Welke oude taal was het grootst?

Taal: Grieks. Votieftekst uit Sisak (Archeologisch museum, Zagreb)

Stel, je zou iets willen weten over de oude wereld. Dat komt voor. Dan kun je een oude taal leren. Nu verwerf je die niet door even een programmaatje op te laden in je mentale computer. Het vergt jaren. Daaraan helpt geen moedertje lief, maar je kunt het rendement van de onvermijdelijke inspanning verhogen door te beginnen met een taal waarin veel is geschreven. Leespleziermaximalisering. Je begint dus niet met het piepkleine Vroeg-Elamitisch, dat we kennen uit veertig teksten in een pas-ontcijferd schrift, maar met talen die de belofte inhouden van hele boekenkasten aan leesplezier. Grieks of Latijn dus.

Voordeel van het laatste is dat het een levende taal is, waarin je bijvoorbeeld de krant of een kinderboek kunt lezen of de radio beluisteren. Dit contemporaine Latijn ontwikkelt zich en kent neologismen, waarbij er wat discussie bestaat over de vraag of die gebaseerd moeten zijn op antieke vormen of dat leenwoorden uit moderne talen zijn toegestaan. Heet een drone in het Latijn aeria navis sine gubernatore of houd je het toch maar op dronus? Deze discussie speelt natuurlijk bij alle levende talen: vervaardig je een woord uit wat al aanwezig is in de eigen woordenschat of pas je een buitenlands woord aan?

Wie van alle antieke talen kiest voor Latijn, heeft dus het voordeel dat ook de middeleeuwse, de kerkelijke en de humanistische literatuur voor hem open gaat, dat wetenschappelijke nomenclatuur begrijpelijk is (Passer domesticus, Homo sapiens…) en dat alle ietwat pedante motto’s (ex luna scientia, eripiendo victoriae prosum…) begrijpelijk zijn. Zulks geldt voor alle oude talen, zoals Grieks en Hebreeuws.

De grootste oude taal

Maar als u alleen antieke teksten lezen wil, welke taal is dan het grootst? Dat heeft de Duitse egyptoloog Carsten Peust ooit uitgezocht. U vindt het artikel in Lingua Aegyptia 7 (2000) en het heet “Über ägyptische Lexikographie 2: Versuch eines quantitativen Vergleichs der Textkorpora antiker Sprachen”.

Het is een Versuch, want welbeschouwd heeft Peust een onmogelijke vraag gesteld. Hoe wil je een dode taal, waar geen woord meer bij komt, vergelijken met een levende? Peust lost het op door een eindgrens rond 300 na Chr. te trekken. Daar valt iets voor te zeggen, want in de vierde eeuw veranderden de Griekse en Latijnse literatuur van karakter. Net als in het Aramees, waarin deze omslag al eerder begint, komen er steeds meer christelijke teksten. Literair bezien is de Oudheid dan voorbij en begint de tijd die we Late Oudheid noemen. Maar het betekent dus dat belangrijke teksten als de Babylonische Talmoed buiten beschouwing blijven.

Een tweede punt: Peust kan het alleen hebben over gepubliceerd materiaal. De Archimedespalimpsest (uitgegeven in 2008) en na 2000 ontdekte papyri, inscripties en kleitabletten blijven buiten beschouwing. Hij doet ook geen schattingen over wat nog ontdekt zou kunnen worden, hoewel zoiets voor de 100.000 onuitgegeven kleitabletten in het British Museum best mogelijk is.

Een derde observatie: Peust telt ieder overgeleverde woordvorm, behalve bij parallelle teksten. Spreuken die zijn overgeleverd in én het Egyptische Dodenboek én de Sarcofaagteksten, komen dus maar een keer voor. Het blijft wat problematisch, want wat doe je als een Griekse auteur een eerdere auteur citeert?

Tot slot: wat is een woordvorm eigenlijk? Zou een Nederlands woord als “doorgaan”, dat gesplitst kan worden tot bijvoorbeeld “zij gaat door”, tellen als één woord of als twee? Bedenk dat diverse talen hier andere regels hebben.

De resultaten

Kortom, Peust heeft een onmogelijke vraag gesteld. Bovendien moet hij zich bedienen van ongelijksoortige databestanden. Met alle voorbehouden van dien is er toch wel een lijstje te maken.

