even iets over Plinius. Hij was de samensteller van een grote, vaak grappige encyclopedie, waarin hij alle Griekse wetenschap verromeinste en nog wat stokpaardjes bereed, zoals het belang van de Romeinse ridderstand. Als man van de wetenschap wilde hij in 79 na Chr. de uitbarstende Vesuvius onderzoeken, maar dat werd al snel een expeditie om mensen te evacueren. Zijn familielid Plinius de Jongere wijdde er een beroemde brief aan die is vertaald door Vincent Hunink. Een citaat:
Van vrees bij hem geen spoor: hij observeert het hele fenomeen en dicteert elke kleine of grote verandering, alles wat er te zien is, aan zijn secretaris. Op de schepen sloeg as neer, heter en compacter naarmate ze dichterbij kwamen. En al gauw was het puimsteen en geblakerde, half verkoolde, door het vuur gebarsten stenen.
Het was onmogelijk verder te varen. De schepen zetten koers naar Stabiae, waar Plinius in de aan zee gelegen villa van een zekere Pompeianus wilde overnachten. Neervallend puin en rook maakten dat echter gevaarlijk en op weg terug naar zijn schip bezweek Plinius.
Steunend op twee slaafjes komt hij overeind en valt meteen weer neer. Ik vermoed dat de zware walm hem de adem benam en zijn keel blokkeerde. Dat was van nature al zijn zwakke plek, omdat die een nauwe doorgang had en vaak ontstoken was. Zodra het licht werd (twee dagen na zijn laatste dag) vond men zijn lichaam.
Hoewel Plinius de Jongere het niet met zoveel woorden zegt, mogen we aannemen dat het lichaam niet alleen is gevonden maar ook is geborgen en een nette crematie heeft gehad. Er waren immers overlevenden van de mislukte reddingsexpeditie, die de jongere Plinius vertelden over de laatste uren van zijn oom.
De schedel
So far, so good. Rond 1900 werden bij Stabiae een stuk of zeventig skeletten gevonden, allemaal slachtoffers van de uitbarsting van de Vesuvius. Eén van de doden droeg een gouden ring en – als ik het goed herinner – een opvallend zwaard. Omdat men anno 1900 nog (ten onrechte) meende dat alleen mensen uit de Romeinse ridderstand gouden ringen mochten dragen, meende men te maken te hebben met een ridder en dan lag Plinius voor de hand. Dat is het hele bewijs dat dit skelet het zijne was.
Ik hoop dat ik niet hoef uit te leggen waarom dit een paar stappen te snel is. Maar de identificatie blijft maar terugkeren.
Soldaat in Herculaneum
En het kan erger, want in Herculaneum, waar Plinius’ schepen nooit zijn aangekomen, is een skelet gevonden dat onlangs door archeoloog Francesco Sirano aan een van Plinius’ manschappen is toegeschreven. Het bewijs is interessant.
A soldier, then, but from what corps? The notion that he was stationed at Herculaneum has been ruled out, Sirano says, “because army garrisons in the Vesuvian area are not reported”. So only two possibilities remain: that he was either a Pretorian or a member of the rescue fleet.
De aanname is hier dus dat als iets niet in de bronnen staat, het er niet is geweest. Dit is een andere formulering van het algemene principe dat er alleen maar dingen in de grond zitten die ook staan vermeld in geschreven bronnen. En die aanname, die klopt dus niet. Het is immers geen hogere wiskunde dat er altijd méér is geweest dan de bronnen documenteren.
Individu versus samenleving
Het bizarre is: als je de brief van de jongere over de oudere Plinius wil combineren met archeologie, is er zoveel zinvoller te doen dan kijken of deze schedel hier van de admiraal-encyclopedist is of dat die vondst daar toebehoort aan een van zijn manschappen. We hebben immers Pompeii. Speurend naar een object dat bij een individu kan horen, zien we niet dat we informatie hebben over een complete antieke samenleving.
De verklaring is de verstikkende obsessie met Grote Individuen Als Bewerkende Kracht In De Geschiedenis Van De Cultuur. Ik heb er weleens eerder over geschreven, ook al ging het toen over een Grote-Griekse-Individuen-kalender. Dat het meest vrijgeboren, blanke mannen van een zekere leeftijd betreft, vermeld ik ook nog even, maar de echte fout is niet de eenzijdige concentratie op dat slag mensen, maar de eenzijdige concentratie op individuen. Terwijl de antieke wereld, net als de onze, toch wel iets complexer is geweest en het niet alleen individuen zijn die geschiedenis maken.