Grieks 57.000.000
Latijn 10.000.000
Akkadisch 9.900.000
Egyptisch 6.000.000
Sumerisch 3.100.000
Hittitisch 700.000
Eblaïtisch 300.000
Hebreeuws 300.000
Oud-Arabisch 100.000
Elamitisch 100.000
Perzisch 120.000
Aramees 100.000
Ugaritisch 40.000
Etruskisch 25.000
Hurritisch 12.500
Amoritisch 12.000
Meroïtisch 10.000
Fenicisch/Punisch 10.000
Urartees 10.000

Als de Talmoed mee had gedaan, zou het Hebreeuws zeker hoger zijn geëindigd. Je zou willen dat het Fenicisch wat groter was – al zou je dat natuurlijk van alle talen willen. Aan het Oud-Arabisch is de laatste jaren tienduizenden inscripties toegevoegd. Gallisch ontbreekt. En het Akkadisch, de taal van de Babyloniërs en Assyriërs, zal tweeëntwintig jaar na Peusts publicatie wel wat groter zijn, want het ene na het andere kleitablet wordt gepubliceerd. Het Akkadisch zal het Latijn inmiddels wel hebben ingehaald als op één na grootste antieke taal.

Kritiek

Peust zelf heeft alle mogelijke voorbehouden gemaakt en slagen om de arm gedaan.  Hij heeft nooit meer geclaimd dan het leveren van een schatting. Toch kun je je afvragen of hij geen scherpere schattingen zou hebben kunnen doen. Voor het Latijn baseert hij zich namelijk op het aantal Zettel, steekkaarten, in de Thesaurus Linguae Latinae, waarover Josine Schrickx eerder scheef. Peusts keuze is problematisch, want tot ongeveer de tweede eeuw na Chr. heeft elk woord een eigen Zettel, terwijl voor de periode daarna alleen nog nieuwe woorden of woorden met een nieuwe betekenis een kaartje kregen. Anders gezegd: de vroege periode is oververtegenwoordigd. Voor de latere periode gebruikt de TLL ook zogenoemde Indexzettel, waarbij één Zettel kan verwijzen naar vele passages.

Schrickx was zo attent een nieuwe schatting te maken, en kwam tot een kleine 5.875.000 woorden voor het Latijn van voor 300 na Chr. Daarmee zakt de taal dus weg uit de top-drie en moet het Latijn niet alleen het Grieks, maar ook het Akkadisch en Egyptisch voor laten gaan.

[Morgen meer over de omvang van het Latijn.]

Deel dit:

5 gedachtes over “Welke oude taal was het grootst?

  1. FrankB

    Bedankt voor de link. Ik heb maar weinig talent voor talen. Maar het Akkadisch gebruikt geen alfabet en is visueler (meer visueel?), dus wie weet. “Zonder voorkennis” is alvast een enorme plus. De Babylonische protowetenschappelijke (sorry, ik weet even geen betere term) prestaties boeien me al een tijdje.

  2. Ik heb ook op die link geklikt. Het woord flessentrekkerij schoot door mijn hoofd, dwz het beloven iets te leveren waarvan je weet dat je het niet kunt leveren. Want, zoals eerder opgemerkt: het leren van een taal vergt jaren. En als ik spijkerschrift zie denk ik, net als bij Chinees, dat kan ik niet meer leren, het ondersheiden van wat onderscheiden moet worden krijg ik niet meer in mijn hoofd.

  3. Pieter

    De titel intrigeerde mij, maar het antwoord van de heer Peust vind ik eigenlijk minder interessant. Los van alle problemen die het tellen van woorden met zich meebrengt (Had ie overigens ook een begindatum of is elke taal geteld vanaf haar attestatie? Heeft hij bv. ook het Mykeens Grieks in lineair-B meegeteld? En wat met Latijnse stempels op aardewerk? Zitten die erbij of niet? …), versta ik de vraag naar de grootste taal eerder als volgt: welke taal heeft op een bepaald moment het meeste sprekers gehad? (En ook dat kan je weer op meerdere manieren interpreteren: in relatieve of absolute cijfers? Enkel moedertaalsprekers of ook tweede-, derde-, … -taalsprekers? Woorden tellen zegt m.i. meer over de toevallige overlevering van de taal dan over het gebruik ervan. Zelfs of de ene taal meer geschreven werd dan de andere kan je er niet echt uit afleiden, want de ene werd misschien enkel op vergankelijk materiaal geschreven of de andere net op een plek waar alle materiaal meteen wegrot.
    Ten slotte mis ik ook talen als het Oskisch, Umbrisch …
    Soit, als het zoveel vragen bij me oproept , was het toch een erg interessant stukje.

Reacties zijn gesloten.