´Terwijl de antieke wereld, net als de onze, toch wel iets complexer is geweest en het niet alleen individuen zijn die geschiedenis maken.” Eigenlijk is dat wel zo. Maar het is goed te beseffen dat ook Grote Mannen niet autonoom handelen en de grote belangstelling voor hen misplaatst en vertekenend is. Marx heeft dat al geformuleerd in zijn Achttiende Brumaire (1852): “Die Menschen machen ihre eigene Geschichte, aber sie machen sie nicht aus freien Stücken [ongedwongen] unter selbstgewählten, sondern unter unmittelbar vorhandenen, gegebenen und überlieferten Umständen.” De beste sociologische one-liner die ik ken.
Een typo: ‘ze’ moet ‘zee’ zijn.
En zoals in het Duits te verwachten valt is het een ellenlange oneliner!
(Het reageren lukte een tijdje niet. Vandaar even een grapje om te kijken of het weer gaat.)
Onbelangrijk detail over een individu: Plinius’ gastheer heette Pomponianus.
Dit stukje is weer best!
Leuk dat ik de kleurenkladder weer even om de hoek zag gluren…
Wat maakt Chagall nou toch beroerder dan Picasso, Braque, Mirò, Matisse, de Cobra-groep of zelfs Willem de Kooning? (ik vond het trouwens erg knap om een gezelschap te laten geloven dat de ramen van Chagall in Keulen te zien waren, terwijl er in Mainz overal bordjes naar toe staan). Of houdt de schilderkunst op bij Lourens Alma Tadema?
Helaas ontdekt de groep die ik rondleidde inderdaad die bordjes, zodat sommigen in een opwelling en ondanks mijn verzekering dat die wezen naar Keulen, toch gingen kijken. Vervolgens kwamen ze terug met verhalen over vreemde kleuren en de welbekende in de lucht zwevende kinderboerderijen. De gevolgen blijven niet uit. Heel triest, heel triest allemaal.
Lourens Alma Tadema: the horror, the horror! Geef mij de kleurenkladder maar!
Jij vraagt om een ban hè. 😉
Zo blijven we lachen!
De grote mannen discussie is niet vrijblijvend. Als inderdaad de Grote Mannen het wiel der geschiedenis doen draaien dan is de rijkdom van types als Bezos en Musk nog min of meer te verdedigen. Als dat niet zo is dan is deze rijkdom misdadig en dient zo snel mogelijk middels passende belastingmaatregelen beëindigd te worden.
Ik denk het laatste
“min of meer”
Dat is dan wel gebaseerd op de aanname dat rijke mannen ook Grote Mannen zijn – of erger, dat Grote Mannen rijk (moeten) zijn. Daar geloof ik niets van. De aanname lijkt echter gangbaar te zijn, gegeven de populariteit van ene Elon Musk.
“rijkdom misdadig”
Ik geef de voorkeur aan wetenschap boven een puur ethische benadering. Sociaal-economische ongelijkheid bevordert allerlei toestanden die nauwelijks een mens wil; oa tienerzwangerschappen en kindersterfte. Het probleem met rechts is niet dat het verkeerde dingen wil. Het wil evenmin als links daklozen. Het probleem met rechts is dat het beleid dat het voorstelt en uitvoert niet werkt. of zelfs averechts. Vandaar een verdubbeling van daklozen in Nederland in het ontzettend gave land van onze geliefde premier, om iets te noemen.
Links is er ook bepaald niet vrij van, voeg ik er meteen aan toe.
Vergeet de ‘grote mannen’ achter de schermen niet. En ook daar zit ‘groot geld’ achter.
Plus nogal wat grote vrouwen. En stille werkers.
De belangrijkste gebeurtenis uit de afgelopen twee, drie eeuwen is dat de gemiddelde levensduurverwachting radicaal is gestegen: in West-Europa een verdubbeling van 40 tot 80, elders meer dan een verdubbeling. Dat komt niet door de mannen in de witte jassen, die maar voor 5% verantwoordelijk zijn, maar door rioleringen (40%) en de wijkverpleging (55%). Er moet een monument komen voor wijkverpleegsters, de veel te weinig bezongen helden van de volksgezondheid.
Het is geen kwestie van “als”. Geschiedenis wordt niet alleen door grote mannen gemaakt. We hebben een ruime eeuw sociaalwetenschappelijk onderzoek om dat te documenteren. En iemand haalde de mooie formulering van Marx al aan dat mensen geschiedenis maken maar niet in structuren van hun keuze.
Dan moet het hier: ik heb nooit willen impliceren dat mevrouw De Schaepdrijver geen leuk mens is, ik wil daarover geen misverstand. Maar ze kan fel zijn over zaken die haar aan het hart gaan.
De rol van individuen – niet alleen ‘grote mannen’ hebben invloed. Toen ik nog geregeld de krant las stuitte je nogal eens op necrologiën van personen van wie je nog nooit gehoord had, maar die als beleidsontwikkelaar, ambtenaar, activist zaken in gang hadden gezet die best een verschil maakten, ten goede of ten kwade…